De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] Elize, Veldzang. Ter bruilofte van den heere Cornelis van Leuve, en jongkvrouw Elisabet van Aken. Wees welkom heuchlyk zonnelicht, ô Oog van 's hemels aangezicht! Dat met uw held're straalen Deez' dag de lente geeft, aan bosschen, berg en dalen. Nooit liept gy door den middenlyn Met aangenaamer zonneschyn. Waar zich uw' straalen spreijen, Verçiert het Aardryk zich met minnebloemliv'reijen; Zo munt ge, ô zon, gelyk een bruid, By 's hemels sterrereiën uit, En wekt de vreugd van 't leeven Aan 's waerelds bruiloftsdisch, waar om uw glanssen zweeven. [pagina 174] [p. 174] Het schuimend' beekje lacht u aan, Op 't scheppen van de lenteblaân, Daar uwe held're glanssen, Al tint'lende, en verheugd, op 't kabb'lend golfje danssen. Zo zyt ge voor de lieve jeugd, Een zinnebeeld der minnevreugd; Uw' straalen zyn als lonken, Die wederzyds de ziel in kuische min ontvonken: Een min, die tans uw hart bestraalt, Waar door gy weelig adem haalt, ô Tirsis, nu de liefde Elizes hart verwint, naa dat zy 't uwe griefde. De leeurik spreijt zyn' wiekjes uit, En klieft de lucht, met zoet geluid, Om 't lentelicht te looven; Zo vliegt uw' dankbaarheid, gelieven, ook naar boven. Hoe heuch'lyk is 't in 't weelig groen, De min met wedermin te voên! 't Geen nooit de jeugd verveelde, Daar 't minziek hartje zweeft op vleug'len van de weelde: Een weelde, die ge ô deugdryk paar! In beider zieltjes wordt gewaar, Gevoed door braave zeden, Gekoesterd door Godts gunst, met duizend zaligheden. Nu zult ge uw lieflyk herdersriet, ô Tirsis, aan den Aemstelvliet, In volle vreugd doen hooren, Daar 't u gelukt is uwe Elize te bekooren; [pagina 175] [p. 175] Elize, die met uw geschal, Haar orgelkeeltje meng'len zal, Daar ze aan uw' zy gezeten, Het luist'rend schaapje doet het malsche gras vergeeten. Nu zult ge by een' koele bron, Geweken voor de middagzon, Het harte ontslaan van kommer, Daar 't vrolyk pluimgedierte u voorzingt in de lommer. Zo looft gy 's hemels majesteit, Door zangkonst vol bekoorlykheid; Zo leeft gy alle uw' dagen Ten vreugd van bosch en veld; ten nut der lieve maagen. Zo vloeije met des hemels hulp De zegen in uw herdersstulp, Daar gy met zuiv're klanken Naast Godt, uw Oud'ren zult voor uwe welvaart danken. Zo bloeijt en groeit gy door uw' deugd, Bemind by Aemstels zoete jeugd, En de omgelegen' streeken, Als spruiten op het veld, als bloemen aan de beeken. Zo word' de stulp die gy bewoont Met deeze regelen bekroond: Dat hier nooit tweedracht treede, Hier woonen liefde en trouw, met de Eendracht, deugd en vreede. Vorige Volgende