| |
XIII
Die middag kwamen we intiem bij elkaar in de kamer van Henri van Doff: Mr. Burgheem, commissaris Crommer met zijn onafscheidelijke inspecteur Menters, burgemeester Pael (door Terry zelf geïnviteerd, vanwege zijn belangstelling voor dit soort aangelegenheden), dr. Gants, madame Enbourg, Terry en ik.
Ja, madame Enbourg was ook uitgenodigd, want Terry zei, dat ze daar recht op had, als verloofde van Henri. Hij was trouwens voor de lunch nog naar haar toegegaan, en had zijn nederigste excuses gemaakt voor wat hij een afschuwelijk misverstand noemde. Arlette had hem zwijgend aangehoord, en dwars door zijn vest heen in de tuin gekeken. Het was duidelijk, dat de twee Van der Lindens lucht voor haar waren. Doch Terry smeekte zo, en toonde zich zo opgelucht en blij, nu hij een oplossing gevonden had, die goed zijn móést, dat ze niet kon helpen, enige belangstelling te gaan tonen voor ons. Ik stond erbij en knikte nadrukkelijk bij alles wat Terry beweerde, wat ten slotte madame's ogen in zoverre deed ontdooien, dat er heus een verwijtende blik in verscheen.
Mijn neef, die op de een of andere manier een buitengewoon verstand heeft van vrouwen, was vreselijk terneer- | |
| |
geslagen tegenover haar, en zei met half weemoedige ondeugendheid, dat madame ook niet zo ongehoorzaam had mogen zijn, in de kamer van Henri binnen te dringen, terwijl haar zo nadrukkelijk gevraagd was, dit niet te doen....
Dit deed Arlette weer even retireren. Haar wenkbrauwen trilden de hoogte in en we werden weer lucht. Maar Terry vertelde haar zachtmoedig, dat hij nog nooit zo'n stout meisje had ontmoet. Hij noemde haar een enfant terrible, en dat maakte kennelijk een vroegtijdige voorjaars-kriebel in haar hart wakker, want ze beheerste slechts met de grootste moeite haar goede humeur. En toen dat op een ogenblik niet meer ging, zuchtte ze lijdend: ‘Ik heb zo afschuwelijk in angst gezeten, monsieur....’
‘Ma pauvre, petite madame!’ zei Terry. Hij plukte een sneeuwklokje uit het perk van de hoteldirecteur, en bood haar het bloemetje aan. ‘Ik zou grind willen eten, om boete te doen,’ bekende hij nederig; hoewel ik twijfelde aan de waarde van deze verzekering. Terry laat eerder iedereen om hem heen grind eten, dan dat hij er zelf een mond aan zet. Achteraf bleek dit alles trouwens weinig beter te zijn bedoeld dan de kus van Judas. Maar toch klonk het aanbod dramatisch genoeg om Arlette's Franse geest te bevredigen. Ze zuchtte weer en lispelde, dat vergissen menselijk was, en dat ze al eerder meende bemerkt te hebben, hoe 'n verschil in hoffelijkheid er bestond tussen een Fransman en een Hollander....
Terry en ik sloegen allebei de ogen neer. Ik, omdat ik het echt meende. Toen ik daarna weer naar mijn neef keek, rook madame net aan het sneeuwklokje, en Terry knipoogde tegen me.
We begeleidden haar zelf naar het huis van haar verloofde, om aanwezig te zijn bij Terry's verklaring. Ze was zeer nerveus, wat zich laat begrijpen, als je beminde in het ziekenhuis ligt, zijn broer dood is, en je zelf een avond en een nacht onder politie-toezicht hebt gestaan.
Onderweg brachten we een bezoek aan een kapperswinkel, met het doel, Arlette een lekkere fles eau de Cologne of zoiets te geven, als pleister op de wond. Maar de kapper had niets wat een dame van buiten deze plaats zou kunnen
| |
| |
bekoren. De koop draaide neer op een flaconnetje in de vorm van een koetje, met een gestreepte jurk aan en een hoed vol bloemen op de horens. We moesten er alle drie om lachen en madame Enbourg vond het ‘bien rigolo’.
En zo kwamen we dan veel te vrolijk in de kamer van Henri, waar de anderen al wachtten. Ik had een somber voorgevoel, want ik kende Terry al te lang, om niet in zijn ogen gezien te hebben, dat hij iets in het schild voerde.
We groetten en werden begroet. De heren schenen het opdagen van Arlette heel gewoon te vinden. Terry praatte en praatte. Hij complimenteerde Crommer met iets, dat hij niet gedaan had, en drukte Menters de hand. Hij lachte met Pael om een grapje, waarvan ik de clou niet voor herhaling in aanmerking vind komen, en verzekerde Burgheem, dat Henri volkomen onschuldig was, wat hij zo dadelijk zou bewijzen.
Ten slotte bood hij madame Enbourg zijn verontschuldigingen aan, omdat hij, naar hij beweerde, niet de hele verklaring in het Frans kon afsteken. Ze wuifde zijn bezwaren weg en zei, dat ze dit wel begreep. Zoals ze ook wel iets van het verhaal zou begrijpen, sans doute. -
Toen boog Terry het hoofd, alsof hij nadacht, hoe hij moest beginnen. En zei het verbijsterende: ‘Heren, - er is geen moord gepleegd.’
‘Géén moord?!’ herhaalde Crommer, en schakelde op slag zijn blos in. ‘Wat is dat voor gekheid? - Ik heb nog nooit zoiets gehoord (hoewel ik het wel had kunnen verwachten)!’
Burgheem knipperde met de ogen. Pael knikte en keek verwachtingsvol, alsof hij in de bioscoop zat. Menters reageerde niet, hij wachtte af. Arlette speelde met haar koe.
Ik moest me vanzelf wel stilhouden, daar van mij natuurlijk verwacht werd, dat ik de finesses van het verhaal kende.
‘Geen moord?’ herhaalde Burgheem op het laatst ook. ‘Gaat u alsjeblieft verder, meneer Van der Linden.’
Terry glimlachte triomfantelijk. ‘Gaat u, meneer Crommer, de kamer eens even uit,’ verzocht hij. ‘Dan zal ik met behulp van u en inspecteur Menters het drama voor u reconstrueren.’
‘Ik zie niet in, -’ spartelde Crommer tegen, ‘waarom
| |
| |
ik.... (Ze moeten altijd mij hebben!) Waarom neemt u niet een ander?’
‘Toe nou,’ drong mijn neef vrijmoedig aan. Crommer draaide zich om en wiebelde met een boze rug naar de deur. Toen hij weg was, ging Terry naar Menters toe en zei: ‘Ik zal u het hoofd moeten verbinden, om het lot van Martijn te voorkomen.’
Hij verbond voor onze ogen Menter's hoofd: eerst een stuk leer, zo groot, dat het de hele zijkant van het hoofd beschermde. Daaroverheen een windsel, en op dat windsel streek hij met een spatel een grote kluit stopverf glad. De hele rechter zijkant van Menters' gezicht was bedekt. ‘Gaat u nou es onder het bed liggen, net als Martijn van Doff, op uw linkerkant,’ verzocht Terry.
Menters deed dit onder het diepste stilzwijgen van ons allen.
‘Ligt u?’ informeerde Terry.
‘Ja,’ bevestigde Menters.
‘Denkt u zich nou es in, dat u hier alleen in de kamer bent,’ beval Terry. ‘Zo dadelijk komt de commissaris binnen en u mag zich niet verraden. Daarentegen wilt u zoveel mogelijk zien, wat meneer Crommer uitvoert. U moet ook goed trachten te luisteren.’
‘Ja, meneer,’ stemde inspecteur Menters toe.
Terry ging in de gang, waar we hem met Crommer hoorden fluisteren.
We wachtten allemaal in spanning. Burgheem en ik probeerden Arlette zo snel mogelijk in te lichten, wat er ging gebeuren. Ze knikte met wijd-open ogen, vol belangstelling. Onder het bed kuchte Menters. Het klonk spookachtig, juist van die plek.
Crommer kwam binnen, met Terry. Hij deed net of hij ons niet zag en pakte verschillende dingen uit, die hij bij zich had.
Eén pakje liet hij echter dicht. Hij ging er behoedzaam mee op het bed zitten, bevoelde 't van alle kanten, en ontdeed het dan ten slotte van papieren. We stonden de vertoning stil aan te zien. Ik was zo geconcentreerd op dit alles, dat ik gewoonweg de anderen vergat.
Uit het pakje kwamen weer papieren. De sprei bewoog
| |
| |
heel licht. Ik wist niet of het tocht was, of misschien Menters, die moest trachten iets te zien of te horen.
En na lang ritselen en afwikkelen hield de commissaris eindelijk een slap ballonnetje in zijn hand. Net zo een, als we gebarsten in de prullemand hadden gevonden.
Terwijl Crommer het opblies, begon er in mijn gedachten iets te dagen; kon het zijn, dat Martijn van schrik gestorven was?....
De commissaris blies en blies. Het rubbervlies van de ballon ontvouwde zich, zwol, spande zich. Groeide. Het speet me bijna, dat Crommer zo'n korte ouwe-mannetjes-adem had, want nu schoot het zo langzaam op.
De kleuren werden lichter, helderder, en met het zwellen van de ballon verbleekten ze. Het werd een prachtige ballon. Zo te oordelen, zou het een reusachtig grote worden. Ik kon me best voorstellen, dat deze dingen alleraardigst hadden gestaan, bij Arlette's pikante gezichtje....
Terry moedigde Crommer zwijgend aan, door met de handen een grootte van ongeveer vijfendertig centimeter aan te wijzen.
Dit scheen de commissaris nieuwe kracht te geven. Hij ademde diep in en hervatte zijn arbeid met bloedrode wangen. Ik keek tersluiks naar de gezichten van de anderen en stelde tot mijn grote plezier vast, hoe ze meeleefden: het scheen wel, of zowel Gants als Burgheem en Pael ook ballons opbliezen, zo gespannen keken ze, en zo krampachtig werkten hun mondspieren mee met Crommer.
Voordat deze echter nog maar voor een tiende gedeelte zijn luchtvoorraad kwijt was, weerklonk er een knal, harder en daverender dan die, welke ik 's morgens had gehoord! Het was een donderend geluid, dat ons enige ogenblikken volslagen buiten bewustzijn scheen te brengen. Als ik zeg, dat we schrokken, is dat belachelijk zwak uitgedrukt. Het zou me niets verwonderd hebben, als we allen dood waren geweest van ontzetting, want het was alsof de knal ons verzwolg.
Crommer zat vreselijk verwezen te kijken. Zijn onderlip trilde zo, dat ik een ogenblik dacht, hem te zullen zien huilen. Tussen zijn vingers kleefde slap en vaal een flard van het kinderspeelgoed. Toen barstte hij uit: ‘Verdomme,
| |
| |
meneer! - Wat zijn dat voor kunsten?!’ Hij hees zich krachteloos en woest op uit de zachte matras, waar hij door de schrik diep in terug was geschokt. ‘Dacht u, dat ik me laat gebruiken voor zulke misselijke grappen? Wel allemachtig! (ik zie aan z'n gezicht, dat 'ie nog tevreden is ook!) Bent u wel goed wijs?!’
Terry knikte hem opgetogen toe en zei: ‘Zo moest het precies zijn! God, wat ben ik blij, dat het zo gegaan is! Neemt u me niet kwalijk, meneer Crommer....’
‘Blij?!’ bulderde Crommer. ‘Kwalijk?! Bèh?!....’
Pael lachte met zenuwachtige uithalen en zei: ‘Kom, kom, amice. Het is voor de goede zaak, moet je rekenen.’ Hij trok echter dusdanig met zijn gezicht, dat de goede zaak hem niet aangenaam getroffen leek te hebben.
‘Oh, oh! Messieurs!!’ kermde Arlette, met twee ringenflonkerende handjes tegen haar oren. ‘Leef ik nog, messieurs?’
‘Klaarblijkelijk,’ antwoordde Terry, en zich buigend riep hij Menters aan: ‘Hé.... Menters....?’
Van onder het bed antwoordde een flauwe stem: ‘Ja...’
‘Leef je nog?’ vroeg Terry hoffelijk.
‘Ja....,’ zei Menters weer. De klank van zijn stem was niet goed. We sloegen haastig de sprei op. Daar lag Menters, met een vreemd verwezen gezicht. Hij glimlachte tegen ons, en zei moeilijk: ‘Ik heb een klap gehad.... ik - ik ben zo duizelig....’
‘Duizelig?’ vroeg Terry onnozel. ‘Waar?’
‘In mijn hoofd,’ antwoordde de inspecteur.
We trokken hem voorzichtig te voorschijn. Achter onze ruggen kwetterde madame Enbourg nerveus tegen Gants en Pael.
Op de rechterslaap van Menters was een diepe schram in de beschermende laag: klein maar venijnig. De stopverf er omheen was opgeschoven. Het was precies de wond, die Martijn van Doff aan de slaap had gehad....
Terry knipte het verband ritsend los en nam het voorzichtig weg van Menters' hoofd. Hij had op de huid alleen een kleine rode plek, maar in het leer was een flinke deuk te zien.
‘Wel, verduiveld!’ zei Terry verblekend, ‘dat leer is
| |
| |
blijkbaar nog te dun.... Het had net zo goed....’ Hij klemde de lippen op elkaar en drukte Menters de hand. ‘Kerel, kerel....’ zei hij toen flauwtjes.
Gants boog zich over de plek op Menters' slaap en onderzocht ook de pseudo-wond in de stopverf. ‘Eigenaardig, heren,’ baste hij. ‘Er moet iets onderaan dat bed zijn.... Dit is dezelfde soort wond als van de vermoorde....’
Burgheem boog zich er overheen met een zenuwachtig gezicht. ‘Dus geen moord, Goddank,’ zei hij hees. ‘Goddank. -’
‘Het geval is dit,’ vervolgde Terry kalm terwijl hij Menters een glas water gaf en hem naast Crommer liet zitten, die eigenlijk ook wel een glas water had mogen hebben, ‘dat - - enfin, ik zal nou bij het begin beginnen, voor zover mogelijk.’
Hij keek de kring rond met een gezag, wat me deed begrijpen, waarom hij zo'n invloed heeft op sommige lui.
‘Het mag algemeen bekend worden geacht,’ begon hij zijn verhaal, ‘dat Martijn van Doff een vreemd mens was. We zouden hem slecht en kwaadaardig kunnen noemen, als het niet meer op een geestelijke afwijking had geleken. Ik heb van zijn eigen broer vernomen, en ook nog van andere mensen, dat hij een ziekelijke drang had, om Henri te bespieden, uit wantrouwen en boosaardigheid. Hij was overtuigd, dat Henri hem bekletste en alles in het werk stelde, om hem onaangenaam te zijn. En uit rancune over deze zuiver gefantaseerde slechtheid was hij er steeds op uit, Henri's leven op alle manieren die hij bedenken kon te verbitteren. Hierbij kwam, dat Henri, na zijn kennismaking met madame, zijn testament, dat eerst volgens afspraak tussen de twee broers op de langst levende was gesteld, veranderde, ten gunste van zijn verloofde. Dit deed uiteraard geen goed aan de verhouding met Martijn. Deze ging Henri in stilte na, en vond iets, waarmee hij dacht, de band tussen Henri en madame te kunnen breken, of ten minste op een andere manier een eventueel huwelijk onmogelijk te maken.’
Arlette trok me aldoor aan mijn mouw, zodat ik niet meer rustig kon luisteren. ‘Qu'est ce qu'il dit?’ vroeg ze. ‘Wat zegt hij?’ Ik legde het uit, in telegramstijl, om niets te missen.
| |
| |
‘Op de middag, dat Henri in de stad nog enkele inkopen zou doen voor het bal-masqué, de zeventiende februari, ging Henri bij zijn broer een briefje van honderd wisselen, en bij deze gelegenheid kregen ze verschil van mening, dat zo hoog liep, dat Martijn op het laatst de antieke pook greep en ermee naar zijn broer sloeg. Henri sprong opzij, zodat de pook een stoelleuning raakte. Door de kracht vloog het ding Martijn uit de hand, en sloeg met de punt naar beneden in zijn eigen been. Henri lette hier niet op, maar wist toch te vertellen, dat Martijn naar de tafel was gestrompeld, en een stuk watten, dat daarop lag, gebruikte om het bloeden te stelpen.
Henri ging toen met de wagen weg, en van die gelegenheid heeft, naar mijn mening, Martijn gebruik gemaakt, zich onder het bed van zijn broer verdekt neer te leggen, om hem bij zijn thuiskomst te kunnen bespieden. Dit kon hij gemakkelijk doen, daar hij van te voren, misschien met opzet, misschien toevallig, had bekend gemaakt, dat hij voor een paar dagen uit wilde gaan.’
We werden in het verhaal gestoord door de stem van Crommer, die bars opmerkte: ‘We hebben niets aan uw meningen, meneer. We zijn hier gekomen, om van u een gedetailleerd verslag met bewijzen te vernemen.’
‘Hoe minder hij in de rede gevallen wordt, hoe vollediger het verslag zal zijn,’ antwoordde ik voor Terry, langs mijn neus weg. Crommer zweeg, puur omdat hij zijn oren niet kon geloven. En Terry vervolgde doodkalmpjes: ‘Zoals ik al zei, had Martijn iets gevonden, waarmee hij meende Henri onder zijn macht te kunnen brengen. Om hiertoe bewijzen in handen te krijgen, verborg hij zich onder het bed en wachtte af. Ten bewijze hiervan wil ik u tonen, dat hij een potlood meebracht, - het bewuste potlood, dat juffrouw Booner vond. Met dit potlood wilde hij, als het nodig mocht zijn, aantekeningen maken. En daar papier om op te schrijven zou ritselen, probeerde hij, met succes, te schrijven op de witgeverfde onderzijde van de bedschotten. Kijkt u maar.’
Terry deed een paar stappen naar het bed toe en trok met één krachtige beweging de kapokmatras en al het goed eraf, lichtte de staaldraadmatras eruit en wees ons met een gebaar
| |
| |
enkele lichte potloodstrepen op het hout. ‘De kleur is gelijk aan die van het bedoelde potlood,’ lichtte hij toe.
Hij liet na het onderzoek de beddeboel weer zakken en ging voort: ‘Daar lag hij dus, en wachtte op de terugkomst van Henri. Toen deze eindelijk kwam, had hij niet de minste argwaan, natuurlijk. Hij pakte alles uit wat hij had gehaald, onder andere een lange middeleeuwse mantel en een grote ridderhoed, en ook een paar ballonnetjes, zoals u zoëven hebt gezien. Hij ging, bespied door zijn broer, op het bed zitten, vlak boven de plek, waar deze met zijn hoofd lag. Vermoedelijk heeft Martijn niet gezien, dat Henri zoiets kinderlijk-eenvoudigs als ballonnetjes bij zich had. Hij zal het geluid van het opblazen gehoord hebben, en, daar hij niets kon zien van zijn broer, het hoofd een beetje opgeheven hebben, om alles af te kunnen luisteren....
Henri, die dit speelgoed gekocht had onder verzekering van de winkelier, dat het extra-grote ballons waren, probeerde er een van, voor zijn eigen plezier. Maar hij werd net zo gedesillusioneerd als meneer Crommer hier.... En misschien schrok hij nog wel meer, want hij had voordien ruzie gehad met zijn broer, en hij had alle reden, te schrikken van een knal.... De ballon barstte dan met reuzelawaai. Henri schrok, en dook door de reflex met een bons dieper met zijn zitvlak in de verende matras.
Dit was de dood van Martijn van Doff, heren. Want onderaan deze staaldraad-matras hangt een losse spiraalveer, welke door het gewicht van Henri vastgeklemd werd in de positie waarin hij gebroken hing: verticaal. Toen Martijn schrok, - en zijn schrik was ook zoveel erger, door zijn slecht geweten - schokte zijn hoofd onwillekeurig òp; hij kwam in aanraking met deze veer, die juist tegelijkertijd met Henri's lichaam naar beneden schokte. De veer drong scherp en kort in Martijn's slaap. En terwijl Henri zich in alle onschuld herstelde van de schrik, moet zijn broer dood onder het bed in elkaar gezonken zijn, waarbij het potlood, omdat het rond was, uit zijn handen wegrolde tot waar een op de grond hangende slip van de sprei het gedeeltelijk tegenhield.’
Ten tweede male hief Terry de beddeboel op, en toonde ons nu de loshangende veer. Daarna legde hij alles recht en ging op het bed zitten. Crommer, Burgheem en ik lagen
| |
| |
op onze knieën en keken onder het bed. Voelden aan de spiraal; vastgeklemd.
‘Het resultaat ziet u op het verband van inspecteur Menters,’ voltooide Terry. ‘A propos, Menters. Hoe is het nou?’
‘O, dat gaat wel,’ antwoordde die bleekjes. ‘Ik was alleen een ogenblik ontzettend duizelig, door die rare klap op mijn slaap, maar nou is het al bijna over.’
Burgemeester Pael stond recht voor Terry en schudde bewonderend het hoofd. ‘U bent een genie,’ zei hij. ‘Een wonder!....’
‘Jaja,’ kwam Crommer tussenbeide. ‘Maar als u nu toch zoveel weet, vertelt u dan eens, wat Martijn gevonden had, als middel om Henri te dwarsbomen. Me dunkt, dat moet dan toch iets van belang geweest zijn.’
Ik stond juist alles aan Arlette uit te leggen, die met stralende ogen knikte en bepaald vrolijk was. Geen wonder, als alles zich zo ten goede draait! Ik was blij voor haar.
Wie beschrijft mijn verbazing, toen Terry doodkalm in het Hollands zei: ‘Tja, - ik hoop dat u uw ogen en gezichten in bedwang hebt, heren, want ik zou niet graag willen, dat de vertegenwoordigster van de schone sexe begreep, wat ik nou tot m'n spijt moet zeggen....’
‘Ga door, meneer!’ blafte Crommer. ‘Al die pour-parlers ontroven ons de tijd.’
‘De vrouw, waarmee Henri wilde trouwen,’ vertelde Terry brutaal, met de ogen van Arlette en mij afgewend, ‘is niet, wat hij in haar zag.... Voor zover ik erover kan oordelen is zij niet wat men een zedelijk hoogstaande vrouw pleegt te noemen, ziet u.... Het spijt me, dit in haar aanwezigheid te moeten zeggen, maar gelukkig verstaat zij het niet. Ieder heeft zijn privé-begrippen over trouw en liefde, maar er bestaat een soort vrouwen, dat deze begrippen helemaal niet kent....’
Hij schouderschokte.
‘Qu'est-ce qu'il dit?’ informeerde Arlette bij mij.
‘Oh, ça n'a pas d'importance,’ weerde ik af.
‘Dus - een lichtekooi?’ vroeg Crommer hard.
‘Ja,’ antwoordde Terry boud.
Burgheem trok zijn wenkbrauwen op. Hij deed een stap
| |
| |
naar Terry toe en zei half vragend: ‘Dus dat wist Henri niet....’
‘Nee,’ antwoordde Terry. ‘Vermoedelijk niet. Maar Martijn wel. Wat zegt u daarvan?’
‘Ik vind het niet fijn van u,’ wierp Burgheem tegen.
‘Ik ben ook niet fijn,’ gaf Terry kalm toe. ‘En zo'n - vrolijke griet is óók niet fijn!’
Op hetzelfde ogenblik, dat hij dit zeer frivole woord uitsprak, sprong madame Enbourg als een tijgerin naar hem toe en gaf hem een duizelingwekkende slag in het gezicht. En daarbij riep ze een woord, dat voor een Française heel vreemd klonk: het Nederlandse woord ‘ploert’!
We stonden verstard naar hen te kijken. Terry had een bloedneus en zag de vrouw strak aan. Ze was lijkbleek en scheen in elkaar te zullen zakken. Wendde zich snel om naar de deur. Doch ik had dit in de gaten, en posteerde me er kalm voor, terwijl Gants bij de ramen ging staan.
‘Zo,’ zei Terry eindelijk. ‘U spreekt dus Hollands.’
Een ogenblik toonde haar gezicht een weifeling. Toen beet ze door de zure appel heen en gaf met een zwaar accent toe: ‘Ja. Mijn moeder was een 'Ollàndse. Maar ik 'eb nooi zoveel gesprokèn, dat ik - verstaanbáár makèn....’
‘Maar nou kunt u het wel,’ zei Terry, en bette zijn neus. ‘Als ik u was zou ik dat accent ook maar weglaten, want tegen juffrouw Booner was uw accent heel anders, laatst.... toen u haar kwam verklappen, dat ik detective was.... En dat woord “ploert” klonk daarnet ook zuiver....’
Ze maten mekaar even met de ogen. Terry's blikken dwaalden schamper af naar het armetierige koetje van glas. Dit ontketende een nieuwe woede-aanval in Arlette: ze slingerde hem het flesje met zo'n kracht voor de voeten, dat het verbrijzelde. De scherven sprongen rond en de lucht werd doortrokken met een scherpe geur van goedkope eau de Cologne.
‘Dáár!’ beet ze hem toe. Ook in het Hollands. Zuiver.
‘Ziet u wel, dat u onze lieve Moedertaal feilloos spreekt,’ verweet Terry zachtmoedig.
Ze haalde de schouders op en zweeg.
Toen nam Terry weer het woord. ‘Ik ben eigenlijk midden in het verhaal begonnen,’ zei hij. ‘Speciaal commissaris
| |
| |
Crommer zal mij laken om dit gebrek aan techniek.... De zaak zit zo: ik heb me enige tijd bezig gehouden met een moordzaak in Amsterdam: Isaac Maurice. De politiemensen zullen zeker weten wat ik bedoel.
Een paar weken geleden werd in een portiek van een huis aan de Heerengracht een oude diamanthandelaar vermoord gevonden. Het was Isaac Maurice. De moord was bedreven door iemand, die geslepen te werk moest zijn gegaan. Aan enkele punten te zien waren alle speurders het erover eens, dat een zekere Netty Brand het had gedaan. Nu doet zich de eigenaardigheid voor, dat Netty Brand nog nooit betrapt is, en dat eigenlijk niemand haar signalement kende. Een paar jaloerse medeminnaressen hebben wel eens iets losgelaten, maar dat gaf niet veel houvast. We hebben alles onderzocht, en vonden ook bij het geval Maurice geen vaste punten, dienaangaande. Netty Brand moest een elegante jonge vrouw zijn, met rood haar. Die lopen er bij honderden. Ze werkt alleen als haar vriend, Henk de Tippelaar, los is. En als enig overtuigend bewijs van haar schuld was genoemde Henk werkelijk los. Maar al twee maanden. Twee volle maanden! Waar was hij? Wie kende hem? Wie had hem gesproken? -
Natuurlijk wist de politie tot op een zeker punt, wat hij al die tijd had uitgevoerd, en waar hij verblijf had gehouden. Maar er waren leemten, welke niet te loochenen vielen.
Ik onderzocht de zaak verder en kwam tot enkele ontdekkingen. In het bedoelde huis op de Heerengracht woonde een Duitse meneer, die een paar maanden 'n vriendin bij zich had gehad. Hoe zag die vriendin eruit? Klein, dik, blond. Het leek me onmogelijk, dat Netty Brand hiermee iets te doen had gehad. Maar deze dame had een intieme kennis, die dikwijls bij haar op bezoek kwam. Toen op een gegeven ogenblik de verhouding van de Duitse meneer met het dikke blondje misliep, met ruzie en huilpartijen, was het dametje vertrokken. Op een avond, na fatsoenlijk van tevoren gewaarschuwd te hebben, stuurde zij haar vriendin om haar boel te halen. Hoe zag nou die vriendin eruit? Elegant, jong, knap, slank, met prachtig bruin haar. Deze dame ging ik na. Haar spoor was uiterst vaag en onbeduidend. Maar in een café waar ze met het blondje gezeten
| |
| |
had, vond ik snippers van een kladje voor 'n telegram. Ze waren opvallend klein gescheurd en lagen op een asbakje van de tafel waaraan ze samen gezeten hadden. Ik heb de vodjes doorzocht met een geduld, dat de beste politiemensen belachelijk noemden. Er waren drie-en-twintig miniatuur stukjes papier. Ik legde ze aan elkaar voor zover dat ging en kreeg een berichtje onder ogen in vrij onnozel geheimschrift. Het duurde precies een halve dag, eer ik het ontcijferd had. Uit die brief begreep ik, dat mijn vermoeden juist was geweest, zoals enkele vermoedens wel eens juist zijn: de bruine vriendin van het blondje was Netty Brand. Op de avond, dat ze de enkele achtergelaten bezittingen van de andere zou komen halen, heeft de Duitse meneer, als een echte gentleman, gezorgd, dat hij er niet was. En hiervan heeft Netty Brand gebruik gemaakt, om Isaac Maurice in dat huis bij zich te ontbieden met een collier van dertigduizend gulden waarde.
Ze ontving hem, en overlegde met hem. Bezichtigde de schat. Toen ze zeker wist, dat het de moeite waard was, geleidde ze hem zelf naar de deur met een logisch klinkend smoesje, zoals een dame dat doet, met een leverancier van kostbaarheden, vol omzichtigheid. En op het ogenblik dat hij zich omdraaide om te vertrekken, stak ze hem dood met een lange, vlijmscherpe naald. Het was schemer, heren. En haar hoed en mantel hingen om de hoek achter de tochtdeur, waar ook het koffertje stond. Zo zuiver en goed was de indruk die ze tijdens haar bezoeken op het personeel gemaakt had, dat niemand verband heeft gezocht tussen de moord en het vertrek van deze dame.
In de snippers die ik vond, stond weinig nieuws: liefdesbetuigingen van zeer intieme aard, en verder: “-cht in Aerdenberg.”
Waarschijnlijk: “ik (of jij, of hij) wacht in Aerdenberg.”
Ik zocht in de atlas naar het plaatsje en vond het op de Veluwe. Aardrijkskunde was nooit mijn sterkste zijde. Wat moest: ik doen? Wie was “ik” of “jij” of “hij”? - Ik informeerde of hier ook vreemden waren; kreeg ten antwoord: “Nee. Alleen een Française, verloofd met iemand hier. Woont al lang in deze plaats.”
Ik wachtte dus af. En daar staat me op een dag in de
| |
| |
krant, dat er in Aerdenberg iemand vermoord is!.... Natuurlijk zocht ik verband tussen de feiten.... Zo kan soms het Noodlot door een samenloop van omstandigheden verraad plegen. Ik schreef de zaakgelastigde van de vermoorde en diens broer, en vroeg of ik helpen mocht, daar ik wel dacht in staat te zijn, dit vraagstuk op te lossen. Het was natuurlijk beneden de stand van een zichzelf-respecterend detective, om zo te solliciteren. Maar ik vond het toch wel de moeite waard. Vooral omdat ik succes had en overkomen mocht.
Ik vond hier niet zo erg veel te doen. Maar mijn neef en ik maakten de eerste avond al kennis met de verloofde van Henri van Doff; deze jonge vrouw was knap, slank, elegant, jong, en ze had bovendien ongelooflijk mooi bruin haar. U zult dat niet veel aanwijzingen vinden; maar als je in een dorp iemand zoekt met alleen die gegevens, en je vindt inderdaad zo iemand, dan bekijk je haar beter. Deed ik ook. Ze had de onvoorzichtigheid, tot tweemaal toe een haar te verliezen, die in mijn handen terecht kwam. Deze haren waren bruin geverfd, oorspronkelijk rood. Dat was aan de wortel te zien.’
‘Alors, - moi, je suis cette femme!’ viel Arlette Terry in de rede. Daarmee verradend, dat ze het hele verhaal in het Nederlands had kunnen volgen.
Terry keek haar triomfantelijk aan. ‘Voor een handige vrouw, wat u tot nog toe bij uitstek leek, valt u me tegen,’ zei hij. ‘Overigens, - we hebben hier een man gevangen. Gisteravond, juffrouw. Die man eiste, dat we zijn vriendin zouden loslaten. En die man was Henk de Tippelaar.’
Arlette werd spierwit. ‘Eh bien?!’ vroeg ze met bravour. ‘Wie is Henk - etcetera?....’
Terry haalde de schouders op en wendde zich weer tot de anderen. ‘De vrouw die ik bedoel,’ vervolgde hij, ‘was inderdaad Netty Brand. Ze heeft zich hier van tevoren geinstalleerd en is voor de zogenaamde afhaal-affaire naar Amsterdam gekomen. Met een auto is ze 's nachts weer in het dorp hier teruggekeerd. De juwelen had ze intussen aan Henk de Tippelaar in handen gespeeld. Misschien was haar verloving met Henri van Doff alleen maar tijdpassering. Dat geloof ik echter niet: ze heeft hem het hoofd op hol
| |
| |
gemaakt, zoals ik reeds verteld heb, met het gevolg dat hij zijn testamentje te haren gunste veranderde.
Henk de Tippelaar kreeg het te warm met de juwelen, en toen heeft hij ze haar gestuurd. In -’ en hier legde Terry zijn hand op het prachtige oude clavichord, - ‘in dit instrument.’
Pael zoog met een sissend geluid de lucht in tussen zijn tanden en keek met ronde ogen naar Terry en het klavier.
‘In elke toets zit een diamant,’ vertelde mijn neef nadrukkelijk. Hij trok met een handige beweging een toets eruit en toonde ons de truc: het hout was als het ware een tube, met een klein stopje gesloten. Hij opende het, trok er een lang stukje roze watten uit. Opeens lag op zijn handpalm een stralend witte diamant. ‘Zien jullie wel?!’ zei Terry, die van louter triomf alle vormen vergat. ‘In elke toets, zeg! - En zien jullie die roze watten? Dat heeft Martijn op de een of andere manier ontdekt. Hij dacht dat zijn eigen broer erbij betrokken was, en wilde hem nagaan. Hij had al enkele toetsen onderzocht, en de roze watten op tafel laten liggen. Misschien om Henri's reactie te zien bij het aanschouwen ervan, misschien per ongeluk. Hij was geen misdadiger, en raffinement in die zaken ontbrak hem, voor zover ik kan nagaan.
Terwijl Netty Brand hier zo veilig geborgen zat met haar diamanten, speurde Henk de Tippelaar naar een gaatje, om die dingen te lozen. En hij vond er een. Maar hoe moest hij het haar laten weten? - Want de politie was overal op haar qui-vive. Ik zal het jullie zeggen. Netty ging naar een bal masqué met haar nieuwe verloofde. En daar was een danser, - een vrind van Henk. Dat klinkt mal, hè?.... Die moest daar dansen als “nummer”. En omdat Henk wist, dat Netty daar zou komen, heeft hij die danser een telegrammetje laten dansen, zonder dat die vent wist, wat hij deed. Hij betaalde de man ervoor, en deze durfde toen wel. Dit is, wat hij danste: -’ Terry haalde een papiertje uit zijn zak, en toonde het ons. Het was natuurlijk de overzetting, waarbij ik hem geholpen had. Er stond op het vod je:
mauri/jo/cebui/jts/ko/co/cpervertres/ko/cverwees/kvo/cllebetali/jngpi/et.
| |
| |
‘Dat danste hij,’ verklaarde Terry. ‘Die dubbele letters zijn twee betekenissen voor één teken dat gegeven werd. Het was dezelfde code als van het briefje in Amsterdam. Er staat dus: “Maurice buit koper vertrek over week volle betaling Piet.”
Ik keek tersluiks naar de vrouw. Ze stond nog rechtop. Maar om haar mond lag die trek van eenzame vermoeidheid en tegen beter weten in zich groot willen houden, welke bedriegers vaak hebben. Ze wist dat ze verloren had.
Terry ging voort: ‘Netty Brand begreep, dat ze nou zo gauw mogelijk haar juwelen moest hebben, en daar ze voorvoelde, niet lang genoeg alleen in Henri's kamer te kunnen blijven, als hij in de buurt was, heeft ze het wisse voor het onwisse genomen, en op de terugweg van het bal-masqué vandaan een niet al te zwaar auto-ongeluk gemaakt, om Henri tijdelijk in het ziekenhuis te krijgen. Zij zelf had een zware leren jas aan, met bont gevoerd, - wat absurd is, over een teer balcostuum, want ze verkreukelde er alles onherstelbaar mee. Ze wist het stuur om te trekken, en hield zich schrap; met één hand had ze de greep van het portier beet, om niet door de schok van haar plaats te vliegen. Daardoor kreeg ze een blauwe striem over haar hand. Madame had moeten begrijpen, dat ze met zo'n blauwe stijve hand niet behoefde te treuren over de onwellevendheid van de politie, die haar niet wilde laten pianospelen, want het zou toch onmogelijk geweest zijn.
Het noodlot zette haar de voet dwars: Martijn werd dood gevonden. Dat was een ramp voor Netty Brand, want door de samenloop van omstandigheden viel de verdenking zwaar op Henri, en werd alles wat met hem te maken had, dus allereerst zijn kamer, zwaar bewaakt en gecontroleerd.
En wat te verwachten was, gebeurde: ze spande, toen ze beslist niet in die kamer mocht, Henk ervoor. Ik werd wantrouwend, toen ik haar op een ochtend hoorde telefoneren. Ten eerste: met wie kon madame Arlette Enbourg telefoneren, terwijl ze beweerde, hier in alle stilte te zijn, en volgens eigen zeggen onbekend was? Dat had echter nog verklaard kunnen worden, als ik niet per ongeluk een paar woorden opgevangen had. Die woorden waren zuiver Nederlands; keurig uitgesproken, zonder accent. Toen meende
| |
| |
ik te mogen aannemen, dat madame Enbourg niet zó buiten alles stond, als ze voorgaf. Bovendien rook de roze watten, die Menters ons de eerste dag had laten zien, naar parfum. Ik herkende de - hoewel uiterst zwakke - lucht, toen we 's avonds door meneer Burgheem aan de verloofde van Henri werden voorgesteld. Het was een duur Frans parfum, waarin echte nagelolie was verwerkt. Dat vervliegt niet.
Henk de Tippelaar kwam prompt. Op een nacht brak hij brutaal in. Doch er was nog iemand, die iets in deze kamer zocht: juffrouw Booner. Ze kwam toevallig net binnen, toen hij zou beginnen. En Henk de Tippelaar is een handige jongen; hij draaide zich om en speelde voor spook. Heel bedaard en langzaam schreed hij in het schemerduister geluidloos langs het arme mens heen en verdween, zoals hij gekomen was: over het raamkozijn van Martijn's kamer, met een touwladder. Hij was echter niet handig genoeg, want hij bleef in de buurt en werd geknipt. En ik, ezel! - al ben ik dan ook slimmer dan jullie - ik begreep pas, dat het werkelijk ging om het clavichord, toen “madame Arlette Enbourg” hier binnendrong, en in uiterste verontwaardiging dreigde het instrument te zullen laten weghalen. Ach, ach. Ik stuurde mijn neef uit dineren en onderzocht alles. Vond het geheimpje. Uit vijf toetsen miste watten. Roze watten. Net genoeg voor Martijn's beenwond....’
Terry zweeg met gloeiende wangen. We stonden sprakeloos. Tot uit de stilte Burgheem's stem zich losmaakte: ‘Wat ellendig voor Henri.... Wie moet hem dit zeggen?....’
‘Tja....,’ zei Crommer kleintjes.
Ik hield Arlette, - of liever Netty - in de gaten, zodat ze niet zou kunnen ontsnappen. Voelde me vervelend ontnuchterd....
Het maakte me een beetje wee. -
Terry rechtte zijn rug. ‘Heren, -’ hij knikte voldaan, ‘ik ben klaar hier. Er is geen moord gebeurd. En Netty Brand is eindelijk gesnapt. De gearresteerden en bedreigden gaan vrij uit. Ik moest Gert wel laten oppakken, omdat hij verdacht deed en aldus op een uitstekende manier de aandacht afleidde.... Ik zal hem mijn welgemeende verontschuldigingen aanbieden.’
Pael knikte verbijsterd. Langzaam volgden de anderen, met
| |
| |
instemmend knikken: Burgheem, Gants, Menters, Crommer....
Nog steeds bleef ik naast de vrouw staan, om op te letten, terwijl de heren naar voren kwamen en Terry de hand schudden in een eenparig, hartelijk erkennen van zijn meerderheid op het gebied van scherpzinnige gevolgtrekkingen maken.
Op het ogenblik dat hij de eerste hand drukte, zei Arlette koel: ‘Ce monsieur - Henk je-'n-sais-pas-son-nom- - ik zou - ik zou hem wel eens willen zien!....’
Met de wonderlijke kracht van zulke mensen had ze zich hersteld tot haar vorige argeloosheid.
Over Terry's gezicht viel een schaduw, terwijl hij langzaam zijn ogen opsloeg naar haar, en ze daarna weer liet zinken. Zijn schouders gingen traag omhoog, zijn handen spreidden zich wijd open in een gebaar van vergeefsheid. ‘Het spijt me, -’ antwoordde hij zacht. ‘Het spijt me werkelijk.... Vannacht is hij ontvlucht....’ De jonge vrouw kon een helle triomf in haar ogen niet beheersen. ‘We konden hem niet inhalen....’ vertelde Terry langzaam, ‘en toen - - wel, - een van de agenten schoot.... madame.’ Zijn houding was welsprekend genoeg. Hij behoefde niets meer uit te leggen. Pael knipperde met de ogen en knikte gesuggereerd. ‘Ja, ja.... zo is het leven.’
Arlette stond hoog opgericht. Haar wenkbrauwen waren verstard in een vragende boog. Haar mond, die wit was, vormde stram een woord: ‘Alors.... ik -’, maar voor ze had kunnen verder spreken viel ze bewusteloos tegen het bed en vandaar met een bons op de grond. Ik had toch niet genoeg op haar gelet.
En terwijl ik me over haar heen boog, voelde ik een diep ellendig medelijden met deze moordenares; omdat ze zo moest struikelen over een leugen van Terry. Henk de Tippelaar was nog in leven, er was niets gebeurd.
|
|