| |
| |
| |
Ter bruilofte van den heere Albert van Heiningen, en jongkvrouwe Sara ten Kate.
De blyde lente lacht ons aan,
'k Zie haar verheugd ter bruiloft gaan,
Zy hult haar blonde tuitjes
Met jeugdig gras en spruitjes,
Zy noodt het welig pluimgediert,
Dat op zyn' ted're wiekjes zwiert,
Den Hemelvoogd te danken;
Den Hemelvoogd, die alles geeft,
Verquikt en voedt wat leeft en zweeft,
Die knop en spruit doet groeijen,
Die zuiv're min doet bloeijen
Aan 's waerelds grooten bruiloftsdisch;
Waar van zyn Almacht geever is;
Daar de eerst ontloken bloemen,
Zyn goedheid zwygend' roemen.
Wees welkom, lieflyk Jaarsaaizoen!
| |
| |
Wees welkom nieuwherboore groen!
Maar 't is uw' zoetheid niet alleen,
Daar wy op roemen, neen, ô neen,
Gy schenkt ons meer çieraaden,
Gy çiert met knop, en blad, en spruit,
Den bruiloftsdisch der schoone bruid,
Haar' bruidegom ontvonken,
Van Heyningen, by Aemstels jeugd
Beroemd, om zyn verstand en deugd,
In koopmanschap ervaaren,
In d' opgang zyner jaaren.
Geluk, ô bruidegom! geluk!
't Is uit met klachten, en met druk,
De zon der liefde aan 't schynen,
Verquikt uw hart met straal op straal.
De min zweeft door de bruiloftszaal,
Zy zegent met een' blyden lach,
Deez' aangenaamen bruiloftsdag,
En 't maagschap al te gader,
Zy zegent u met haaren glans,
En vlecht de bruid een bruiloftskrans
Van onverwelkb're bloemen,
En bladen waard te roemen;
Ik meen de bloemen van de deugd,
Cieraaden van haar ted're jeugd,
| |
| |
En 't loof van kuische zeden,
Vol zoete aanvalligheden.
ô Zuiv're Liefde! reine min!
Gy haalt den zoeten wellust in,
Uit hemels zaad gesproten!
Gekoesterd in het Paradys,
Op 't eerste trouwfeest zongen,
Tot roem van de allereerste bruid,
Verwellekoomd van 't jeugdig kruid;
Dat oprees voor haar voeten,
Toen haar al de eng len groetten,
En de eerste Vorst en bruidegom
Haar heette vrolyk wellekom
In groene bruiloftszaalen,
Daar duizend nachtegaalen
De lucht verheugden met geklank,
De groote Majesteit ten dank,
Op 's hemels sterreboogen.
Daar deelt Hy zyne gaaven uit,
En zaligt bruidegom en bruid.
Wat vreugd ware u bereid?
Door list niet waar verloren!
Maar zacht ik kies te ruimen stof,
Dees eischt een ongemeeten lof,
Ik moet myn drift bedwingen,
| |
| |
Geluk ô Sara, jonge bloem!
Grootvaders vreugd, Grootmoeders roem!
Ten Kate 's telg en spruitje!
In zuiv're deugden opgevoed,
Voor 's waerelds lokaas trouw behoed,
Godtvruchtig voorgetreeden.
Wat vreugd is u in d' Echt bereid,
Zo gy op 't spoor der ned'righeid
En Godtsvrucht poogt te blyven;
Dan heeft uw liefde perk noch maat,
Dan zal de twist, noch nyd, noch haat,
Noch bitt're huiskrakkeelen,
Uw zuiv're min verdeelen;
Dan leeft gy 't maagschap steets tot vreugd,
Dan strekt ge een spiegel voor de jeugd,
Dan zult gy na dit trouwen,
Voor eeuwig bruiloft houwen.
|
|