De gedichten. Deel 1
(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
Veldzang.
| |
[pagina 234]
| |
Maar deGa naar voetnoot* Ensgod, roem der Zuiderzee,
Maakt deeze Bruinvis haast gedwe,
Hy spant zyn net, en leit haar laagen,
(De min was hem om 't hart geslaagen)
En vangt dien heerelyken buit.
Nu is dees Bruinvis 's Ensgodsbruid.
Veranderd in een Zeegodinne,
Voelt zy het minnevuur van binnen,
Het eiland Ens in 't hart verheugd,
Vermaakt zich met haar teed're jeugd.
De Zeestrand nu tot vreugd genegen,
Wenscht hen een eindeloozen zegen.
Bloeijt Ens en Bruinvis, deugdryk paar,
In liefde en vreede, jaar op jaar,
Queekt braave en welgeaarde looten,
Die toonen dat zy zyn gesproten
Uit Ens en Bruinvis braaf geslacht,
Om hunne deugd alom geacht.
|
|