De gedichten. Deel 1
(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij
[pagina 212]
| |
Veldzang.
| |
[pagina 213]
| |
De liefde is als een vuur,
Door de edele natuur
Aan 's hemels toorts ontstoken;
't Geen in een zuiv'ren echt nooit voedsel heeft ontbroken,
Als twee gelieven eens van zin,
Die vlamme koesteren door min en wedermin,
Daar wederzydsche lonken
Hunn' harten eensgezind doen smelten in die vonken;
Dan is de liefde honigzoet;
Een paradysvrucht tot verquikkking van 't gemoed;
Een hemels Ambrozyn, vol geurs en zoetigheden,
Een voorsmaak van de vreugd in 't eeuwig zalig Eden.
Die liefde, ô Abraham,
Verçiert uw braaven stam;
Die bloeijde lang in d' echt van vader en van moeder,
Gezegend hier op aard door Godt, hun heil en hoeder.
Deez' volgt gy naâ in deugd, oprechtigheid en trouw,
Gelyk uw wederhelft, uw lieve bruid, Abkou,
In onbesproken' deugd en aangenaame zeden,
Van haaren vader en het maagschap voorgetreeden:
Haar braaven Vader, die aan deezen bruiloftsdisch
Vol blydschap om den echt der twee gelieven is.
Hoe wil de Beemsterjeugd, met reijen en gezangen,
Op 't landhuis van de bruid, het lieve paar ontfangen!
En heeten 't vrolyk wellekoom,
Op overvloed van melk en room,
Terwyl het dertel vee van vreugde schynt te springen,
Om 't heil der Echtelingen.
De blyde Bylemer neemt deel in deeze vreugd.
De boeremeisjes en haar vryers zyn verheugd.
Men çiert de wooning op van Groenewoud met kranssen,
Terwyl ze, naar 's lands wyz', het paar ter eere danssen.
Ook wenkt het vruchtbaar Purmermeer
| |
[pagina 214]
| |
Den wakk'ren bruidegom en zoete bruid van veer,
En roept: Ei koomt u hier vermaaken,
Daar 't welig pluimgedierte en 't vee in liefde blaaken!
Hier woont de zuiv're min.
Deez' plaats heeft niet dan vreugd en allen wellust in.
Koomt hier uw zorg verpoozen.
Hier rust de liefde op roozen.
Geniet hier met malkaâr het grootste zielsgenucht.
Hier groeijt opGa naar voetnoot* Kromhout de eêlste vrucht:
Een vrucht op vaders grond u vrolyk aangeboden,
Daar Hollands melkmaagd zelfs Monarchen op durftnooden.
Men zwyg van 't gulden ooft in koning Atlas hof,
Hier schiet Hesperiën te kort in zynen lof.
Ziet Spanje tweemaal 's jaars de Oranjeboomen bloeijen,
Men ziet hier tweemaal daags nog schooner vruchten groeijen;
Die Hollands Amalthé in haaren hooren gaart,
En uitstort, op wat kust haar ryke koopvloot vaart.
Ik nood u op deez' vruchten,
En duizenden genuchten.
Koomt hier ô deugdryk paar!
Omhelst met vreugde elkaâr,
In lommerryke dreeven,
Daar de Echo antwoord zal op 't klappend kusje geeven.
Herhaalt hier 't zoet gevry,
En keuzelt in het groen van uwe minnery
Verklaar hier, zoete bruid, uw innige gepeinzen,
(De liefde kan niet veinzen)
Hoe Abrams wakk're geest uw zieltje heeft bekoord,
En kus haar, bruidegom, van liefde, op ieder woord.
Erinner hier malkaâr, hoe gy met zuiv're klanken
Den Hemelvoogd moet danken,
Voor zo veel zegens aan uwe ouderen verleend;
Hoe gy, in zynen naam met hart en ziel vereend,
| |
[pagina 215]
| |
Moet om zyn zegen smeeken;
Opdat aan uwen echt geen voorspoed mag ontbreeken.
Gaat dus uw kroost in Godtsvrucht voor,
Gelyk ge uw oud'ren volgt op 't spoor;
Dan wil des hemels gunst uw vette klaverweijen
Met eenen schoonen dauw van zegen overspreijen;
Zo blyve uw vee, indien 't zyn wil is, onbesmet;
Zo ziet gy vruchten van uw zuiver huuwlyksbed;
Zo moet gy afgeleefd hier nâ de zoetheid smaaken
Der min, die eeuwig is, waar in Godts eng'len blaaken.
|
|