De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 317] [p. 317] Ter verjaaring van jongkvrouw N.N. Is 't wel vergeefelyk, ô zoete Dorimeên, Dat ik uw Jaargety dus acht'loos heb vergeeten, Of liever dat ik die niet eerder heb geweeten, Voor gy, ô lieve maagd, my na dien dag verscheen'? Myn hart wenscht u nochtans geluk, gelyk voorheen. De Alzegenaar, om hoog op 's hemels troon gezeten, Wil u zyn zegening in volle maate meeten; Zo zult gy steets met vreugd het pad der deugd betreên. Uw zuiv're Godsvrucht moet hem jaar op jaar behaagen, Zo zuit ge, schoone bloem, gewenschte vruchten draagen, De vruchten van de deugd, tot blydschap van 't Geslacht. En zo de hemel u een Ega heeft beschoren, Dat deeze die hy u, ô schoone, heeft verkoren, Met u steets eensgezind de wet der deugd betracht. Vorige Volgende