| |
XII
We begaven ons naar het huis van de Van Doffs. Ervoor stond een agent, als wacht om madame Enbourg af te weren, als zij eventueel haar muzikale driften niet zou kunnen beheersen, en toch weer mocht komen opdagen. Want madame Enbourg was 's morgens verlost van de agenten voor haar deur. Men had haar medegedeeld, dat ze niet moest vluchten, wilde ze geen volslagen verdenking op zich laden. Dat ze desniettegenstaande geschaduwd werd, en dat het huis van haar verloofde van voren en van achteren met 'n agent versierd was, behoorde tot de dingen, die ze zelf moest ervaren.
De agent voor het huis werd aangegaapt door vijf kinderen, drie slampampers en twee ouwe mannetjes. En door ons, en passant. Want wij waren van die gewichtige mensen, welke aan het moordenaarshuis aanbelden met nog weer een andere bedoeling dan de bakker en de slager.
Juffrouw Booner deed ons de deur open, met nog steeds rode ogen en 'n snuffelneus. ‘Ken u Gert niet loslate?’ vroeg ze verwijtend.
‘Nee, lieve juffrouw,’ antwoordde Terry, ‘hij moet nog even verhoord worden. Maar ik sta er met mijn eigen lijf borg voor, dat hem niets overkomt, als hij onschuldig is, hoor!’
‘Ik vin' het afschuwelijk,’ snikte de huishoudster. ‘Ik ken niet meer slape!....’
‘Nou, maar ik ook niet,’ verweerde Terry zich. ‘Al in geen drie nachten! En hier, meneer mijn secretaris, die is zo óp van deze geschiedenis, dat hij geregeld broom bij tafel drinkt om niet midden onder het eten in joelen los te barsten.’
‘Heus?’ vroeg juffrouw Booner half gerustgesteld.
‘En meneer Henri dan?’ vervolgde Terry schijnheilig. ‘En madame Enbourg?!’
‘O, die het de hele nacht gegild, zegge ze,’ snoof de huishoudster. ‘Maar ik vin' het ook verschrikkelijk, een dame op te sluite.’
‘Als die dame ondeugend is geweest,’ zei Terry belerend, ‘dan hoort ze opgesloten te worden.’
| |
| |
‘Maar zij was niet ondeugend!’ zei juffrouw Booner overtuigd.
‘Onzin,’ wierp Terry tegen, ‘alleen ondeugende mensen gillen de hele nacht.’
‘Nou,’ snoof de juffrouw, ‘maar ik vin' het toch wel beroerd!’
‘Ik zou Teun graag willen spreken,’ sneed Terry verdere discussies af.
‘O, God!’ schrok ze. ‘En draait die nou ook de bak in, omdat ik wat van 'm verteld heb?!’
‘Als u ook zoveel vertelt!’ verweet Terry.
Ze wendde zich hoofdschuddend af, zonder commentaar, en ging de tuinman roepen.
Deze was zich blijkbaar van geen schuld bewust, want hij kwam bepaald met zwier binnen, en nam zijn pet af, om deze daarna zorgvuldig weer op te zetten. Ik verdacht hem sterk van bluf tegenover zijn meisje. Wie weet, hoe hij ons en een gesprek met ons van zijn kant schilderde!
‘As 'k de here hellepe ken,’ zei hij, en trok wenkbrauwen en schouders op in een soort vleesgeworden vraagtekenuitbeelding.
‘Ga zitten, Teun,’ noodde Terry. ‘We wouen nog eens even met je praten.’
‘De here treffe 't,’ zei hij gewichtig, ‘ik had juist me ochtend-werrek af....’
‘Dat is heerlijk,’ stemde Terry in. ‘Ga zitten.’
‘Dat zal 'k dan mar doen,’ besloot de man hardop, en liet zich overdwars op een stoel tegenover ons neer.
Ik presenteerde hem een sigaret die hij met een soort ingeslikte buiging aannam en achter zijn oor stak. Terry zat het met een ernstig gezicht aan te kijken, maar ik, die hem langer ken, begreep, dat hij innerlijk schudde.
‘Teun,’ begon hij ten slotte, ‘we moeten nog eens praten, man.’
De tuinman knikte.
‘Was meneer Martijn wel eens handtastelijk, tegenover jullie?’
Teun keek ons dom aan.
‘Ik bedoel,’ verduidelijkte mijn neef, ‘gaf hij je wel eens een klap of zo?’
| |
| |
In de ogen van Teun kwam een schuwe uitdrukking, die sechter meteen verdween.
‘Oach, - 't benne here, hè?’ zei hij weer, net als de vorige maal.
‘Dus niet?’ polste Terry.
‘Wel, neturelek!’ viel de tuinman uit.
‘Wèl?’ herhaalde Terry, quasi-ontdaan. ‘Sloeg hij je? Vaak?’
‘Nnee,’ aarzelde Teun moeilijk. ‘Slaan nou niet derekt. Mar hij kon je toch wel es duvels gek afsnauwe....’
‘Maar dat is toch geen handtastelijkheid!’ verbaasde Terry zich.
‘Nou....,’ hernam Teun wankelend, ‘mar eenmaal hè'k es wat van 'm gehad.... 'n Schop voor me achterste....’
‘Is 't waarachtig?’ Terry leunde vol medegevoel naar voren op de tafel. ‘Hoe kwam dat zo? Dat zal hij toch niet zonder reden gedaan hebben!’
‘Trappe mag toch nie!’ bitste Teun.
‘Nee, zeker niet!’ gaf Terry toe. ‘Maar hoe kwam het?’
‘Ik had de blaje geharkt,’ vertelde Teun bitter. ‘En toen kwam hij d'r bij, en begon te vloeke, dat ik 't op een verkeerde plek dee.... de blajehoop most erges uit 't gezicht.’ Hij zweeg, met hoog opgetrokken wenkbrauwen, en haalde ongegeneerd zijn neus op, waarna hij er met een uitgestrekte wijsvinger onderdoor streek, om 't succes te keuren.
‘En toen?’ informeerde Terry, die zulke manipulaties terecht voor overbodig oponthoud aanzag.
‘Nou - enne toen.... Oach, nou ja.... Ik zei daddek nie weer kon beginne.... En hij von' daddek zonder prate mar meteen most wegharke, waddek net klaar had....’
‘Je zult wel schandelijk brutaal geweest zijn,’ zei Terry, zo bestraffend als een schooljuffrouw.
‘Nei, ik nie...,’ verweerde de tuinman zich driftig. ‘Hij! En toen wier ik ook 'n pietsie ferontwaardigd....’
‘O!’ viel Terry in, ‘dat zal wel verschrikkelijk geweest zijn, want je hebt net een gezicht, om heel erge dingen te zeggen!’
‘Ik zei niks!’ ontkende Teun bits. ‘Alleen mar, daddie kon opdondere, en daddek gesteld was op net zo'n goeie behandeling as ze hond....’
| |
| |
‘En wat zei hij daar wel op?’ informeerde mijn neef geduldig.
‘Ook niks,’ meldde de tuinman. ‘Hij gaf me 'n trap voor me gat.’
‘Jullie waren allebei driftig,’ oordeelde Terry gedragen, ‘want wat zul je wel gezegd hebben, toen je die trap kreeg?!’
‘Wat kon ik nou nog zegge?’ treurde Teun. Hij keek ons allebei schichtig aan en begon de sigaret tussen zijn vingers heen en weer te rollen. ‘Ik kon niks meer zegge....’
‘Kom, kom,’ vermaande Terry snugger, ‘praten doe je ten slotte met je mònd.... En die had van die trap niks te lijden gehad.’
Een schouderschok. De sigaret verloor tabak. ‘Mar me ziel, - die was geraakt!’
‘Onzin,’ zei mijn neef gemoedelijk. ‘Je ziel zit niet zo laag.’ Ze zwegen even allebei, voordat Terry zijn vorsen voortzette: ‘Weet je zeker, dat je niks zei?’
‘Wat had ik nou kenne zegge...,’ treuzelde Teun.
‘Tja....’ Terry bekeek hem van onder zijn wimpers. ‘Je had bijvoorbeeld kunnen zeggen, - dat je hem die schop wel betaald zou zetten.... of dat je die schop wel eens voor iets beters bij hem zou inwisselen....’
De man tegenover ons richtte zich langzaam op en bleef ons een paar tellen aankijken. Zijn ogen waren verbaasd en bang. Ze dwaalden traag van mij naar Terry en van Terry naar mij.
‘Zo,’ zei hij, en verbrijzelde de sigaret tussen zijn bruine vingers, ‘dus da' wiste jullie....’ Opeens rees hij met een zonderling geluid op: ik wist niet of het een snik of een hese lach was. Zijn gezicht bleek strak. Hij staarde naar de grond met gebogen hoofd. ‘Da' wiste jullie,’ herhaalde hij. ‘'n Mens kan wel es wat late valle, zal 'k mar zegge....’
Terry bleef doodkalm. ‘Wat bedoelde je ermee?’ vroeg wj.
‘Oach, - wa' ken 'n mens d'rmee bedoele....’ Teun schudde zijn hoofd en keek ons niet aan. ‘Op zo'n ogenblik bè' je ziedend.... Ik laai me nie trappe door 'n meneer...’
Terry boog zich voorover. ‘Hèb je hem ingewisseld, - voor iets - beters?’ polste hij.
Teun gebaarde met zijn handen vaag in de leegte:
| |
| |
‘'n Mens zegt teveel...., assie boos is....’
Ik zuchtte instemmend en keek naar Terry. Deze hield zijn ogen strak op de tuinknecht gevestigd, en ging voort: ‘Heb je niet gemerkt, Teun, dat de touwladder in de nacht van eergisteren op gisteren is gebruikt?’
‘Da' haddu ook kenne doen,’ ontweek de man.
‘Maar je had het kunnen melden,’ drong Terry aan. ‘Als je het vreemd gevonden had, zou je 't zeker aan iemand verteld hebben. Waarom vond je 't niet vreemd, Teun?’
Tot mijn verbazing, - ik mag wel haast zeggen: tot mijn ontzetting, sprong Teun plotseling naar voren. Hij gaf met de vlakke hand een dreunende klap op de tafel en schreeuwde: ‘Ik von et nie' gek, omdat tòch alles hier gek is! En ik laai me nie' uitvrage!! Ik bin neturelek de moordenaar! - omdaddek nie' gek genog gewees' bin, 't gek te vinde, dat zo'n onnozel touwladdertje in zo'n gek huis as dit - - oach, stik, - verdomme!’ Hij rende naar de deur. Ik Was hem echter voor, en draaide de sleutel om.
‘Laje me gaan?!’ brulde hij, met overslaande stem. ‘Laje me gaan?! Of mot 'k jou ook eers wurrege, net as meneer Martijn?’
Ik kan niet ontkennen, dat deze invitatie me erg onaangenaam aandeed.
‘Vergeet één ding niet, Teun,’ vermaande Terry kalm. ‘Als je wegloopt, staat je schuld vast. En je loopt toch altijd de politie in handen.’ Hij blikte de tuinman vast in de ogen, en ging voort tegen mij: ‘Maak de deur open, Han.’
Ik deed het. Teun stapte dreunend naar buiten, met een geelbleek stoppelgezicht en sombere ogen.
‘Dus dat is de schuldige!’ hijgde ik verbaasd.
‘Welnee, Han!’ zei Terry stellig.
‘En hij zegt het zelf!’ bracht ik hem onder het oog.
‘Die mensen hier, -’ Terry was zichtbaar opgewonden, ‘die zijn verknoeid door angst.... Ze hebben allemaal wel eens iets gezegd, en nou komt daar een detective, die de moordenaar zal opscharrelen. Dat hebben we nou te danken aan het verraad van Arlette. Die is op haar manier slim geweest. Eergistermiddag heeft ze met een charmant-naïef gezicht mijn identiteit verraden.’
‘Ja,’ zei ik. ‘Hoe kon ze die kennen?’
| |
| |
‘Och, -’ Terry wendde zich af. ‘Ze is een handige vrouw, en heeft haar ogen niet in de zak....’
In de tuin hoorden we de driftige voetstappen van Teun wegsterven.
‘Acht je deze man niet schuldig?’ vroeg ik nog eens.
‘Natuurlijk niet,’ snauwde Terry. ‘Die vent kletst over wurgen.... Martijn is niet gewurgd.... Die tuinkerel weet niet eens precies, wat er gebeurd is!.... Maar ze zitten allen in de knijp, dat ik een van hen eruit zal pikken, en daarom draaien ze zich op voor niks.’
‘Maar hij bekende het ronduit!’ bracht ik hier tegen in.
‘Uil!’ zei Terry hartgrondig. ‘Dat is zijn mislukte sarcasme. Mislukt, omdat hij bang is. Zo iemand als Martijn van Doff maakt de tongen te los.... En nou zitten al deze mensen hier met hun armzalige verdenking tegenover elkaar, en hun angst, zelf verdacht te zullen worden.... Het hele stel zwijgt, zo gauw we op belangrijk terrein komen. En dat maakt het juist zo verrekt moeilijk! Als ze wisten, hoe verdacht ze zichzelf maken, - dat is juffrouw Booner, dat is Gert, dat is Teun! ze hebben iets gezegd, en nou trekken ze een schuldig gezicht. Van louter angst, dat hun woorden een aanknopingspunt zullen lijken....’ Hij brak opeens af. ‘Het is moeilijk, Han. Dat is nou net zoiets, als de douanebeambte, die in een coupé allemaal mensen betrapt op pakjes sigaretten, en door de drukte geen tijd vindt, de deviezensmokkelaar te onderzoeken. Al die banale zondetjes, die losse woorden, zijn ballast. En ik kan niet opschieten.’
Ik zuchtte. En daar Terry ook net zuchtte, deden we het tegelijk. ‘Wat nou?’ vroeg ik.
Hij grinnikte. ‘Heb je weer last van nieuwsgierigheid? - Ik wou, dat je je eigen gezicht zo nu en dan eens kon zien, Han. Kostelijk!’
Ik keek hem aan en zei: ‘Eigenlijk heb ik nog geen ogenblik het idee gehad, dat je me niét voor de gek hield, Terry.’
‘Dat doe ik lekker ook,’ antwoordde hij. En vervolgde meteen: ‘Laten we naar onze rustige hotelkamer gaan, Han. En daar even bekomen van de indrukken. In mijn gedachten lijkt het wel uitverkoop: alles ligt door elkaar en niets heeft meer zijn werkelijke waarde.’
In onze kamer zonk hij op zijn bed neer en bleef be- | |
| |
wegingloos liggen. Maar dat leek me niet meer dan een nieuw trucje om van me af te komen, dus verhardde ik mijn gemoed en informeerde weer: ‘Wat nou?’
Hij draaide langzaam het hoofd naar me toe en verbeterde: ‘Zeg liever: wat nou niet?’
Ik wandelde heen en weer en trachtte na te gaan, wat ik eigenlijk voor nuttigs had mogen doen voor deze zaak. Sedert enige uren was er een inspiratie in mij geboren voor nieuw werk: een roman, waarvan Arlette de hoofdpersoon zou zijn. Maar dan wel zo terdege veranderd, dat Terry haar er niet uit zou halen. Ik zou haar plaatsen tegen een Engelse achtergrond: krijtrotsen, en verre heuvelachtige velden met dorpjes van betimmerde huisjes en veel klimop, en zo'n typisch oude Engelse kerk. Ik vond mezelf een gek en een wildebras, dat ik met Terry mee was gegaan, om me hier voortdurend in de hoek te laten zetten. - Hier zat ik nou, met veel werk, zodat ik me niet kon wijden aan kunst.... en wat voor werk....
Arlette moest een Française blijven, in mijn boek.... Ze mocht best met een accent spreken, dat zou alleraardigst zijn. Maar opeens viel mij iets geks in, en ik schreeuwde bijna: ‘Terry!!’
‘Wat?!’ vroeg die, en flapte overeind. ‘Wat heb je, oud stuk roest?! Zie je niet dat ik in gepeinzen verdiept ben?’
‘Gepeinzen?’ sneerde ik. ‘Je mafte, Terry van der Linden. Terwijl ik hier loop te denken.... Zeg, Terry, - het is zeker wel logisch dat madame Enbourg in die maand hier een mondjevol Hollands heeft opgestoken....’
‘Hm.... ja....,’ aarzelde Terry. ‘Erg logisch is het niet, want ze bemoeide zich met niemand. Maar?’
‘Ze zei tegen Booner: “Strakkies detective komen.” Weet je nog wel?’
‘Ja,’ antwoordde Terry gespannen.
‘Hoe komt ze aan de Nederlandse uitspraak van het woord detective?’ vroeg ik triomfantelijk.
‘Kan immers ook best de Franse uitspraak zijn!’ vond hij. Maar hij kwam toch overeind en keek me nieuwsgierig aan. ‘Wat heb je?’
‘Niets verder,’ bekende ik. ‘Het is maar een klein ideetje van me, maar ik vind het toch vreemd.’
| |
| |
‘Is het ook,’ gaf hij hartelijk toe. ‘Het is een vondst, omdàt 'ie zo klein is. En dat van jou!!’
Ik negeerde de laatste woorden, daar ik ze opvallend onhoffelijk vond, en concentreerde dus ons beider aandacht op mijn probleem.
Terry gooide de benen over de rand: ‘Daar moet ik dan maar meer van zien te weten te komen.’ En voor ik wist wat er gebeurde, was hij van zijn bed gesprongen, en had me een daverende klap op m'n schouder gegeven. ‘Ik ben verrukt over je,’ bekende hij. ‘Want dit is een bewijs voor mijn theorie....’
‘Wat voor theorie?’ vroeg ik, stomkop, die ik was. Ik kreeg toch nooit de waarheid van hem te horen.
‘Dat madame Enbourg een gevaarlijke vrouw is,’ zei hij maar gauw. ‘En nou moet je me meteen alleen laten, Han. Ik moet me overgeven aan gedachten en conclusies.’
En dat was me nu precies te bar. Ik kon me eenvoudig niet langer met een kluitje in het riet laten sturen, en wilde er meer van weten.
Zeker zou ik gegaan zijn, en beneden wat rond gelummeld hebben, als er niet iets in zijn blik was geweest, wat me waarschuwde: er gaat iets gebeuren. Ik kreeg opeens de ingeving, dat hij in deze kamer bewijsmateriaal moest hebben, of iets anders, wat hij onderzoeken wilde, en waarbij hij alleen wenste te zijn. Het was een absurde gedachte, maar zijn invitatie, om hem nu maar alleen te laten, ‘om zich over te geven aan gedachten en conclusies’ vond ik vreemd, en ik kende zijn ogen te lang, om niet te weten, wat ze voor gedachten verraadden.
Bovendien lokte me de eenzaamheid van de leeskamer allerminst, en buiten was het allesbehalve warm. Nee, ik kon en wilde niet weggaan. Ik zorgde echter wel, dat hij mijn ogen niet te zien kreeg.
Ik stak op mijn dooie gemak een sigaret aan en informeerde: ‘Hoelang zul je nodig hebben voor die gedachten van je?!’
‘O, die laten zich niet dwingen,’ antwoordde hij beledigd. Ik zag, dat hij ongeduldig werd. Het prikkelde me tot een besluit. Terry zette zich demonstratief op de rand van zijn bed, met de vingers in de oren; om zich te concentreren.
| |
| |
Ik liep naar de deur, opende die en sloot haar weer, zonder eruit te gaan. Terry moest de dreun van de deur gevoeld hebben als hij niets gehoord had. Hij kon me niet zien, daar hij van me afgewend zat.
Voorzichtig sloop ik naar het gordijn voor het raam. Dat was ruim genoeg om in zijn plooien een man te bergen. Al zou ik misschien toch niets ontdekken, dan was het nog lollig, Terry later onder de neus te kunnen wrijven, dat ik hem tenminste éénmaal te slim was af geweest.
Ik kon hem best zien. Hij bleef een hele tijd stil zitten. Toen stond hij op en zocht iets in zijn koffer. Een papiertje, leek het mij. ‘Zie je wel,’ dacht ik. Durfde niet teveel naar voren buigen, omdat de ruit dan besloeg van mijn adem. Hij mocht geen beslagen ruit zien, want het was buiten toch niet koud genoeg om dat verschijnsel te verklaren....
Hij ging met het papiertje weer op de rand van zijn bed zitten, met de rug naar me toe. Schreef er wat op. Ik loerde hartstochtelijk door een kier. Begon al enig berouw te voelen, want eigenlijk was het kinderachtig van me geweest, en nu kon ik niet meer met goed fatsoen te voorschijn komen. Bovendien werd mijn ene voet moe van het staan, en ik durfde niet op de andere te gaan leunen, daar mijn schoen wel eens kon kraken.
Terry blies in zijn handen en dacht na.
Ik peinsde: ‘Zou hij erg schrikken, als ik nou gewoon hardop zei, dat ik er nog was? -’
Meteen zag ik in verbazing, dat hij de handen tegen elkaar sloeg. Een donderslag beukte mijn oren. Het was een knal als van een pistool. Ik bonsde van schrik met mijn hoofd tegen de spanjolet van het raam en had visioenen van onverwacht afgegane revolvers. Tot mijn afschuw bleef Terry doodstil zitten.
Ik wou roepen, maar mijn keel was potdicht. Er vloog mij door 't hoofd, dat een mens inderdaad zo in evenwicht kan zijn, dat hij zelfs dood overeind blijft zitten.
Toen zei Terry kalm: ‘Kom maar eens te voorschijn, Han, en laat me de buil op je kop eens bewonderen. Want als mijn berekening juist is geweest, moet je je test flink gestoten hebben aan dat raam.’
Ik stapte verdwaasd te voorschijn, met trillende benen en
| |
| |
overigens woordloos. Terry draaide zich om en knikte me irritant-opgewekt toe.
‘H-hoe wi-wist je, dat ik n-nog hier was?’ stotterde ik dwaas.
‘Dat had ik gezien,’ zei mijn dierbare neef.
‘Hoe kan dat nou,’ weerstreefde ik. ‘Want je zat met je rug naar me toe, en je had niet eens een glimmende trekpot voor je, zoals Sherlock Holmes. Die zag alles achter zich gebeuren in de weerspiegeling van dat ding....’
‘Ik heb een bril op,’ onderwees hij. ‘En in de weerspiegeling van de glazen zie ik gemeenlijk alles, wat achter mijn rug gebeurt....’
‘Aap,’ zei ik oneerbiedig. ‘Waarom heb je me zo hemeltergend laten schrikken?’
‘Ik moest je straffen voor die ziekelijke belangstelling van je,’ weerde hij af. ‘En laat me nou je buil zien. Als je d'r niet een hebt, slá 'k je d'r een.’
‘Heb het hart eens,’ dreigde ik. ‘Dan wordt de zaak hier nooit opgelost! -’
‘Die is al opgelost, als jij een buil hebt,’ legde hij uit. En vervolgde met hoopvolle stem: ‘Heb je er een?’
Ik voelde eens voorzichtig, en ontdekte werkelijk een kleine heuvelachtige verhevenheid op mijn hoofdhuid. Knikte.
‘Bravo,’ zei Terry opgeruimd. ‘Han, - ik zou je de hand willen drukken als je niet zo geniepig was geweest. Nou moet je het natuurlijk voor straf zonder stellen.’
‘Wacht maar,’ zei ik. Maar meer viel er ook al niet te zeggen. Terry is me van den beginne af stukken vóór geweest met praten.
‘Waar maakte je die knal mee?’ informeerde ik maar gauw.
‘Met een leeg sigarenzakje, dat ik nog in de koffer had zitten. Had ik bewaard, omdat er een rebus achterop stond.’
Hij keek me aan en glimlachte vaderlijk breed. ‘Han, ik houd van je als van een broeder!.... Zij het dan ook een vervelende, ongezeggelijke broeder. Toen ik je daar zo zag wegglijden achter dat gordijn, kreeg ik opeens inspiratie.’
‘Waarvoor?’ vroeg ik per ongeluk.
‘Om je te straffen,’ wimpelde hij af. Maar meteen ging
| |
| |
hij plechtig voort: ‘Ik heb je, - deze zaak is opgelost. Nou jij een buil hebt, klopt alles als een bus.’
‘Léúk ben je,’ antwoordde ik, terwijl op de bodem van mijn hart iets begon te koken. Als hij niets beters wist te doen, dan mij belachelijk te maken, zou hij het gauw zonder mijn gezelschap moeten stellen.
‘Kom kerel!’ zei hij hartelijk. ‘We gaan de hele rommel bij elkaar trommelen, en dan geef ik mijn oplossing. Vanmiddag grote voorstelling. Van de illusionist Terry van der Linden met zijn hulpje, linke Han-met-de-Buil. Komt dat zien, komt dat zien! De Franse dame wordt middendoor gezaagd en valt uiteen in twee helften. De armen en benen blijken marsepein te zijn, en de kop is een zak krenten.’
Intussen kreeg ik niets te horen van de oplossing, die hij beweerde gevonden te hebben, dank zij mijn buil!
|
|