| |
| |
| |
Ter bruilofte van den heere Gillis Ryk, en jongkvrouwe Sophia van Baarle.
Zang.
Hoe wordt de jeugd zo ligt gevangen,
Door 't schynschoon lokaas van de min?
Heeft dan een kus op malsche wangen,
Of lipjes, zo veel wellust in?
Zyn schitt'rende oogen, schoone leden,
Het dierbaarst pand, de vryheid, waard?
De huwelyksaanminnigheden
Zyn meest met last en zorg gepaard;
Hoe kan de jonkheid dan zo haaken
Naar iets dat zulk een onrust geeft?
Een slaaf zoekt uit den dwang te raaken,
En hoopt daar op zo lang hy leeft.
Wie recht de vryheid kan waardeeren,
Zal nooit het slaafsche juk begeeren.
| |
| |
| |
Eerste tegenzang.
Daar twee verliefde zielen blaaken,
In 't vuur der liefde, weet de min
Twee harten tot één hart te maaken,
En brengt 'er allen wellust in.
Het paar dat dus door 's hemels zegen
Vereenigd is, blyft echter vry,
Tot onderlinge hulp genegen,
En niemant staat naâ heerschappy;
Wat d' een behaagt zal de aâr behaagen.
Wie vry is, draagt de zorg alleen,
Die twee vereenigd ligter draagen,
Zy voegen hunne kracht by één.
Wie recht de liefde kan waardeeren,
Zal haar voor uwe vryheid eeren.
| |
Tweede zang.
Dat wist heer Ryk, die hart en zinnen
Met zyn Sophia smelt in één;
Sophia waardig om te minnen,
Door deugd en zoete aantreklykheên;
Zy lonkt hem aan met vriend'lyke oogen,
Als hy haar in zyn armen drukt,
En, door de kracht der min bewogen,
De roosjes van haar kaaken plukt.
Wierdt Venus eertyds aangebeden,
Gelyk een hemelsche Godin,
Door al de Frygiaansche steden,
Wat wonder was 't? de kragt der min
Kon 't hart des sterksten helds ontvonken,
Door Deianieres minnelonken.
| |
| |
| |
Tweede tegenzang.
Geen held, hoe wys, hoe sterk, hoe machtig,
Kan deeze hartstocht wederstaan:
Het vuur der min is elk te krachtig,
Als hy 'er van wordt aangedaan.
Beschouw met ernst de schoone spélen,
Door 't ryk vernuft van Ryk gedicht,
Wiens maatzang 't keurigst oor kan streelen,
Dien Aemstels Schouwburg is verplicht;
Dan leert gy hoe de grootste mannen
Zyn overwonnen van de min.
Zy sluipt zelfs harten van tirannen,
En fiere ryksprinsessen in;
Geen wonder dat zy jongelingen,
En maagden, kan tot liefde dwingen.
| |
Toezang.
Bloeijt heilryk Paar door 's hemels zegen,
Verwonnen van de kracht der min.
De Godheid zy uw huis genegen;
Leeft lang voorspoedig, eens van zin,
En volgt de stappen van uw Vader
Op 't spoor der wysheid, trouw en deugd;
Zo zie het maagschap al te gader
De minnevruchten uwer jeugd,
Van 's hemels zegendauw begoten:
Zo blyft de naam van Ryk in stand,
Een naam by kleenen en by grooten
Alom beroemd in Nederland:
Vereeuwigd door Tooneelgedichten,
Die Sofokles noch Plautus zwichten.
|
|