De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 316] [p. 316] Ter bruilofte van monsieur Willem Duim, en jongkvrouw Katharina de Graaf. Gy hebt ô zoete Bruid, in 't bloeijen uwer jeugd, Uw hart uit zuiv're min uw Bruidegom gegeeven; Hy noemt u, lieve maagd, zyn wederhelft, zyn leeven, En smelt zyn hart in 't uw', door zuiv're minnevreugd. Gy treedt, ô Duim, op 't spoor der Godtsvrucht, trouw, en deugd; Deez' hebben uwen geest vol yvers aangedreven, Om door de wysheid naar den huuwlykspalm te streeven; Dus wint ge een Ega daar uw hart zich in verheugt. Godts liefde wil uw liefde, ô deugdryk Paar, belonken, Besprengen met haar dauw, en koest'ren met haar vonken, Zo zal zy zegenryk, (hoe de afgunst smaal') bestaan. ô Bruidegom, die poogt in wysheid uit te blinken, Uw deugden blinken juist gelyk uw' lessen klinken, Zo schittert ge als een zon op Katharyne uw maan. Vorige Volgende