De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 260] [p. 260] Ter bruilofte van den heere Jan Laars, Willemsz: en jongkvrouwe Johanna Snep. Juich Spaarne! telg van d' ed'len Ryn, Die met uw vloeijend kristalyn De aêloude stadt besproeijt, door haar Kaninefaaten En Kenn'merhelden wyd vermaard, Zo groot van moed, als heusch van aart; De tweede stem in 't hof van Hollands vryë Staaten. Juich ed'le stroom! met deeze uw' stadt, Die ge in uw' vloeijbaare armen vat; Vliet vrolyk door haar Tempe en weelige valleijen, Nu de Echo antwoordt op 't geschal, 't Geen vliegt door Haarlems zoetendal: Heer Laars ontvangt een bloem van onze maagdereijen! [pagina 261] [p. 261] Hy heeft de schoone Snep vermand, Haar sneeuw smelt door den minnebrand. Zyn deugd verwon haar hart naa zo veel tegenstreeven; De roozen op 't gelaad verspreijd, Door maagdeschaamte en zedigheid, Zyn tekens dat haar hart zich over heest gegeeven. Wat vreugde spelt men uit een echt, Daar Deugd de huuw'lykskranssen vlecht, En Eendracht, Liefde, en Trouw, met onverbreekb're banden Twee harten binden aan malkaâr; Die liefde mint de Alzegenaar. Geen water bluscht haar toorts, dat vuur blyft altoos branden. Dit geeft geen vlam der laffe min, Die Ciprus blaakende afgodin Door kriele dartelheid in 't hart zou kunnen blaazen: ô Neen het queekt een liefdengloed, Die 's hemels vuur en adem voedt, Van grooter kracht, dan die, waar van de Dicht'ren raazen. In 't minnevuur, daar ik van rep, Gloeijt nu uw hart, ô schoone Snep. De nektar, bruidegom, van haare kuische lippen Is oli in uw' minnewond, Kus nu uw quynend hart gezond. Zuig heilzaam ambrozyn van haar koraale tippen. Voedt dus, ô lief en deugdryk Paar! Uw kuische vlammen, jaar op jaar, Gezegend in uw echt door 's hemels gunst en goedheid; Zo leeft ge uw braaf geslacht ten vreugd, Beroemd door ongekreukte deugd. Uw handel bloeije steets; uw huuwlyk zy vol zoetheid. Vorige Volgende