| |
IX
We werden opengedaan door de huisknecht.
‘Zo, Gert,’ zei Terry opgeruimd, ‘hoe is het met juffrouw Booner?’
Gert keek tamelijk zorgelijk, en antwoordde: ‘Nou, heren, ze is nog tamelijk nerveus, hoor!’
‘Is ze op?’ vroeg ik.
‘Ja....,’ aarzelde de knecht. ‘Dat wel.... Maar ik zou de heren toch wel willen vragen, haar niet op te winden met al te rare vragen, ziet u....’
| |
| |
Terry was in een onverwoestbaar humeur, door de code, en zei geruststellend: ‘Ik stel nooit rare vragen aan dames.’ Gert haalde zijn wenkbrauwen op in overgrote twijfel en geleidde ons naar de kamer, waar we de eerste keer juffrouw Booner hadden ontmoet.
Toen we binnenkwamen, schrok ze en begon zo verschrikkelijk te trillen, dat ik er medelijden mee had. Ze moest ervan gaan zitten, en was eerst niet in staat, een woord uit te brengen.
Nauwelijks was Terry begonnen te spreken of de tranen vloeiden weer. Ik keek eens opzij naar mijn neef, want ik weet dat gebrek aan beheersing hem razend kan maken. Doch bij dit geval scheen hij zich neer te leggen.
‘Kom, juffrouw Booner,’ zei hij kalmerend, ‘u moet flink zijn en ons vertellen, wat u op het hart hebt.’
Het mensje schudde met bevende lippen het hoofd en zweeg, terwijl haar vingers zenuwachtig aan het tafelkleed frunnikten en de tranen langs haar wangen drupten.
Terry glimlachte uiterst plezierig en drong aan: ‘Wat zocht u in de kamer van meneer Henri?’
Zo mogelijk vergrootte hij door die enkele woorden haar angst nog: het was alsof ze nu pas voor de feiten geplaatst werd, die ze aldoor niet had willen realiseren. Ik voelde me meer dan overbodig en keek maar eens uit het raam.
‘U hoeft niet bang te zijn,’ stelde Terry haar gerust, ‘want ik weet, dat u geeft schuld hebt.’
Stilte.
‘U weet iets, wat ik nog niet zeker weet,’ legde Terry uit, ‘en in het belang van alle betrokken personen vraag ik u plechtig het mij te vertellen, want anders zou het wel eens kunnen zijn dat ik een foutieve gevolgtrekking maakte, die voor meer mensen gevaarlijk en hoogst onaangenaam werd. En bovendien is de schuldige hiermee toch niet gebaat.’
Stilte. Juffrouw Booner deed moeite, niet hoorbaar te snuiven, en veegde haar tranen af.
Terry en ik zeiden ook niets, zodat het zwijgen na een poosje penibel werd. Ik wist zelfs niets te zeggen, en Terry deed het natuurlijk expres, omdat hij op die manier de huishoudster tot praten trachtte te krijgen.
Inderdaad had hij gelijk, want toen het zo even was door- | |
| |
gegaan, zei ze: ‘Ik ken 't nie zegge.... Ik kèn 't nie zegge....’ En ze kreunde zo meelijwekkend, dat ik er een kleur van kreeg. Liefst was ik meteen de kamer uitgelopen, maar ik wist, dat dit Terry's bedoeling niet was.
‘Kom, kom,’ drong hij aan. ‘Wees nou flink, juffrouw. Zo erg kan het niet zijn. Ik weet immers dat u niet schuldig bent. Bedenk dat het voor de schuldige nog veel erger is, het te moeten zeggen. Als u me vertelt wat u weet, dan maakt u het voor alle partijen gemakkelijker; ook voor de eventueel schuldige. Alles, wat u openbaar maakt, spaart tijd. En besef nou es, juffrouw Booner, hoe vreselijk het moet zijn voor iemand, die werkelijk iets te bekennen heeft, - om dit openlijk te moeten doen, zonder dat de toehoorders voorbereid zijn. Begrijpt u me?’
Ze knikte met treurige ogen.
‘Nou, bereid ú ons dan voor, en maakt u het een ander gemakkelijk, - als u tenminste van hem houdt....’
Daarmee had hij een goede snaar getroffen. Ze trilde nog wel erg, en snoot ongetroost haar neus, maar ze richtte zich op in haar stoel, zoals alleen iemand doet, die wat te vertellen heeft. En ze zei iets totaal ongedachts:
‘Ik wou stelen.’
Terry's ogen knipten even. Verder liet hij echter niet de minste verbazing blijken. ‘Waarom wou u dat?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Want daar had u een reden voor, juffrouw Booner!’
‘Ik wou Gert redden,’ antwoordde ze zacht.
Terry gaf geen kik. Vermoedelijk vond hij het 't beste, haar nu maar te laten spreken zonder onderbreking.
‘Gert het gespeeld,’ zei het mensje hees. ‘En natuurlijk verlore.... Nou, en toen zat 'ie krap.... en toen is 'ie naar meneer Martijn gegaan...., om voorschot te vrage....’
Hier kreeg ze het weer met haar tranen te kwaad. Ze snikte en kromp in elkaar van verdriet. Ik schaamde me dood, dat ik erbij was.
Terry zei niets anders dan: ‘En toen?’ maar zo zacht, dat het niet klonk als ambtelijke nieuwsgierigheid.
‘Nou....,’ hernam ze, ‘meneer Martijn wer' boos.... Hij kon om niks vreselijk boos worde.... En hij weigerde....’
| |
| |
Ze droogde haar ogen af met een in elkaar gefrommeld klein vodje zakdoek.
Terry raadde: ‘Kregen ze kwestie?’
‘Ja,’ antwoordde ze. ‘En d'r viele zulke harde woorde.... Ik kon alles verstaan, - ik luister nie expres naar zulke dinge....’
‘Nee, natuurlijk niez,’ vergoelijkte Terry op een manier, dat ik begreep, hoe ze dit wèl gedaan had, ergens op de trap verscholen, uit angst om haar verloofde.
‘Meneer Martijn zei: “Je ken opdondere”, zei die.... “En al stik je in je schulde dan stik je maar”, zei die.... “maar van mij zul je je geld af motte wachte, tot je d'r an toe ben,” zei die....’
Terry schudde het hoofd en oordeelde: ‘Dat was ook wel erg wreed tegenover iemand die geldzorgen heeft, hoe hij er dan ook aan gekomen mag zijn.’
‘Nou,’ gaf ze toe met een zachte hese stem, ‘dat von ik ook.... En Gert wer toen zo boos, en toen zei die: -’
Ze begon weer wanhopig te huilen en kon enige ogenblikken geen woord uitbrengen. Het was alsof ze juist deze gewichtige woorden, die Gert gezegd had, niet uit kon spreken.
Terry was stil, want er viel voor ons niets te zeggen. We lieten het arme mens kalm tot zichzelf komen. Maar ik trilde haast net zo erg als zij, van inspanning. En ik zag, dat Terry zijn handen in elkaar kneep.
Juffrouw Booner hernam: ‘Gert wer toen ook driftig, en hij zei: “Zo”, zei die.... “moet ik wachte totdat ik d'r an toe ben!” zei die.... “Sta ik meschien in meneer's testament?” zei die.... En meneer Martijn lachte....net as - zo weet ik geen één...., die zo lache ken.... ik wer d'r zelf ook woest van.... En toen zegt 'ie: “Dat zal je af motte wachte, stompzinnig stuk ongeluk”, zegt 'ie....’ Juffrouw Booner hijgde van opwinding. Haar sidderende hand met het doorweekte zakdoekje ging naar haar mond, terwijl ze voortging: ‘En meteen hoor ik meneer Martijn nog zegge, net of 'tie bang was: “Wat wou jij?!” En toen was 't stil.... En even later kwam Gert de kamer uit, en die was zo wit, en hij schrok toen 'ie mij zag....’ De stem was bijna onhoorbaar, zo zacht.
| |
| |
Terry knikte langzaam. ‘Zei Gert nog iets tegen je?’ vroeg hij voorzichtig.
‘J-Ja...,’ beefde de arme vrouw. ‘Hij zei: “Heb je geluisterd naar ons?” maar ik zei nee, en toen geloofde hij me....’
We zwegen. Er scheen nog zo weinig te zeggen. Buiten begon het te schemeren. We hoorden praten in de gang: de stem van Crommer en Gert, die antwoordde.
‘De politie weet 't niet,’ zei juffrouw Booner zacht.
‘Hebben ze u dan niet verhoord?’ vroeg Terry.
‘Jawel,’ gaf ze toe, ‘maar ze vroegen d'r niet naar....’
Hij schudde het hoofd. En ging door op het voorgaande gesprek: ‘Maar dan had je Gert toch niet kunnen redden met stelen?’
‘Och,’ zei ze zielig, ‘als ie maar geld had.... dan was 't niet zo opgevalle.... Nou wijst elk spoor in zijn richting....’
‘En was er dan geld in meneer Henri's kamer?’ informeerde Terry.
‘Ja,’ bekende ze. ‘In de kast is een geldkist ingebouwd.’
Terry schudde weer het hoofd. ‘Ik ben heel blij dat u het me verteld hebt, juffrouw Booner,’ zei hij. ‘Want de politie had bijna ú verdacht.’
‘Mij?!’ Haar ogen vielen wijd open in opperste verbazing. ‘Waarom mij?! Omdat ik in die kamer wou?....’
‘Ook,’ zei Terry. ‘Maar vooral, omdat u een tijdje geleden ook ruzie hebt gehad, met meneer Martijn.... en nog wel om die pook die nou in beslag is genomen.’
Ze schokte op. De kleur zonk weg van haar wangen. ‘Wat - ik -’ Ze was totaal geen meester over haar gezichtsuitdrukking meer. ‘Dat is al zo lang geleden.... al twee maanden geleden...,’ stamelde ze.
‘Maar u dreigde, dat meneer Martijn die pook maar moest opbergen,’ herinnerde Terry haar.
Ze knikte stom, van hem naar mij kijkend.
‘Dat had u noodlottig kunnen worden,’ bracht hij haar onder het oog.
‘Hoe weet u dat, van die pook?’ drong ze opeens aan. ‘'t Had niks te betekene.... maar hoe wéét u dat?’
‘Van Teun,’ zei Terry.
Ik hield me stil, hoewel ik dat nu bepaald een stomme
| |
| |
streek vond. Hoe kon hij als detective zijn troeven zo uit handen geven?! Maar ik zou snel genoeg bemerken, dat Terry dieper in de mensenziel had gekeken dan ik: ‘Wat 'n donder!’ blafte juffrouw Booner, alle zorgen vergetend, ‘'n Ander mens zwart make, - dat ken 'ie. Maar die keer dan, dat 'ie 'n schop het gehad van meneer Martijn?! Nou? - daar zegt 'ie natuurlek niks van....’
‘Wat is er dan toen gebeurd?’ informeerde Terry beleefd, langs zijn neus weg.
‘Toen hebbe ze bijna gevochte,’ meldde de huishoudster ijverig. ‘Teun stond met gebalde vuiste tegenover meneer Martijn, en zei, dat 'ie die schop nog wel es bij meneer zou inwissele tegen iets beters.’
‘Waarachtig?’ Terry probeerde te lachen, maar het lukte hem niet.
‘Ja,’ verzekerde juffrouw Booner.
Terry schudde vaderlijk het hoofd: ‘Die meneer Martijn, - dat was me toch eentje!’
Ze zonk weer terug in haar leed en beklag. ‘We hebbe allemaal wel es wat met 'm gehad,’ zei ze. ‘En niemand was d'r rouwig om, toen 'ie - Nou ja,... 't Is afschuwelijk, dat 'n mens vermoord wordt...’ Haar tranen drupten opeens weer uit de ogen. Haar wangen glommen ervan.
Terry vroeg zacht: ‘Hèbt u wel eens gestolen?’
‘Bij God niet,’ zwoer ze. ‘Ik wou - - 't doen, - voor.... voor - zomaar....’
‘Ja, dat begrijp ik,’ antwoordde Terry snel.
Hij stond op. Ik voelde me onnoemelijk opgelucht, ondanks het drukkende gevoel van ontzetting, dat Gert met z'n onbevangen vriendelijke ogen de held van dit drama zou kunnen zijn. En kon het anders? - Was er nòg iemand, behalve hij, die zo duidelijk onder verdenking stond? Hadden er nog andere mensen zo vlak voor de moord ruzie gehad met Martijn van Doff, en hem alleen gelaten?
‘Hoe laat was dat?’ vroeg Terry voorzichtig, ‘die ruzie tussen meneer Martijn en Gert?’
‘Dat weet ik niet meer, meneer,’ beefde juffrouw Booner. ‘Maar meneer Henri was niet thuis.... Die was al weg.... naar de stad.... om inkopen.... 's middags.... anders had die wel iets gedaan.’
| |
| |
‘Juist, juist,’ zei Terry verstrooid. ‘Nou, maakt u zich maar niet al te ongerust, hoor! We zullen het wel opknappen.’ Met een hartelijk knikje ging hij de deur uit, mij meetrekkend.
Ik was opgewonden, en informeerde in de gang al dadelijk: ‘Schuldig?’
‘Hoe weet ik dat nou?’ ontweek Terry nuchter. ‘Het lijkt er wel op, maar wat zeg je van haarzelf? En van die tuinman?’
We hoorden van boven een gerucht komen, en daar zagen we de commissaris en Gert. Achter hen verscheen om de hoek van de trap ook nog inspecteur Menters.
‘Wel,’ zei Crommer, ‘en wat hebben de heren vandaag ontdekt?’
‘Dat is niet in een vloek en een zucht uitgelegd,’ antwoordde Terry. ‘Zou ik u even in een of andere kamer kunnen spreken, heren?’
‘Zeker, zeker,’ gaf de commissaris genadig toe. ‘Komt u maar even in de voorkamer, daar is toch net niemand.’ Het scheen bedoeld te zijn als een grapje, maar niemand lachte. Gert hield de deur open. De commissaris, die in een buitengewoon goed humeur bleek te zijn, vergeleken bij die morgen, stapte als eerste naar binnen en liet zich meteen breeduit op de sofa vallen. Ik keek nieuwsgierig in de kamer rond, waar we de vorige nacht ademloos hadden staan wachten.
Menters knipoogde tegen Gert: ‘Ik heb toch zó'n dorst!’
‘Jammer, meneer,’ grinnikte de huisknecht. ‘En waarin hebt u dorst als ik vragen mag?’
‘Och, waarin is het geoorloofd dorst te hebben?’ informeerde de inspecteur.
‘Op het ogenblik heb ik uw aandacht voor iets anders nodig, heren,’ kwam Terry ernstig tussenbeide. ‘Ja, Gert, blijf jij maar even hier en doe de deur dicht.’
Het valt niet te ontkennen dat Gert veranderde; hij kreeg een schrikachtige uitdrukking in de ogen en kleurde. Hij sloot de deur zo stuntelig, dat de kruk hem bijna uit de hand schoot. Zijn gedrag trok de opmerkzaamheid van de heren, die ineens stil waren.
‘Het spijt me,’ begon Terry. ‘Maar ik moet je een paar vragen stellen, Gert.’
| |
| |
‘Ja, meneer,’ zei de knecht flink.
‘Ze zullen niet bijster plezierig zijn,’ waarschuwde Terry.
‘Ja, meneer,’ herhaalde de man. ‘Gaat uw gang, meneer.’
Hij vouwde eerst de handen op de buik en deed ze toen op de rug, kruiste ze toen over elkaar op de borst, om ze daarna in zijn zakken te steken, en ten slotte er weer uit te halen. Ze bleven slap langs zijn lichaam hangen.
‘Gert,’ hernam Terry, en keek hem strak aan, ‘heb jij op de middag, dat meneer Martijn stierf ruzie met hem gehad?’
‘Ja, meneer,’ antwoordde de knecht. Ik had eerbied voor de rechtstreekse kortheid waarmee hij elke aarzeling bestreed.
‘Waarover, Gert?’
‘Over - -’ Hij stokte even. ‘Over geld, meneer.’
‘Wat voor geld?’
‘Nou, ik had met kaarten verloren, en dat kon ik niet betalen, meneer.... en toen vroeg ik meneer Martijn om voorschot.’
‘Was het veel?’ Terry bleef hem aankijken.
De twee politiemannen zaten roerloos naast elkaar op de sofa.
‘N-j-a.... nogal, meneer.’
‘Hoeveel?’
‘Vijfenvijftig gulden, meneer.’
Terry knikte met gefronste wenkbrauwen. ‘En gaf meneer Martijn je dat geld?’
‘Nee, meneer.’ Ik zag hem een vuurrode kleur krijgen. Zijn ogen knepen even in elkaar, en zijn lippen bewogen alsof hij iets zeggen wilde, maar zich bijtijds inhield.
‘Waarom niet?’ wilde Terry weten.
De knecht haalde de schouders op en schuifelde met de voeten over de grond. ‘Hij wou het niet geven, meneer.’
‘En wat toen, Gert?’
‘Toen - niks, meneer.’
Het was duidelijk dat er in plaats van ‘niks’ een heleboel geweest moest zijn. De man zat boordevol over wat er gebeurd was, dat kon een klein kind zien.
‘Was hij vriendelijk?’ informeerde Terry verder.
Het gezicht verloor een moment zijn effen dienstbaarheidsplooi. Er vloog een schamperheid overheen, waarvan ik schrok, zelfs na het verhaal van juffrouw Booner.
| |
| |
‘Dat nou niet, meneer.’
‘Was hij honds?’ Terry zag hem vriendelijk aan, en gebruikte het woord van de man zelf als een tegemoetkoming.
Het gezicht tegenover vertrok weer. Ik kan niet zeggen of het haat was, of woede of vernedering. De tranen sprongen Gert in de ogen. ‘Ja, meneer,’ antwoordde hij, net zo ferm. ‘Dat is het woord, meneer.’
Terry glimlachte hem geruststellend toe. ‘Zou je kunnen herhalen, wat hij zei?’
De knecht aarzelde, voordat hij zei: ‘Nee, meneer. Ik herinner me d'r bijna niks meer van....’
‘Vertel ons dan, wat je je herinnert,’ verzocht Terry.
De man keek even, alsof hij nadacht, met de ogen in een pijnlijke verte achter ons. ‘Hij werd boos,’ vertelde hij dan. ‘En hij maakte me uit voor onbeheerst sujet.... en hij weigerde het geld.... met zichtbaar plezier.’ Gert herhaalde het met de tanden op elkaar van drift: ‘Met plezier...., meneer.’
‘Wat zei hij daarna?’ vroeg Terry.
‘Hij zei...,’ de knecht dacht versuft na. ‘Hij zei: “jullie onbeschoft gepeupel.... dacht je te spelen van mijn geld?.. Moeten jullie zoveel verliezen aan de speeltafel, kleinburgerlijke protsers? Kun je niet ophouden, als je ziet, dat je verliest?”...’ Gert keek, alsof hij bijkwam uit een bezwijming. ‘Dat zei hij, meneer.’
‘En hij zei ook: “Je kunt opdonderen”,’ vulde Terry aan. ‘“En al stik je in je schulden, dan stik je maar. Van mij zul je je geld moeten afwachten, tot je eraan toe bent.” Niet, Gert?’
‘Jawel, meneer,’ bekende Gert, spierwit. ‘Dat zei meneer Martijn.’
‘En wat zei jij toen?’ drong Terry aan.
Gert richtte zijn ogen op ons, en keek ons een voor een aan. Er was zo'n pijn in die blik, dat ik diep medelijden voelde, nog veel dieper dan eerst met de huishoudster. Ik kon me opeens best voorstellen, dat een mens iemand vermoordde, na zo'n gesprek. Ik moest denken aan de woorden van dr. Gants: ‘Er kunnen wel eens woorden vallen, die zich als het ware invreten.’
Daar stond dan Gert, verdacht van moord. Zijn houding
| |
| |
was gespannen en verslagen tegelijk. Zijn gezicht was smartelijk vertrokken. ‘Ik zei,’ stamelde hij met droge lippen, ‘ik zei....’ Er kwam een geluid uit zijn keel, als een snik. En hij hief een arm op, alsof hij zijn ogen wilde bedekken. ‘'k Weet 't niet meer,’ voegde hij er zacht en toonloos aan toe.
‘Je zei,’ vulde Terry meedogenloos aan, ‘“moet ik wachten totdat ik eraan toe ben? Sta ik misschien in meneer's testament?”’
De commissaris veerde omhoog.
‘En toen lachte meneer Martijn,’ vervolgde Terry langzaam. ‘Maar plotseling brak dat lachen af, Gert. En meneer Martijn vroeg angstig: “Wat wou je”?!’
De man keek op met een wonderlijke gloed in de ogen. Zijn blik ging vliegensvlug langs de deur en het raam. Maar alles was gesloten, en hij deed geen stap van zijn plaats. Hij likte langs zijn droge lippen en knikte verslagen. ‘Ja,’ gaf hij stil toe. ‘Ja....’
‘Waarom vroeg meneer Martijn dat?’ riep Terry hem plotseling scherp ter verantwoording. We schokten allemaal op van zijn stem.
Doch Gert knikte stom met het hoofd en scheen te zullen gaan lachen. Hij bleef staan en knikken als een onnozele. Terry ging naar hem toe en greep hem bij de schouder: ‘Waarom zei die man dat?!’
Gert rukte zich los met wanhoop en doodsangst in de ogen. ‘'t Ken me niet schelen!’ brulde hij. ‘Jullie geloven me toch niet! En die vent is dood!’
Terry wendde zich kalm tot Crommer en voegde hem toe: ‘Ik moet u verzoeken deze man te arresteren.’
‘Verrajers!’ krijste Gert. ‘Wat snap je van 'n man, die beledigd wordt, en geld nodig heeft! Jullie zitten daar maar, en je kan niks anders dan 'n man arresteren!.... Verrajers! Oplichters! Wie heeft er aan de deur geluisterd?!’
Het schuim stond hem in de mondhoeken, toen hij eensklaps tot bezinning kwam en zich stilhield.
Menters stond op en ging naar buiten om een paar agenten te roepen.
Terry vroeg nog: ‘Ben je met meneer Martijn in de kamer van zijn broer geweest, Gert?’
| |
| |
‘Nee, meneer,’ antwoordde de man timide.
Terry liep heen en weer met gebogen hoofd. Op de sofa zat commissaris Crommer, een beetje verslagen voor zich uit te kijken. Van tijd tot tijd richtte hij zijn ogen bedektelijk loerend naar Gert, die maar stil stond te wachten.
Toen de knecht was weggeleid, vroeg Crommer: ‘Dus dit is de dader, volgens u?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Terry. ‘Hij zegt, dat hij niet met Martijn in de kamer van Henri is geweest. Als dat waar is, kan hij de moordenaar bijna niet zijn.’
‘Waarom niet?’ wilde de commissaris stomverbaasd weten.
‘Omdat Martijn, toen hij onder dat bed lag, nog leefde,’ legde Terry uit.
‘Nog leefde?....’ stotterde Crommer. Menters, die erbij zat, trok zijn wenkbrauwen op.
‘Ja,’ bevestigde Terry. ‘De sporen onder het bed wijzen volgens mij uit, dat hij, terwijl hij daar lag, nog zijn benen bewogen heeft, want het stof is aan de kant geschoven op diverse plaatsen. Niet alleen, waar het lichaam heeft gelegen. Dus moet hij zijn benen bewogen hebben.’
‘Maar die benen kunnen toch wel door de moordenaar recht gelegd zijn?’ vond Menters.
‘Ja-a,’ gaf Terry toe. ‘Wèl van voren naar achteren, dieper onder het bed. Maar dit is juist andersom. En wat voor nut zou de moordenaar ervan hebben gehad, die benen een beetje meer naar voren te leggen?’
‘Ik begrijp u niet helemaal,’ verklaarde Crommer. Tot mijn grote verbazing, want het leek me zo klaar als een klontje.
Terry glimlachte stralend. Ik geloof, dat de commissaris geen aangenamer woorden had kunnen spreken, wat hem betrof.
‘Het is heus heel eenvoudig,’ zei hij. ‘Gaat u even mee, dan zal ik het u op de plaats zelf uitleggen.’
We verlieten dus de kamer en gingen achter elkaar naar boven. Menters praatte met mij, en ik gaf antwoord. Toen we bijna boven waren, trof ons de dunne klank van het clavichord: er werd in het vertrek van Henri een accoord aangeslagen.
Terry stond stokstijf op de trap. Dan vloog hij de treden
| |
| |
op, en regelrecht naar de deur van de kamer. Ik was vlak achter hem. Hij gooide de deur wijd open.
Voor het clavichord stond madame Enbourg, met een verlegen glimlach, half ondeugend ons aan te zien.
‘Madame!’ zei Terry, met een stem als een zweepslag. ‘Wat doet u hier, en hoe komt u hier?’
‘Er is een muzikale heer,’ vertelde madame blijmoedig, ‘die me begrijpt.... Nietwaar, monsieur Crommér?’
‘Oui, madame, naturellement,’ verklaarde de commissaris met een vereerd gezicht.
Ik geloof niet, dat ik Terry ooit zo razend heb gezien. Hij bekeek Crommer met een gezicht, alsof die een ondier was, en vroeg in het Frans uiterst afgemeten: ‘Hebt u deze dame toestemming gegeven, hier binnen te gaan?’
‘Mais oui!’ lachte de commissaris krakend. ‘Een zo lieve, eenzame dame!....’
Terry bekeek beiden van het hoofd tot de voeten, wat zowel madame als de dikke man heftig deed kleuren.
‘Hebt u er iets tegen, monsieur?’ vroeg Arlette op het laatst, zeer afgemeten.
‘Nee,’ zei Terry bot. ‘Ik vind het leuk. Entrez messieurs, dan zal ik u de situatie uitleggen, zoals ik u beloofde.’
Dit scheen niet naar de zin van madame te zijn. Ze fronste haar fijne streepwenkbrauwtjes en bezag Terry met een paar bliksemende ogen. ‘Kunt u mij niet even alleen laten?’ vroeg ze boos. ‘Bent u niet genoeg gentleman, om te begrijpen, dat ik als kunstenares eenzaamheid verlang?’
‘Nee, madame,’ ontkende Terry. ‘Ik ben helemaal geen gentleman. Ik heb geen tijd voor zulke luxueuze gevoelens. Permettez.’
Crommer verzette zich: ‘Als we madame Enbourg nu een genoegen kunnen doen, dan komen we later wel eens terug voor die verklaring van u, meneer Van der Linden....’
‘Ik ben hier niet gekomen, om madame Enbourg een genoegen te doen,’ antwoordde Terry afgemeten. ‘Ik ben in mijn vak, monsieur Crommer. En ik zal wellicht niet aanwezig zijn, als u hier terugkomt voor die eventuele verklaring. Bovendien was ik van plan, nog enige dingen hier te onderzoeken, zodat madame me zeker zal willen verontschuldigen....’
| |
| |
‘Wàt!’ beet Arlette hem toe. ‘U laat me helemaal niet alleen?’
Het leek me goed, Terry te hulp te komen. Met precies hetzelfde quasi-beleefde air zei ik: ‘U zult van ons geen last hebben, madame....’
‘Dat zal ik beslist wel,’ antwoordde madame. ‘Ik ben niet gewend te spelen, als er twee van zulke - mannen aanwezig zijn....’
‘Dan zult u uw bezoek aan deze kamer nog even moeten uitstellen,’ lispelde ik. ‘Het gerecht gaat voor, nietwaar?!’
‘Non, monsieur,’ snauwde ze. ‘Niet voor mij.’
Crommer mengde zich erin: ‘Ik beveel u, heren, deze kamer te verlaten.’
Terry glimlachte en zei: ‘Het spijt me, meneer Crommer, maar we weten nou allemaal, dat u het niet uit ambtelijke overwegingen beveelt, en ik zal dus zo vrij zijn, me niks van dat bevel aan te trekken. Ik werk hier met toestemming van mijn cliënt, meneer Henri van Doff, en als madame even nadenkt, zal ze zeker met me eens zijn, dat mijn werk vóórgaat bij welke kunst ook.’
‘Dan zal ik vandaag nog mijn instrument hier vandaan laten halen,’ zei Arlette hoog.
‘U weet wel beter,’ wierp Terry tegen. ‘U zoudt daarmee de door mij aanwezig geachte sporen in deze kamer kunnen verknoeien, en dat zult u zeker niet op uw geweten willen hebben, daar het van het grootste belang is voor de vrijspraak van uw verloofde.’
Arlette was spierwit. ‘Laat u mij ogenblikkelijk weten, wanneer u klaar bent met uw werk in deze kamer,’ beval ze hooghartig.
‘Maar natuurlijk,’ stemde Terry plezierig toe. En hij ging opzij om haar door te laten, want ze verliet ons meteen.
Crommer barstte uit: ‘Ik vind dit toch wel het toppunt!’
‘Kom, kom,’ suste Terry bijtend. ‘Het toppunt heb ik me altijd heel anders voorgesteld.’
‘Ik wens niets meer van uw verklaring te horen,’ bestrafte de commissaris ons. ‘Daarvoor kom ik morgen of zo wel eens terug. Goeiemiddag.’
‘Goeiemiddag,’ wreekte Terry zich. En joviaal: ‘Dag Menters! Tot ziens, hoor!’
| |
| |
‘Dag meneer,’ antwoordde Menters met even een knipoog, om dan meteen eerbiedig naar zijn meerdere te staren. En tegen mij nog eens: ‘Dag meneer.’
Zo bleven we samen achter. Terry haalde zijn hand met zo'n hartstocht door zijn haar, dat het met één veeg recht overeind stond. ‘Die verdomde griet,’ zei hij loslippig. ‘Zou me hier de hele boel in de war schoppen.’
‘Wat kan ze eigenlijk beginnen?’ informeerde ik.
Hij beheerste zich met geweld. ‘Er is iets niet in de haak met dat clavichord,’ legde hij uit. ‘Ze wil er aldoor alleen mee zijn, en nu wou ze het zelfs weg laten halen, hoewel ze ons zelf heeft verteld, dat er in dit dorp geen behoorlijke plaats voor te vinden was. Ze gebruikte het woord “herberg” nog.’
‘Wat kan dat ding met de moord hebben uit te staan?’ vroeg ik verder.
‘Alles,’ antwoordde Terry vaag. ‘Ik wil niet hebben, dat ze hier komt, als ik het verboden heb.’
‘Wat wou je eraan doen?’ vroeg ik weer.
‘We zullen hier om de beurt blijven om zogenaamd dingen te onderzoeken,’ stelde hij vast, ‘en zodoende de wacht houden.’
‘Ben je dol?’ wou ik weten. ‘Dag en nacht?’
‘Dag en nacht,’ bevestigde hij. ‘Jij gaat nou naar het hotel en je haalt er een revolver. Het wordt ernst denk ik. En ik laat me niet kisten door zo'n juffrouw.’
‘Je dáást,’ stelde ik vast.
Maar Terry greep me bij de schouders en keek me zo ernstig aan, alsof hij mijn vader was, en ik een stout jongetje. ‘Ik heb je hulp nodig, Han!’ zei hij dringend. ‘En ik daas niet. Geloof me alsjeblieft. Anders had ik je net zo goed thuis kunnen laten.’
Dat sprak tot mijn hart. Ik voelde me d' Artagnan, en zei: ‘Wat zijn je plannen?’
Hij verzonk in diepe gedachten.
Ik ging op de rand van het bed zitten en informeerde nog verder: ‘Wie en wat is Arlette?’
‘Arlette is een gevaarlijke vrouw,’ zei mijn neef. ‘En ik wens me niet te laten dwarszitten door gevaarlijke vrouwen.’ Hij grijnsde en keek neer langs zijn lichaam. ‘A
| |
| |
propos, Han. Daar aan de kant van mijn mouw hangt een haar. Neem die eraf, en stop 'm in een envelopje, dat je in de achterzak van mijn grijze pak kunt vinden. Links. Broek, natuurlijk.’
Ik nam de haar voorzichtig van hem over. Het was een lange, glanzend bruine haar, krullend en golvend. Van Arlette.
Terwijl ik het ding oprolde en in mijn beurs deed, besefte ik toch, dat we nu midden in een detective-geschiedenis zaten en vroeg: ‘Waar heb je die haar voor nodig?’
‘Komt te pas,’ zei Terry kort. Hij gaapte en ging voort: ‘Vanavond moet Terry van der Linden de wagen nemen, en een tochtje maken, in noordelijke richting.’
‘Waarheen?’ vroeg ik geïnteresseerd. ‘Bedoel je mij in vermomming?’
‘Ja. Je mag zelf beslissen, waarheen je rijdt,’ stond hij genadig toe. ‘Ik blijf hier, zoals we daarnet hebben afgesproken.... En ik heb druk te werken. Ik moet denken. Dat kan ik alleen, als er geen grotere geesten in de nabijheid zijn, om hun schaduwen op de mijne te werpen.’
Ik nestelde me steviger op de rand van het bed, en vroeg op de man af: ‘Wie verdenk je nou eigenlijk van die moord?’
‘We hebben zoveel gegadigden,’ meende hij, ‘dat ik ze vanavond hier in de eenzaamheid maar eens zal uitkruisen. Dat is ten eerste Henri, en dan juffrouw Booner, en Arlette, en Gert, en Teun....’
‘Maar je verdenkt ze toch niet allemaal,’ meende ik te mogen betwijfelen.
‘We moeten Teun nog horen,’ mompelde hij. En luider vervolgde hij: ‘Dit dorp zwijgt me teveel. De mensen lijken allemaal zo onschuldig.... als detective heb je toch altijd enige feeling voor de misdadiger. Maar deze lui zijn allemaal een heel klein beetje zondig. Misdadigers schijnen ze me geen van allen toe. Mocht hier ooit een moord gebeuren, dan zal het er een in woede of dronkenschap zijn, die dadelijk bekend wordt, en met berouw beleden.’
‘Gert?’ opperde ik, met mijn gedachten bij het lijstje van zwartgemaakten.
‘Heeft alleen maar gedreigd,’ dacht Terry. ‘Durft dat niet te zeggen, omdat hij denkt, dan beslist verdacht te zul- | |
| |
len worden. Ofschoon, - het is een heel slechte bijkomstigheid voor hem, dat hij alleen is geweest met Martijn....’
‘Booner?’ polste ik.
‘Is mij te vertrouwd met die pook. En bovendien doet ze telkens andere openbaringen. Eerst was het Henri, die met een zwaar pak sjouwde, en die ze toch beslist geen nadeel wilde toebrengen met haar onthullingen. Toen was het Gert, waarvan ze het zo zeker wist, dat ze voor hem stelen wilde. Als ze het zo zeker wist van Gert, waarom viel ze ons dan lastig met dat zware pak van Henri?’
‘Om de aandacht van Gert af te leiden,’ dacht ik.
‘En ten slotte komt ze met Teun voor de dag,’ hoofdschudde Terry. ‘Teun, die gedreigd heeft, die schop wel eens voor iets beters te zullen inwisselen. Je hebt mensen, Han, die hun eigen hemd voor wit laten doorgaan, door er een nog vuiler exemplaar van een ander naast te hangen. Maar daarom is hun hemd nog niet wit!’
Ik schoot in de lach. ‘Dus Teun?’ zei ik maar gauw.
‘Teun?’ herhaalde Terry nadenkend. ‘Boerepummel. Gauw driftig. In het bezit van een touwladder.’
Ik floot tussen mijn tanden. ‘Waarom heb je me dat niet es eerder verteld, Terry?’
‘Ja, gunst,’ zei Terry en lichtte het hoofd op, ‘ik wou het zo graag voor mezelf houden, Han. Je hebt het aan mijn vermoeidheid te danken, dat ik dit allemaal zo bereidwillig vertel.’
Toen ik hierop niets terug zei, draaide hij zich meesmuilend om en zei: ‘Ga jij es van dat bed af. Ik wil maffen. Wek me over tien minuten! Dan mag je daarna gaan eten.’
En voor mijn verbaasde ogen legde hij zich heerlijk op zijn kant, en zonk weg in slaap, gekleed en wel, met zijn schoenen oneerbiedig op de gehaakte sprei van Henri's bed, waaronder nog maar pas Martijn gelegen had.
En ik stond daar, met alle moeilijke problemen.
|
|