De gedichten. Deel 1
(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Veldzang.
| |
[pagina 194]
| |
Al wat de lente geest, van bloemen, kruid, en blaân,
Moet vroeg of laat vergaan:
Maar liefde, op deugd gegrond, gekroond met vreedeolyven
Zal eeuwig, onbesmet, in haare lente blyven.
Het is die zuiv're min, roemwaardig bruiloftspaar
Die u in 's hemels naam, geleidt naâ 't echtaltaar
Al hoort het vroeg saizoen geen nachtegaaltjes queelen,
Uw vrolyk bruiloftsfeest ontbreekt geen Filomeelen;
De Speelgenoodtjes van de bruid,
Braveeren 't pluimgediert, met lieffelyk geluid,
En Febus groote Zoonen,
Bekranst met mirtekroonen,
Geleiden al den rei ten dans, op 't vrolyk feest,
Door vonden van hunn' geest.
Elk lacht u vrolyk toe met honigzoete reden,
En spelt uit uwe min een reeks van zaligheden:
Want daar de zuiv're deugd de grondvest is der trouw,
Koomt nimmer naberouw.
ô Schoone bruid Van Gelder,
Wat starre blinkt zo helder
Aan 's hemels blaauwen trans,
Als uwe deugd, vol glans?
Als uwe tweeling zonnen,
Die 't hart uw's bruidegoms, eer hy het dagt, verwonnen?
Gelyk het bloemgewas op zynen steel verquynt;
Indien de middagzon het al te fel beschynt:
Zo stondt hy eerst verslagen,
Wanneer ge, ô schoone zon, voor zyn gezicht quaamt daagen.
ô Wakk're Heer De Haan wat kunsjes blies de min
U met haar adem in!
Met welke zoete taal, hebt gy dat hart bestreden?
Zo vol aanminnigheden!
Eer gy verwinnaar wierdt, en 't alderzoetste woord,
| |
[pagina 195]
| |
Uit d' allerliefsten mond al kussend hebt gehoord!
Uw onbesprooken' deugd won meerder dan uw smeeken;
Die deugd quam voor u spreeken;
Uw braaf en kloek verstand,
En zeden bragten voorts dat koele hart in brand.
Hoe heuchlyk is 't te paaren,
In 't bloeijenst van de jaaren,
Als ongeveinsde liefde, in 't deugdelyk gemoed,
Twee harten blaaken doet!
Hoe heuchlyk is de trouw,
Wanneer een schoone vrouw
De deugd heeft tot een baak, en steets haar hart en zinnen
Geneigd vindt, om haar lief tot aan den dood te minnen.
Geen bitse twist of haat
Ontrust den echtenstaat;
Wanneer de man in deugd zyn ega niet wil zwichten:
Maar op dat zuiver spoor haar als een noordstar lichten.
'k Voorzie ô schoone bruid!
Van Gelders lieve spruit,
Uit uw volmaakte min die lieffelyke vruchten.
'k Voorzie, heer bruidegom, alreets die zielsgenuchten;
Alleen niet door uw' min: maar ook uw wakkerheid
In 't schrander koopbeleid.
Zo ik myn yver niet moest op dit feest bedwingen,
Ik zou in 't breed den lof van uwen handel zingen;
'k Zong van de koopmanschap, ik zong vanGa naar voetnoot† Majaas zoon,
Die met zyn' wakkren Haan des Aemstels Steedekroon
En ryke beurs bewaakt: maar 'k zal myn zang bepaalen;
Best sluit ik mynen wensch in uwe bruiloftszaalen.
| |
[pagina 196]
| |
Gezegend zy de dag, gezegend zy 't verbond,
Waar door gy wederzyds uw zielsgenoegen vondt;
Geen twist, of naberouw moete uwe min belaagen;
Zo leeft gy lang vernoegd tot vreugd van alle uw' maagen,
Zo bloeije uw koopmanschap, tot steunsel van uw huis,
Zo treffe u ramp noch kruis;
En wordt myn wensch voldaan, zo zie men telgen bloeijen,
Die 't Stamhuis van De Haan en Gelder aan doen groeijen.
|
|