De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 252] [p. 252] Op het huwelyk van mynen neeve Gilles van Elsland, en jongkvrouwe Jacomina Ouwkerke. Myn Neef het is u dan gelukt. Dat gy de vrucht der liefde plukt, Naa hoopen en verlangen; En uw beminde bruid met vreugde zult ontfangen. Gy wisselt uwen vryen staat Voor een die 't al te boven gaat, Als 't wederzyds genoegen Zich regelt zo als 't Godt, door zyn genâ, wil voegen. 't Is waarheid, ik bedrieg my niet; Uw vreugd klinkt aan den Aemstelvliet My vrolyk in myne ooren: Een vreugd, die myne ziel op 't hoogste kan bekooren! [pagina 253] [p. 253] Gezegend zy uw lieve bruid, Ouwkerkens zoete en jongste spruit; Dat nooit uw min verander; Zo zegen' Godt uw Echt, zo zegent gy malkander. Behoud de deugd, dat waardste pand; Geen glans van goud of diamant Haalt by haar held're glanssen; Zy schittert als de zon aan 's hemels blaauwe transsen; Zy vindt op aarde zelf haar loon, En namaals eene hemelkroon: Op aarde in zuiv're zielen; Om hoog by 't heilig lam, waar voor Godts eng'len knielen. Daar deugd de grondvest is der trouw, Maakt de Eendracht zulk een vast gebouw, Dat haatelyke winden Noch 't vuur der helsche twist het nimmermeer verslinden; Dan blyft het deugdelyk gemoed Onwrikbaar, zelf in tegenspoed; Geen vuur kan 't goud verdooven; 't Behoudt zyn waarde, en glans, al smelt men 't in den oven. Dat dan de deugd uw regel zy; Deez' voere in 't hart de heerschappy; Dan leeft gy uwe dagen Ten vreugde van u zelf, en blyschap uwer maagen: [pagina 254] [p. 254] Maar boven al tot eer van Godt, Beftierder van uw huuw'lykslot; Wilt hem altoos bedanken In voor - en tegenspoed, met Godtgewyde klanken. Zo krygt ge een voorsmaak van dien echt In 't heilig Eden opgerecht, Toen duizend eng'len tongen, Op 't eerste huuw'lyksfeest, den lof des Scheppers zongen: Als de eerste vorst zyn eerste bruid Omhelsde in 't versche ontloken kruid, Daar 't pluimgedierte queelde Om hunnen bruiloftsdisch, en hart en zinnen streelde. Dus groeijde hen, in 't echtverbond, De Paradysvrucht in den mond, Eer elk zich liet verrukken, Om van 't verboden ooft te proeven en te plukken. Dat heeft Godts gramschap opgewekt; Dat heeft hun naaktheid hen ontdekt; Terstond vervloog 't genoegen, Voor vreugd quam ongeneugt; voor vryheid, zweeten, zwoegen. Maar zong ik voort van hunnen staat, Myn huuw'lyksvaers vond perk nog maat; Hun wroeging, straf, en zegen, Moet ieder, wie hy zy, tot leering overweegen. [pagina 255] [p. 255] Bemint, ô zoet en jeugdig paar! In ongeveinsde liefde elkaâr; Mydt twist, en huiskrakkeelen; Wilt voor - en tegenspoed steets met genoegen deelen. Betreedt het pad der zedigheid; Waar op gy beide zyt geleid Door Godt, uw heil en hoeder. Zyt dankbaar voor de zorg van vaderen en moeder. Pleegt altoos met uwe Ouders raad; Mydt hovaerdy, en overdaad, Die pest der huisgezinnen; Zo zult gy meer en meer malkanderen beminnen. En wint gy spruiten van uw jeugd, Geleidt die op den weg der deugd; Zo zal u Godt ontfangen Aan 's hemels bruiloftsdisch, daar vroomen naar verlangen. Vorige Volgende