Probleem in Aerdenberg
(1972)–Olaf J. de Landell– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
omstandigheden had meegemaakt, maar Terry had hem er kalm op gewezen, dat een detective daaraan geen schuld had, en er ook niets aan kon veranderen. En zo hadden we het wonder meegemaakt, dat op het laatste ogenblik Crommer hartelijk was geworden, zij het dan ook dusdanig vaderlijk-hartelijk en prijzend, dat er eigenlijk niet veel van Terry overbleef. Ze hadden elkaar de hand geschud en Crommer had gezegd, dat hij Terry in gedachten zou houden. Net, of hij in zijn dorp nu een soort moord-industrie zou bevorderen, waar eventueel voor verstandige oplettende jongetjes als Terry van der Linden ook nog wel een plaatsje was.... Terry had alles geslikt. In de auto zei hij tegen me: ‘Natuurlijk houdt die vent me in gedachten! Hij kan me er immers met de beste wil van de wereld niet uit krijgen, nou ik hem zo voorbij gestreefd ben!’ En toen was het afgelopen. We zochten Burgheem op, om afscheid te nemen, en meteen te vragen of hij ons bij Henri van Doff wilde verontschuldigen wegens drukke werkzaamheden. We zagen allebei tegen een bezoek aan het Wilhelmina Ziekenhuis op. Burgheem was heel vriendelijk doch terneergeslagen. ‘Ik weet niet, hoe ik hem dit moet vertellen,’ zei hij. ‘'t Is zo verschrikkelijk, - hij zal nu misschien wel nooit trouwen. En ik zou toch zo graag zien, dat de jongen gelukkig werd.’ We knikten en stemden met zijn treurigheid in. We praatten over Arlette-Netty, en over de liefde in het algemeen, en over de invloed van gevoelens op mensen, en over de voorbije winter en het komende voorjaar. En Burgheem toonde ons zijn tuin met vruchtbomen. Beloofde, ons perziken te zullen sturen. Of we niet eens in de buurt kwamen? Dan waren we van harte welkom. En ook Henri zou ons zeker graag ontvangen, als hij eenmaal over alles heen was. Ja, ja. We kwamen wel eens in de buurt. Als we vrij waren. Of dat vaak gebeurde? Nee. Jammer genoeg niet. We hadden het allebei zó vre selijk druk. Terry met speuren en ik met schrijven. ‘Er is één ding,’ zei Terry toen plotseling, ‘wat ik graag | |
[pagina 168]
| |
zou willen weten, en dat durf ik u bijna niet te vragen, omdat het wellicht erg indiscreet is....’ ‘Kom,’ animeerde Burgheem vriendelijk. ‘Zegt u maar op. Ik geloof niet, dat er iets is, wat ik zou weigeren, na wat u voor Henri hebt gedaan.’ ‘Dat bedoel ik juist,’ zei Terry. ‘Welke band bestaat er tussen Henri van Doff en u? Ik heb diverse malen zo'n zorg en belangstelling voor hem bij u kunnen vaststellen, dat ik u in alle ernst verdacht, iets met de moord te hebben uit te staan. Bent u familie van hem? Heeft hij veel voor u gedaan of - -’ Hij lachte verontschuldigend. ‘U vindt het toch niet brutaal, dat ik het vraag?’ ‘Helemaal niet,’ gaf Burgheem ten antwoord. ‘Het is alleen zo moeilijk uit te leggen.... Kijkt u eens.... tja....’ Hij streek zich met de hand over het hoofd, en keek in gedachten verdiept de tuin in, waar de knoppen aan de bomen al begonnen te zwellen. ‘Een mens beleeft soms zulke simpele dingen,’ zei hij dan, ‘die zich toch zo moeilijk laten vertellen....’ Ik meende tussenbeide te moeten komen, daar Terry zweeg: ‘Het is niet onze bedoeling, meneer Burgheem, om -’ ‘O, het is niet erg,’ verzuchtte hij. ‘Het is alleen zo ver weg...., de wortel van deze genegenheid. - Ik hield van hun Moeder. We waren samen jong, hier in dit dorp. En ik zou haar getrouwd hebben, als ze maar gewild had. Ze wilde niet. Trouwde Van Doff. En werd dood-ongelukkig. Ik trouwde ook, na verloop van tijd....’ Hij schouderschokte, als om zich te verontschuldigen. ‘Mijn vrouw stierf na anderhalf jaar,’ vertelde hij kalm. ‘Het was voor ons beiden een grote opluchting. Ik had niet zo dom moeten zijn. - Alice, - Alice van Doff, heeft mij nooit iets laten merken. Pas op haar sterfbed toonde ze mij haar bezorgdheid over de jongste zoon. Die kende ik toen al zo lang als hij bestond; vanaf de eerste maal dat hij me zag, voelde het kind zich tot me aangetrokken. Wat ik van de Moeder niet had gekregen, gaf de zoon me: zijn volstrekte genegenheid. En dat kan een heleboel betekenen. Het kan alles betekenen. Voor mij was het, naast mijn werk, de vervulling van mijn leven.’ Hij zweeg even en haalde diep adem. Terry en ik wacht- | |
[pagina 169]
| |
ten zonder iets te zeggen. Maar het verhaal was uit. Burgheem richtte zijn ogen van de tuin naar ons, en glimlachte. ‘Dat is alles,’ zei hij vriendelijk. ‘Het spijt me, dat ik niet meer weet te vertellen. - Ik zou het afschuwelijk gevonden hebben, als Henri onder verdenking gebleven was van deze moord; omdat ik hem kèn. Omdat ik hem heb zien opgroeien, lichamelijk en geestelijk, en wéét, dat hij niet in staat is tot zoiets.’ Toen namen we ook hier afscheid. ‘U bent beslist het best in staat, hem in te lichten over het bedrog van zijn verloofde,’ vond Terry gerustgesteld. ‘Ik ben blij, dat we het in zulke goede handen kunnen achterlaten. Ik mocht hem ook graag van het eerste ogenblik af, en het zou me spijten, als hij nodeloos gekwetst werd.’ We reden naar het hotel om de koffertjes te halen. ‘Zie je wel, dat je geen schoon ondergoed hoefde te laten komen?!’ sneerde Terry, die, zo gauw hij alleen met mij was, al z'n energie op me losliet. ‘Het wordt tijd, dat je je verstand gaat ontginnen, neefje!’ Maar ik was te lui om hem te antwoorden, dat ik in stilte toch naar huis geschreven had om enige kledingstukken, en dus zweeg ik maar. Het liet me trouwens ijskoud, of hij m'n verstand voor ontgonnen of braak of wild versleet. Het zou toch nooit goed zijn. Doch daar je grof met grof moet bestrijden, vroeg ik: ‘Hoeveel verdien je met dit karwei?’ ‘Tweemaal zoveel als jij,’ legde hij me uit, met een uiterst zuinige trek om de mond. ‘Dat wist je toch wel?!’ Ik knikte nadenkend en weerlegde: ‘Dan zal ik het honorarium voor mijn detective-roman maar helemaal voor mezelf behouden, hè?’ ‘Ben je belazerd?’ informeerde mijn neef geschokt. ‘Wat is dat voor walgingwekkende politiek?’ ‘Ik moet toch brood kunnen kopen,’ bracht ik hem onder het oog. ‘Ik moet toch leven?’ Dat scheen hem in de grootste mate te verwonderen. ‘Wie heeft je dat bijgebracht?’ wilde hij weten. ‘Jij en leven!!’ En daar moest hij even om proesten. Toen ik niet meeproestte, kalmeerde hij vanzelf weer. We zeiden geen van beiden een woord. | |
[pagina 170]
| |
We stopten bij het hotel. Daar was afleiding genoeg: de fooien, de koffertjes. Afscheid van de directeur. Zijn vrouw kwam zelfs te voorschijn. Ik had haar tot dan slechst boven in de gangen gezien, met stofdoeken en handdoeken in stapels op haar armen manoeuvrerend, waarbij ze een aangrijpend schort placht te dragen, van blauw rubber met groene noppen en rode strepen. Ze droeg nu een zwarte japon en wenste ons goeie reis. Ze knikte tegen mij, en zei ‘Dag meneer’ tegen Terry. We stapten weer in. Knikten, glimlachten. Reden weg. Wat kunnen zo'n paar dagen lang duren! - Na een poosje vroeg Terry beledigd: ‘Waarom wil je mij het gerechte deel in jouw verdienste onthouden?’ Ik keek hem aan, en bracht hem kalmpjes onder 't oog, dat ik precies hetzelfde zou kunnen vragen. ‘Maar ik heb al die tijd moeten denken,’ klaagde hij. ‘En ik heb mijn leven gewaagd, toen ik Henk de Tippelaar ving,’ zei ik. ‘Ja, maar dàt wist je niet,’ wees Terry me terecht. ‘Dus dat geldt niet. Er zijn massa's mensen, die elke dag hun leven wagen zonder het ooit te beseffen. Ze worden er ook niet voor betaald.’ ‘Ik zal best zonder jou dat boek kunnen schrijven,’ weerlegde ik. ‘Niets aan. Dan zal ik moeten denken. Over taal en indeling en zo. En jij kunt lekker thuiszitten en hoeft niet voor mijn werk je leven te wagen. Wetend of onwetend.’ ‘Maar als je niet door mij was meegenomen, had je nooit deze stof opgedaan,’ streed Terry. ‘Kletskoek,’ zei ik. ‘Dan had ik het zelf bedacht, of het in de krant gelezen. En dan had ik het nog niets later geweten dan nou. Want je hebt me overal buiten gehouden. Zelfs, zoals je nou toegeeft, buiten mijn eigen leven, dat gewaagd werd.’ ‘Bah, wat 'n stijl,’ wreekte hij zich. Ik bleef kalm, want ik snapte best, dat er voor al die tegenwerpingen en wraakjes een reden moest zijn. Na een poosje zei ik alleen: ‘Ik heb Henk de Tippelaar gevangen.’ ‘'n Kunststuk,’ smaalde mijn dierbaar familielid. ‘Een arme kerel, die pas twee maanden vrij is.’ ‘Twee en een halve maand,’ verbeterde ik. | |
[pagina 171]
| |
‘Ik heb Netty Brand gevangen,’ protste Terry. ‘Dàt is wat! Een misdadigster te arresteren, die nog nooit zelfs gezien was door iemand van de politie!’ ‘Ik geloof nooit, dat ze het was,’ zei ik, ‘want ze was zo mak als een reumatisch schaap.’ ‘Je hebt geen grein verstand van psychologie,’ schamperde Terry. ‘Anders zou je begrepen hebben, dat ik haar eerst murw heb geslagen met de mededeling, dat Henk de Tippelaar gevangen was. Als liefhebbende vrouw wenste ze toen ook niks meer dan de rust van een stille cel.’ ‘Of ze die rust van een stille cel twintig jaar over heeft voor H.d.T.?!’ meende ik te mogen twijfelen. ‘Ze wist dat ze in onze macht was,’ verklaarde Terry. ‘Ze is, net als alle geniale vrouwen, uiterst beheerst. Voor de rest geef ik geen stuivertje. Maar zij is iemand met beheersing. Daarom maakte ze geen scène, toen ze begreep, dat het mis was.’ Hij bleek plotseling ernstig te zijn. ‘Het is eigenlijk tragisch, dat zo'n mooie, geestige vrouw in de gevangenis haar jeugd moet zien verdorren....’ Ik knikte maar eens. ‘Daarom viel ze flauw,’ legde Terry somber uit. ‘O,’ zei ik. ‘Ik dacht, omdat jij haar voorloog over de dood van H.d.T.’ Want ze was inderdaad bewusteloos geweest. Het was geen aanstellerij. We hadden allemaal, zoals we daar als mannen bij elkaar waren, diep medelijden met haar gehad. Wat natuurlijk nooit het geval geweest zou zijn, als ze oud en bleek was geweest, met 'n wrat op haar neus en 'n negatief gebit. Kun je aan zien, hoe zwak het mannelijk vlees is. O, ik had zwaar de p. in gehad, toen we die avond samen nog eens alles waren nagegaan. Het was geen voldoening, madame Arlette Enbourg achter de tralies te brengen wegens moord. Wat bleef er over van mijn roman-inspiratie? - Ze was mooi en fataal. Dat kon iedereen zien. Zo'n vrouw pleegde een moord snel en elegant, zoals een landmeisje een bloem plukt. En was een collier van dertigduizend gulden dan niet een edel doel, gezien haar wonderbaarlijke schoonheid? ‘Wat ben je toch een afschuwelijk ondier,’ zei Terry af- | |
[pagina 172]
| |
keurend. ‘Om haar te vergelijken met een reumatisch schaap!.... Ik zal altijd aan haar blijven denken als aan madame Arlette Enbourg.’ ‘Nou,’ verweerde ik me, ‘wat ben jij dan een monster, dat je die arme mooie madame Arlette volgens je eigen zeggen hebt murw geslagen!....’ ‘Innerlijk alleen,’ verbeterde Terry. ‘Dat kon je van buiten niet zien. Ik moest het wel doen.’ En meteen er bovenop informeerde hij: ‘Hoeveel krijg je eigenlijk wel, voor zo'n detective-boek?’ ‘Nou,’ weifelde ik zakelijk, ‘misschien wel vijftien gulden!’ ‘Loop naar de hel,’ zei Terry. Alsof ik er daar meer voor zou krijgen. ‘Je zit me weer te beduvelen, dat de vellen erbij hangen.’ ‘Welke detective laat zich nu beduvelen?’ verbaasde ik me. En legde uit: ‘Mijn honorarium hangt af van de verkoop van het boek. Wordt het goed verkocht, dan verdien ik reuze.’ Hij schudde afkeurend het hoofd. ‘Ik vertrouw je niet meer.’ Maar na een paar minuten ging hij voort: ‘Ik krijg alleen mijn verdienste uitbetaald.... niks meer....’ ‘En daar moet je dan nog zoveel van afstaan, aan je helper,’ meende ik hem tactvol te mogen beklagen. Hij knikte alleen maar. En gaf vol gas.
Vlak voordat we onze eigen woonplaats bereikten, deed hij een prachtige ontdekking: ‘Weet je wàt, Han? -’ ‘Nou?’ zei ik, niet helemaal onvoorbereid. ‘Ik deel eerlijk met je. Fifty-fifty. Wat zeg je daarvan?!’ ‘Net wat ik dacht,’ zei ik daarvan. Hij keek sprakeloos en gekrenkt voor zich uit en trok zijn lippen in. ‘Ik bedoel,’ verbeterde ik langzaam, ‘dat ik jou dan ook fifty-fifty aanbied, - van mijn boek.’ ‘O,’ zei Terry haastig, en toeterde fel voor een koe, die slechts haar kop tussen twee bomen aan de kant van de weg uit stak. ‘Je weet nooit, wat die beesten willen,’ verklaarde hij. ‘Meen je het heus, Han?’ ‘Mits,’ vervolgde ik listig, ‘jij mij dan ook bij een even- | |
[pagina 173]
| |
tueel volgend geval gelijk met jou op laat werken. Ik wil niet weer zo'n manusje van alles zijn.’ ‘Ja maar Han, dat gaat niet, als je niet genoeg herse-’ ‘Ja of nee?’ zei ik met gezag. ‘Nou,’ grinnikte Terry, ‘goed dan....’ ‘Dan mag je mij ook gelijk-op helpen,’ stemde ik genadig toe. ‘Hoe bedoel je dat?’ polste hij wantrouwend. ‘Jij mag typen,’ stelde ik vast, ‘terwijl ik dicteer.’ Hij liet de motor uitlopen, en hield midden op de weg stil om me eens goed te bekijken. 't Was niet leuk, maar ik had juist ontdekt, dat een van mijn schoenveters los was, en liét hem kijken. Het duurde minstens vijf minuten. Ik hield het uit. Voorzag de andere schoen zekerheidshalve ook maar van een nieuwe strik. ‘Enfin....,’ zei hij toen. ‘Hoor je wat ik zeg, Han? Ik zeg: enfin....’ ‘Natuurlijk zeg je dat,’ stelde ik hem gerust. ‘Dat had ik wel verwacht, Terry.’ ‘Enfin,’ herhaalde hij hardnekkig, ‘als je werkelijk zoveel geest bezit als je nou denkt te tonen.... tja, dàn....’ Daarna schakelde hij de motor weer in. Zo verliep dat probleem in Aerdenberg. Ik ben nu dus 50% van Terry van der Linden. En ik mag 'm graag genoeg, dat ik het durf te zeggen: ik ben er trots op. |
|