| |
| |
| |
Liefwaarde,
Herderszang, ter bruilofte van den heere Jacob Hartsen, de jonge, en jongkvrouw Maria van de Walle.
Als Zanger bezig was voor d'aankomst van den morgen,
By 't flaauwe lampje, 't vee te koest'ren en verzorgen
Met voeder en gerak, quam Kunstlief, zyn gebuur,
Hem groeten in de stulp, en riep: ter goeder uur
ô Zanger, vind ik u! wy zullen vrolyk zingen:
Liefwaarde treedt in de echt met de eer der veldelingen:
Liefwaarde, die voorheen, hoe lieflyk van gemoed,
Geen minnevlammen in den boezem heeft gevoed,
| |
| |
Bestraalt nu Vrederyk met haare vrind'lyke oogen.
Is dan die goelyke tot wedermin bewogen!
Roept Zanger. Laat ons t'zaam den bruidegom en bruid
Begroeten, met de klank van onze herdersfluit.
De zon bescheen nog flaauw de laage rietedaken,
Als elk Liefwaardes stulp vol blydschaps quam genaaken,
Zy zongen beurt om beurt, op hunn' Bataafsche wys,
Naa 't groeten van den rei, dit lied, het paar ten pryz'.
Al houdt de wintertyd het aardryk toegesloten,
Al wordt noch kruid, noch blad, noch bloem met dauw begoten:
Liefwaarde wordt nochtans met hemeldauw besproeijd,
Veel milder dan een bloem, die in de lente groeijt.
De roos van Saron valt door storm noch onweervlaagen;
Zy groeijt en bloeijt vol geurs naar 's hemels welbehaagen,
Gekoesterd en gevoed door dauw en zuiderzon;
Omheind door Ced'ren van het heilig Libanon,
Men mag Liefwaardes min by deeze bloem gelyken:
Haar min door deugd gevoed zal door geen storm bezwyken.
Geluk ô Vreederyk! met zulk een' schoone bloem,
Van Zegenmond gequeekt, gevoed tot 's hemels roem.
Wat reuk kan by de geur van uwe puikbloem haalen?
De geur van muskadel, geperst in bruiloftsschaalen,
Pypkassie, en kaneel, gestrooijd in zoeten wyn,
Zyn niets by 't zoet der min, dat hemels Ambrozyn;
Een vocht, dat hart en ziel in vreugde doet ontvonken,
Dat aan de schoone bruid van Sion wierd geschonken,
| |
| |
Als ze op den wynberg was; gelyk in 't heilig dicht
De wyste herder zingt, bestraald met hemellicht.
Gelukkig herderspaar, wat hebt gy dubb'le reden,
Om voor het echtaltaar met lofzang en gebeden,
Het hoofd der herderen te looven, voor al 't goed
Aan u bewezen. Juicht, eenstemmig van gemoed!
't Gebergte juicht met u, ook juichen alle beeken.
De winter zelf is zacht, en schynt in minne ontsteeken.
Juicht! looft! en pryst alom, voor bosch, en berg, en dal,
Godt, aller herd'ren Godt, den heerscher van 't heelal.
Liefwaarde, zoete bruid, uw bruîgoms welbehaagen,
Ik hoef u in myn' zang geen plichten voor te draagen:
Uw lieve moeder strekt een spiegel voor uw jeugd;
Volg haar op 't heilig spoor van liefde, trouw, en deugd,
Zo zal uw zuivere echt in vollen zegen bloeijen;
Dan zullen, waar gy treedt, de vreedepalmen groeijen.
Volg, braave Vreederyk, haar vader Zegenmond
Op 't spoor der wysheid, in uw heilig echtverbond:
Zo leeft gy met uw lief voor ongeval beveiligd:
Door Godsvrucht, liefde, en trouw den hemel toegeheiligd.
Uw stamboom groeije en bloeij', met vrucht der deugd gelaân,
Gelyk een Vygeboom geplant aan Godts jordaan.
Hoe word ge, ô heilryk paar, door 't vuur der deugd ontsteeken,
| |
| |
Als vader Zegenmond de harten poogt te breeken
Met hemelspreuken, uit Godts heilorakelboek,
In Aemstels vreedekerk. Hoe yverig, hoe kloek
Poogt hy het onkruid van den akker Godts te wieden.
Hy zal als huurling voor den fellen wolf niet vlieden,
En laaten 't vee ten prooij: maar, ondersteund met kracht
Des opperherders, waakt hy steets by dag en nacht.
Ziet hy een lam besmet by zyne kudden komen,
Hy wascht en zuivert het in Godts genadestroomen,
Behoedt het in de beemd, voor allerlei gevaar,
En biedt het, wit als sneeuw, aan zynen eigenaar.
Hoe heuch'lyk is die stand! wat baart het zielsgenoegen,
Wanneer de landman voor zyn zorgen, zweeten, ploegen,
Een ryken oogst geniet? die vreugd smaakt Zegenmond,
De vroome Godtstolk, door dit pryslyk echtverbond.
Bloeijt, zoetste herderspaar, in de Aemstellandsche weiden.
De geur van uwe deugd will' zich alom verspreiden.
Dat 's Vaders wyze mond, waar uit een honigbeek
Van zegeningen vloeijt, onze Aemstellandsche streek
Nog veele jaaren stichte, en strekk' naast Godt uw hoeder,
Daar hy zyn zegen voegt by die van uwe Moeder.
Uw maagschap bloeij' met u, dat u met zegens kroont.
Hoe zalig is de stulp waar in de vreede woont!
|
|