| |
| |
| |
Fillis
Veldzang. Ter bruilofte van den heere Harmanus Angelkot en jongkvrouwe Katharina te Naarde.
Die de bosschen en waranden,
Lucht en water, zee en stranden,
Voedt en koestert, door de min,
Daal van boven met uw' reiën,
Strooij uw' roozen op den disch,
Laat uw wichtjes 't bruidsbed spreiën;
Schept, al is het wintertyd,
Mirten, palmen en laurieren,
Om het zoete paar te çieren,
Maagdereiën, herderinnen,
Zingt een vrolyk minnelied,
| |
| |
Aan den zilv'ren Aemstelvliet;
Fillis zal nu Kunstlief minnen,
Schoone Fillis, die voorheen
Van de zoete zielsgenuchtjes,
Minnelonkjes, ted're zuchtjes,
Als Diaane, afkeerig scheen.
Kunstlief, wat aanminnigheden
Zult gy smaaken! wat al zoet!
Tot verquikking van 't gemoed!
Duizend duizend zaligheden
Nu gy bidt om 's hemels zegen,
Die nooit anders wordt verkregen,
Dan door 't volgen van de deugd.
Wat geneugte geeft het paaren,
Daar het huuwelyks verbond
Is op liefde en deugd gegrond,
In het bloeijen van de jaaren.
Kus uw moeder, schoone bruid,
Die u dus is voorgen eeden,
Die in deugd en schoone zeden
Munt by alle vrouwen uit.
Niets kan meerder vreugde geeven,
Als daar twee gelyk van aard,
In des hemels gunst gepaard,
Na de vreedepalmen streeven.
Kunstlief, daar uw braave maagen
Scheppen in uw keur behaagen.
Fillis schoon en zoet gelaat
Zal u steets in min ontfonken,
Min, die 't kuische huuwlyksbed
Door haar kracht in vlamme zet,
| |
| |
Aangestookt door lieve lonken.
De afgunst spuuw' haar zwadder vry,
En vergifte lasterschichten;
Zy kan niets op u v rrichten
Zo de deugd uw leidsvrouw zy.
Fillis, bloem der maagdereiën,
'k Spel u niets dan heil en vreugd
Daar uw zedigheid en deugd
Op het veld haar' bloemen spreiën.
Druk haar mondje', bruidegom:
Want de liefde koomt u nooden,
Op den nektar van de Goden,
Nektar, die Adonis smaakte,
Daalde van het stargewelf,
En hem met haar lipjes raakte.
Nu zult ge op uw' duitsche fluit
Voor het puik der veldelingen
Duizend zaligheden zingen!
Wyl de min uw rampen stuit.
't Boschtooneel zal wedergalmen,
Dat u groet als Febus zoon,
Met de blyde lauwerkroon,
Op den klank der herders halmen.
Reiën, zingt nu overluid!
(Waart gy ooit tot vreugd genegen)
Heil en zegen! heil en zegen!
Kroonen bruidegom en bruid!
Maar 'k zie 't sterregoud verschieten.
Aan den blaauwen hemeltrans;
Danst den laatsten bruilofsdans.
| |
| |
Laat het paar de vreugd genieten.
Vreugd, daar 't minnend hart naâ haakt,
Die naa duizend zegeningen,
Welke 't bruiloftsbed omringen,
Fillis blyde moeder maakt.
Liefjes gaat uw zieltjes mengelen.
Liefde maakt van menschen Engelen.
|
|