De gedichten. Deel 1
(na 1760)–Pieter Langendijk– AuteursrechtvrijL. Bidloo Op het tweede deel der Gedichten van den Heere Pieter Langendyk.*Omne tulit Punctum, qui miscuit utile dulci, Lectorem delectando, pariterque monendo. Hor. de Art. Poët. Het smaaklykst confituur, ten-tong van alle menschen,
En 't geenze in Poëzy tot hun verlusting wenschen,
Is, daar het nuttelyk, en 't zoet zyn t' zaam gemengt,
‘Waar in den Lezers het geneuglyk word gehengd,
En tot aanmanen van de waare deugd komt treffen.
Wat Dichter voor zig zelfs, en 't volk, dit kan beseffen,
De vinding, en 't geval te passen op zaisoen,
Hy zal den toeslag van 't Gemeenebest voldoen.
Wat proeftme in Langendyk, als by verwisselingen
Der spyze in 't nageregt van feestmaal, zig bespringen
Van nieuwe lezens-lust in dit zyn Tweede Deel,
Met frissche vrugten van zyn eigen Hof, zo veel,
Dat zig myn Dicht-lust hier niet reed'lyk kan beklagen,
Van aan der Fransen trots zo schand'lyk op te draagen
Het hooge-leeraarschap der Schouwburgs-Poëzy,
Ga naar voetnoot* Gelyk zy deed wel eer. Zy houd hem daar in vry.
| |
[pagina **4r]
| |
Dit ziet me in zynen schik van zo veel Bly-Thooneelen,
Om, naar 't geval, en stof de rollen uit te deelen;
Waar in de vinding, styl, en sterker woorden-kragt,
Zoo die natuurelyk behoorden voortgebragt,
Alom te vinden zyn, naar 't opstel der Gedichten,
Als sterke lendenen tot steunsel der gewrigten.
Maar, zagt myn Dicht-lust, staat ge uw zelfs niet in het ligt,
Weêrsprekend uw Gestel in 't oog en aangezigt!
Gy ziet den Dichter hier den Fransman te vertalen,
Is dit niet boven Ons zyn glory op te halen,
Met dit vertolken voor het Amsterdams Tooneel!
En juist geplaatst aan 't hoofd van dit zyn Tweede Deel.
De waarheid zy voldaan, naar billykheid, en reden:
't Was door de Cato van de Britten reeds betreden,
In Bataviersche taal, zo 't vryën volken past;
Waar op Ons Langendyk wel degelyk verrast,
Met door dit fransche stuk aan Holland te verthoonen,
Hoe in dat Koningkryk nog brave Geesten woonen,
Die, daar men voormaals plagt op lyf-straf te verbiên
Handhavers van het Regt der Burgerstand te zien,
Thans Cato spreken doedt voor 't Vry Gemeenebeste;
Met redeneringen, waar op de welvaart veste
Zoo grooten zegen in ons lieve Vaderland.
Hoor nu wat yver aan den Dichter gaf de hand,
Om de overzetting van den Franschman op te nemen,
Hy laat hem, naar de mode, in liefde-swymling temen,
Met uitkomst, die gewoon 't gebeurlyk stapt voorby,
Hy volgt hem op dien voet vertalende in de ly;
Doch daar het aankomt om zyn oog-punt te bezeilen,
Daar loeft hy hooger op, en daar zal 't nimmer feilen
Te merken duidelyk, by die naaukeurig leest,
Waar heen de Poëzy van zyn verheven Geest
Haar grootste krachten wend, om ter behouden haven,
Zyn landgenoot ten dienst, gelukkiglyk te staven,
| |
[pagina **4v]
| |
‘Dat Eenerlei belang de ziel der Vryheid is,
En de Allerhoog ste Wet des Volks behoudenis.
Daar de Eenheers Eigenbaat den voorspoed der Gemeente,
Door Willen als Geboôn, uitmergelt ten gebeente,
En deGa naar voetnoot§ Altydmeerderaar des Ryks werd waard gezegt,
Alzins verminderaar van haar geluk, en Recht.
Dit laat zich in dit werk zonklaarelyk beschouwen,
Waar in men Julius en Cato ziet behouwen
Elk zyne neiging in de Tochten van 't gemoed,
Daar dien de Alleenvoogdy verstrekt het Hoog ste Goed;
En Vryheid, Eigendom, en Rust der onderdanen
Vertrappelt, om zich dus den weg ten Throon te banen;
Maar deze, liever als zyn Vaderland verraân
Door slaverny, den dood lust willig te ondergaan.
De liefde op Burger-stand doedt Langendyk bemerken
Een Hollandsch Patriot, in 't licht van al zyn Werken.
Hoe treff'lyk werd door hem Vermoorde Onnozetheid
VanGa naar voetnoot* Palamedes, in Vertooningen, bepleit!
Zoo ziel-beroer'lyk, en toepass'lyk op de Broeders,
De Martelaars van Staat, en dierb're Vryheids Hoeders,
Dat myne Dichtlust dien verraderlyken moordt,
Der zuiv're Witte deugd nooit zonder weedom hoort,
En, door geheugenis, zich t'elkens brengt te vooren,
Den wyzenGa naar voetnoot** Seneca, en Nero aan te hooren.
Dan 't werde ook eenmaal tyd, dat ze uit haar droefheid ryz',
En thoon, dat Langendyk het vriend'lyk onderwys
Van Flaccus, om somwyl den Geest, te styf gespannen,
Te ontlossen uit den dwang der bloedige Tyrannen.
| |
[pagina ***1r]
| |
Gelukkig Dichter, die desGa naar voetnoot† Grooten Leeraars raadt
In 't wiss'len van de stof zoo konstig gade slaat;
‘Om allerGa naar voetnoot†† keure-stem, door 't Algemeen behagen,
Door 't zoet met nut gemengt, behoorlyk weg te dragen.
Zoo komt ons 't Blyspel voor, daar 't Amper Bitter-zoet
In de uitkomst 't quaad zyn straf, en deugd haar loon ontmoet.
Elk 't zyn is Recht gedaan. Men hoeft zich niette schamen,
Luidkeels te lachen, en met handklap te beäamen
Den Scherts van Langendyk; de zedigste Sophist,
Als hy de Quinquampoix (vloek-waarde Actionist)
In zyn Wind-Handeling, bedrog, en schelmeryën,
Zoo levendig verthoond, en doed ten straf bereyën:
Ja zelf myn Dichtlust, hoe droefgeestig, toen ze hem zag
Ten Schouwburg aan de Paal, met eene grimmelach
Zyn vrolyke Thalyë aldus quam vriend'lyk groeten,
‘WellevendGa naar voetnoot* Maagdelyn, vaar voort in schimp; zo moeten
De Actionisten, dit uitbroeizel van den Nacht,
Door win-zucht, tot bederf des naasten, voortgebracht,
Gegispt, gebrandmerkt zyn; voor yders oog, en ooren;
Dat vratige gedrocht, Harpyen, reed te stooren
Onze Eendracht, en 't belang van 't vry Gemeenebest,
Waar op de Welvaart, en bescherming is gevest.
| |
[pagina ***1v]
| |
Had oitGa naar voetnoot** Severus Recht zyn gunst- en Rook-verkoper
Vercomius, dien Boer- en Burger-Beurzen-stroper,
Te straffen door den Rook, wat zou, zoo Borëas
Alhier zoo streng opblies, als by zyn Noorder-As,
Van die Windhandelaars een hoop tot stok-vleesch droogen!
Indien 't de Ravens, en de Kraaijen wilden doogen.
Dus uitte zich Thalyë in haaren overmoed;
Toen ze een, korts Bedelaar, met goud-beranden Hoed,
En Rooden Mantel, zag als een Baroen spanseeren;
Maar u, Heer Langendyk, zal myne Dicht-lust eeren,
Die (God ten voorsten) en 't standvastig trouw besluit
Des Amsterdamschen Raads, dien Zundvloed hebt gestuit,
En aller Keure-stem, door 't algemeen behagen
Van 't zoet met nut gemengt; vermogt hebt weg te dragen.
Dus sluit ze, Langendyk, lofwaardig man, de Faam
Der Dicht-konst laat noit toe 't versterven van uw Naam.
Zoo zal uw Poëzy, op Aarde een Hemel geven,
En tot der Eeuwen eind uw werken doen herleven.
|
|