| |
| |
| |
Veldzang.
Ter bruilofte van den heere Cornelis George Roeters, en jongkvrouw Sara Roeters.
Batavische Minerf help my een kunstwerk weeven,
Waar in de zuiv're min verbeeld wordt naar het leeven:
De min, die 't al verquikt en voedt;
De heerscheresse van 't gemoed;
De koningin der vreugd, die harten kan ontvonken;
Die Roeters bruiloftszaal bestraalt met heve lonken,
En zegent door deez' echt dien wydberoemden Stam,
Dat op den aanwas hoopt van zulke braave looten,
Die door hun koopbeleid de macht der stadt vergrooten,
En kroonen 't scheepryk Y,
Als opperste Monarch van 's waereld koopvaardy.
| |
| |
Batavische Minerf help my deez' liefde roemen,
Schik nu, gelyk Gliceer, uwe uitgekipte bloemen;
Schakeer een veldtapyt met loof en dartel kruid;
Hier leliën, zo blank als 't zoet gelaat der bruid,
En ginder 't puik der schoone roozen,
Gelyk ze op 't aangezicht der lieve Jongkvrouw bloozen,
Als Heer Cornelis, door de zuiv're min verrukt,
Maar wilt gy 't kunstwerk meer çieraads en luister geeven;
Verbeeld dan Trompenburg, en zyne groene dreeven;
Verbeeld dan, hoe 't geboomt van minnevreugde ruischt,
En 't dartel beekje stroomt en bruischt;
Terwyl de vogeltjes de bruiloftszangen queelen,
En huppelen op eik, en beuken en abeelen;
Verbeeld dan, hoe de jeugd van 't vruchtbaar 's Graavenland
Het lieve Paar begroet, en juicht aan allen kant,
Terwyl men 't landhuis çiert met palmen en festonnen,
Ten teken van deez' echt, in 's hemels naam begonnen;
Dan deele ook Draakenburg en Gooijland in die vreugd,
Gelyk het puik der Aemsteljeugd;
Gelyk de Heeregragtgodinnen,
Die vrolyk hand aan hand den bruiloftsdans beginnen.
Het heerlyk Trompenburg, dat adelyk gesticht,
Verheft zyn kruin om hoog door dit gezegend paaren;
De lente çiert het met een bruiloftskleed van blaâren.
Hoe trots het pronken mag met 's eersten bouwheers naam,
's Lands dapp'ren Zeemars, Tromp, vereeuwigd door de faam,
Het schept nu geen vermaak in Mavors krygslaurieren:
Diones mirtenloof zal 't met meer glans verçieren;
't Verwacht geen vyand, die 't van groen çieraad ontbloot,
Terwyl de landheer vecht op Neêrlands oorlogsvloot;
ô Neen, 't vergeet den ramp, en haatelyke tyden.
| |
| |
De zoete vreede lacht het toe aan alle zyden.
En gy, ô konstheldin, Batavische Minerf,
Behoedt het voor verderf!
De Roeters mogen hier met vreugde zich verlusten,
Terwyl gy hunnen naam verheft aan vreemde kusten:
Een naam alleen niet in het Vaderland berucht:
Maar ook in and're lucht.
Zo pronkt de Persiaan met Roeters konstgewaaden,
Van bloemen geschakeerd, in goude en zilv're draaden,
Als Duitsch, en Itaaljaan, en Noor en Muscoviet,
En 't hof van Ottoman, dat Azië gebiedt.
Maar zoude ik naar den eisch hunn' ryken handel looven
Gy bragt me, ô konstgodin, in aller vorsten hoven,
Daar vond ik nimmer eind, en altoos ryke stof,
In 't zingen van hunn' lof.
Gelukkig bruilofts Paar, ô lieve en waarde looten
Uit zulk een' stam gesproten,
Wie wacht van uwe min geen nut voor 't Vaderland?
Daar zich het koopgeluk vereent met kloek verstand.
Is Hollands Vryheid door de koopmanschap gereezen,
Doet zy zich door haar vlyt van haar benyders vreezen,
Bevrydt men daar door, jaar op jaar,
's Lands dier Palladium voor rampen en gevaar,
Men danke 't aan beleid van zulken, die den zegen,
Door onvermoeijde vlyt, van trap tot trap, verkregen;
Aan zulken, deugdryk Paar, als uw beroemden stam;
Een paerel in de kroon van 't machtig Amsteldam.
Batavische Minerf help uwe konftelingen
Den zegen van dit Paar met blyde galmen zingen!
Daar duizenden met u tans deelen in de vreugd,
Die de achtbaare ouders op het huuwlyksfeest verheugt;
Hen op deez' dag bedanken,
| |
| |
Dat zy hun onderhoud erlangen door hunn' gonst,
Ten zegen van hunn' vlyt, in Pallas eed'le konst.
Batavische Minerf gaa nu de bruid ontmoeten,
En offer, vol van vreugd, een konstwerk aan haar' voeten,
Waar in de lof der liefde op 't çierlykst wordt verbeeld,
Die op haar zuiv'ren echt en wederliefde speelt.
Godvruchtigheid bekleê de zy' der lieve moeders;
Dan volg de wysheid, naast de vad'ren, hunn' behoeders;
En de eendracht leide 't deugdryk Paar
Met de ongeveinsde trouw na 't heilig Echtaltaar;
Dan moet Godts zegen hen met Hemeldauw besproeijen,
En hunne liefde als die der achtbaare oud'ren groeijen.
Zo vlieg' de vreugde ook over zee,
En breng' deez' zegening naar Crootbrittanjes rêe;
Opdat heer Jacobs zoon, wiens hart de min doorgriefde,
De vreugd der trouw verblyd', by 't voorwerp zyner liefde;
Zo zy de zegening verdubbeld in 't geslacht,
En Roeters naam alom de waereld door geacht.
|
|