| |
VI
De villa waar de broeders Van Doff gewoond hadden, was een groot vierkant huis, crème geschilderd. Typisch deftige dorpsvilla, vlak aan de straat staande, met een voordeur in het midden en aan beide zijden twee ramen. Voor die ramen was een smalle hardstenen stoep met korte pilaartjes, waartussen ijzeren kettingen in bogen naar de grond hingen, rijk beplant met scherpe prikkels, om de lieve jeugd van de verleiding af te houden, erop te gaan schommelen.
We belden; de schel klonk hol door de gang weg. De huishoudster deed ons open. Ze was een gedrongen vrouw van ongeveer dertig jaar, blond, met verbaasde blauwe ogen en driemaal zoveel tandvlees als tanden. Ze stond daar heel eigendommelijk ia de blanke gang, met aan weerszijden deuren en ver achter haar, aan het eind van de gang, ook een deur, welker klassieke plaats bij dit soort huizen niet te raden liet, wat voor vertrek zich daarachter bevond.
‘Ik zou graag enkele dingen willen zien, voor het onderzoek,’ zei Terry beminnelijk.
| |
| |
‘Ook al voor 't onderzoek!...’ gaf ze terug. ‘Nou, komt u maar binnen.... Wat mot, dat mot....’
‘Bent u juffrouw Booner niet?’ vroeg Terry.
‘Tot nog toe zie 'k geen kans, iemand anders te zijn,’ bitste ze wantrouwend.
‘O, maar dat komt nog wel!’ antwoordde Terry met een knipoog. Hij vervolgde uitgestreken: ‘Mijn naam is Van der Linden. En dit, -’ met een handwuif naar mij, ‘is meneer Van der Linden.’
Aangezien ik een voorstander ben van luchtige conversatie, genoot ik intens.
‘Ik hoop, dat u je voete veegt,’ merkte de dame op. ‘U ben zeker die detective?’
Hoewel we ons onaangenaam verrast voelden door deze vraag, lieten we geen van beiden iets merken.
‘Een detective is de enige, wiens voetsporen onschuldig zijn,’ wierp Terry tegen.
‘Zo,’ verbaasde ze zich. ‘Dus u bèn 'n detective?.... Dan zal 'k me bril es opzette....’
‘Er is niks aan me te zien,’ waarschuwde mijn neef, ‘want ik ben vermomd als gewoon mens.’
‘Nou afijn, de gewone mense vege d'rlui voete,’ antwoordde juffrouw Booner tevreden. Ze deed de deur achter ons dicht en vroeg: ‘Wat wou u eerst zien?’
‘De kamer van meneer Henri,’ gaf Terry te kennen.
Ze voerde ons langs een brede gemakkelijke trap met mollige lopers naar de eerste verdieping. Op het portaal zei Terry: ‘Zegt u nou meteen even, waar de kamer van meneer Martijn is, dan kunnen we aan de gang zonder u telkens te hoeven storen.
‘O, mar ik kom toch wel es kijke,’ vertelde ze vriendelijker.
Doch dit was niet naar Terry's zin. ‘Nee,’ antwoordde hij stellig, ‘niemand komt kijken. Ik werk graag rustig.’
De dame bewoog haar elleboog met een welsprekend gebaar van twijfel, en maakte er geen woord verder over vuil. Ze gooide achtereenvolgens twee deuren open en kondigde aan: ‘Meneer Henri,’ en ‘Meneer Martijn’. En liet ons toen alleen.
De kamer van Martijn lag aan de achterkant van het huis
| |
| |
en had het uitzicht op een brede tuin met vruchtbomen en een gazon. Aangezien dit de zuidkant was, en de zon scheen, heerste er een heerlijk helder licht. Het was een gewone, tamelijk rommelige, maar toch deftig uitziende herenkamer. Er stonden enige antieke vazen en pullen op een prachtig, eveneens antiek, dressoir. In de hoek was een gemoderniseerde oude vuurplaats. Hier vonden we het haardstel, waaruit de pook miste: de pook van het politiebureau, die zo'n dramatische rol had gespeeld bij het sterven van Martijn.
Bij een van de ramen stond een grote balpoten tafel met een Perzisch kleed erover. Ernaast stond een houten prullebak.
Terry wendde zich om naar mij en zei: ‘Ja, Han, neem dit opschrijfboekje,’ en hij gaf me er een, ‘en schrijf op, wat ik je dicteer.’ Hij liep langs een wand, alles scherp opnemend, speurend, terwijl ik verwachtingsvol klaar stond met mijn vulpen.
Maar er kwam geen woord van hem. Hij beende met lange stappen heen en weer, bleef bij de prullebak staan, en tilde die op. Een tijdlang beschouwde hij de buitenkant en ook de binnenzijde. Toen zette hij het ding onverwachts neer en wreef met zijn vingers over het Perzische tapijt op tafel.
‘Schrijf op, Han,’ zei hij, ‘wattenpluisjes op de tafel. Roze watten. Zeer weinig.’ Ik schreef. Had net een gevoel alsof we rovertje speelden, want een profeet is in het eigen land niet geëerd: ik had teveel herinneringen aan Terry als ondeugende kameraad van vroeger, om nu meteen dit werk serieus te kunnen opvatten.
‘Op drie verschillende plaatsen,’ dicteerde Terry.
Daarna stapte hij snel naar de vuurhaard, die uit was, en keek scherp in de zwart-grijs verbrande massa.
Toen hij zo een half uur heen en weer gedraafd had, en mijn vulpen begon op te drogen van werkeloosheid, zei Terry, ‘Laten we es naar die andere kamer gaan.’
Op de gang gekomen stond hij stil, en brulde naar beneden: ‘Juffrouw Bóóner!....’
Maar uit een gesloten vertrek beneden klonk ons een somber gezang tegen van deze dame: ‘Een man be-stelt.... twee grote gla-zen bie-hie-hier!....’
‘Naar de bliksem, met die joelende wijven,’ baste Terry, driftig. Liet zich twee treden afzakken en brulde opnieuw
| |
| |
om de hoek van de trapleuning: ‘Juffrouw Bóóóóóner!....’
Zonder succes.
Tree voor tree zakte Terry af. Het dreigende gezang ging zonder stoornis voort, zodat hij vanzelf bij een deur beneden te land kwam, en die op het geluid af opende. Juffrouw Booner zong:
Ik schoot in de lach.
‘Juffrouw Booner!’ blafte Terry. Meteen gilde een vrouwenstem eroverheen: ‘Harregat, wat schrik ik!’
‘Wat zijn dat voor compromitterende liederen?!’ informeerde mijn neef stroef. ‘Ik sta me hees te brullen, en u trekt er zich niks van aan!’
‘Wou u thee?’ vroeg juffrouw Booner practisch.
‘Nee,’ rijmde Terry bits. ‘Ik wilde u alleen maar even zeggen, dat ik graag over een half uurtje u en de anderen zou willen spreken.’
‘Ondervrage, natuurlijk,’ stelde zij verongelijkt vast.
‘Ja.’ Terry was kennelijk boos. Anders komt hij niet zo gauw tot éénlettergrepige conversatie.
‘O,’ zei de dame, die hem daarmee de loef afstak. En aangezien ze daarna haar werkzaamheden hervatte, kon Terry gevoegelijk tot mij terugkeren. Ik schudde, toen hij boven kwam.
‘Wat sta jij daar te grijnzen als een hongerige ezel?’ vroeg Terry.
‘Om jou,’ legde ik uit.
We gingen samen de kamer van Henri binnen, zonder nog een woord te zeggen. Maar daar vergat mijn dierbare neef toch al gauw zijn slechte luim, en begon de boel weer te onderzoeken.
Deze kamer was schuin tegenover de andere gelegen, aan de voorkant van het huis. Het was ook een groot vertrek, met meer moderne, zeer solied uitziende meubelen. Aller- | |
| |
eerst viel een wonderlijk soort platte piano op, die op een tafel stond: ‘Het clavichord van madame Enbourg,’ stelde Terry vast. We bekeken het beiden met grote belangstelling. Ik sloeg een paar tonen aan. De klank was dun en ongelooflijk zuiver, alsof ik met een hamertje tegen een kristallen bokaal had geslagen. Terry bekeek het ding vreselijk nadrukkelijk, van binnen en van buiten. Hij voelde aan de toetsen en streek over de kast, klopte op het hout....
Ik keek eens met een schuin oogje naar het bed, daar ik uiteraard niet begreep wat Terry in dat instrument zocht, en dus meer naar zaken neigde die mij practisch leken. Dat bed zag er zo onberoerd uit: je zou niet zeggen, dat er iemand dood onder gelegen had.
Terry zag mijn blik en wendde zich nu ook om. ‘Ja,’ zuchtte hij, ‘het bed, Han....’
We bekeken het nader. Een gewoon, groot, sterk bed, wit gelakt, met smalle blauwe biezen. Zware houten zijschotten, massief hoofd- en voeteneinde.
‘Ze hebben geen vingerafdrukken gevonden,’ zei Terry, zich bukkend naar de onderrand. Hij tilde de sprei op, en bezag het gladde lak met een loupe. Toen liet hij zich op z'n knieën zakken en keek onder het ledikant. Ik deed hetzelfde. Vond het een luguber idee, dat daar de man onder gelegen had, met dat strakke gezicht....
‘Daar ligt nog een veegje bloed....’ murmelde Terry.
‘Pen op, Han.... vleugje bloed onder het bed.... -’ hij onderbrak zichzelf, richtte zich op. ‘Zeg wil jij even voorzichtig proberen, het bed wat op te tillen?’
‘Natuurlijk,’ stemde ik toe. Stak het boekje in m'n zak en hief de zijkant van het tamelijk zware bed met beide handen op.
Terry zei: ‘Onthoud dit even, om te noteren: stof onder het bed in vorm van een lichaam weggeschoven....’
‘Dat is nogal wiedes,’ vond ik.
‘Til dat ding toch hoger op,’ vermaande hij. Ik tilde het bed scheef de hoogte in, wel veertig centimeter van de grond.
Meteen gleed Terry er voorzichtig onder, en ging precies in de donkere silhouet van het weggeschoven stof liggen.
‘Terry!’ siste ik. ‘Ben je bezopen? Wat voor nut heeft het, op de plaats van die dooie te gaan liggen....’
| |
| |
‘Maak je niet dik,’ kalmeerde Terry. ‘Ik lig hier best, hoor. Schrijf maar op.’ Ik greep mijn vulpen. ‘Stof onder het bed in vorm van lichaam weggeveegd.... Ook op andere plaatsen bijvoorbeeld achter het lichaam.... bij de benen.... Dat duidt op beweging....’ Terry zweeg even.
‘Onder uit matras loshangende korte veer,’ vervolgde hij. ‘Die hangt hier gezellig te bengelen.’
‘Moet ik dat ook opschrijven?’ vroeg ik spottend.
‘Rund,’ zei Terry, de detective. ‘Schrijf op: potloodkrassen.
‘Pot-lood-kras-sen,’ schreef ik op. ‘Waar?’
‘Nergens,’ zei hij. ‘Vraag niet zoveel, mijn waarde Watson.’
‘Als je nog eenmaal “mijn waarde Watson” zegt, ga ik boven op dat bed staan dansen,’ dreigde ik.
‘Denk erom,’ vermaande Terry, heel ernstig, ‘dat we in een sterfkamer zijn, en dat onder dit bed iemand lag, die misschien erg geleden heeft.’
Ik voelde me bestraft als een klein kind.
‘En ga verder alsjeblieft eens met een flinke plof op die matras zitten,’ vervolgde mijn opvoeder. ‘Je inspireert me.’
Ik deed het gedwee, van louter schaamte.
‘Nee,’ murmelde Terry. ‘Die streepjes blijven zichtbaar.’
Toen moest ik opstaan; het bed weer optillen, zodat hij er onderuit kon komen, zonder de stofrand te schenden.
Hij zocht verder de kamer af. Sigarettepeukjes in een asbakje werden nauwkeurig bekeken. ‘Waar is de tijd, de gulden tijd,’ dreunde mijn neef, ‘dat detectives aan de hand van zo'n peukje een heel drama konden reconstrueren?’
‘Moet nog komen,’ zei ik. ‘Zo gauw er peukjes met handen verkocht worden.’
‘Ik begrijp niet, hoe iemand lollig kan willen zijn, in een kamer als deze,’ dacht Terry hardop, met hoge wenkbrauwen.
Ik pakte hem bij een arm en antwoordde: ‘Ik ben geen detective. Wil je wel geloven, dat ik, als ik zo ernstig moet blijven, bang word. Deze kamer is zo ellendig somber, op het Noorden....’
‘Wees maar niet bang, hoor,’ zei hij zoetsappig. ‘Pa is bij je.’
| |
| |
‘Nou wil je zelf ook lollig zijn,’ wees ik hem terecht.
Hij keek me vriendelijk aan en antwoordde: ‘Kom, Han! Je moet heus flink zijn. Ik begrijp wel, dat je dit niet leuk vindt. Maar ik heb jouw hulp nodig. Ik zal je wat vertellen.... Ik verwacht vanavond iets, wat misschien sensationeel kan worden. Hier in huis. Snap je? En dan moet jij ook hier zijn. En - zonder zenuwen. Want die arme dooie kerel zal ons niets meer doen....’
We zwegen even, en Terry onderzocht de inhoud van de papiermand. Er waren enige reusachtige papieren ingepropt, en lange touwen. Onderin lagen een verscheurde das, een gebarsten ballonnetje en een leeg lucifersdoosje.
‘Wat verwacht je dan?’ vroeg ik. Meende dat toch wel te mogen weten.
‘Na half elf,’ zei Terry, ‘als je bij Arlette vandaan komt, heb ik je hulp nodig. Hier. Zorg dus, dat je er bent. En als je mocht griezelen, denk er dan maar aan, dat ik hier de hele avond al in het donker ben geweest, - alleen. Want daar zal het wel op uitdraaien.’
‘Maar wat verwacht je dan?’ herhaalde ik.
‘Dat kan ik nog niet met zekerheid zeggen,’ ontweek hij. ‘Een aanval op deze kamer, wellicht. Iets - bovennatuurlijks.’
‘Onzin,’ zei ik.
‘Afwachten.’
Ik keek hem eens aan en vroeg: ‘Heb je eigenlijk wel zenuwen?’
‘En of, Han,’ beaamde hij. ‘Ik ben heus maar een heel gewoon mens.’
‘Dus geen begaafd speurder?’ vroeg ik, me een gesprek herinnerend dat we diezelfde middag gevoerd hadden met commissaris Crommer.
Hij grijnsde een beetje. Klopte me hardhandig op de rug en ging voort: ‘Weet je nog, dat we als kinderen eens zouden rijden met een bokkewagentje? ...’
Dat wist ik nog maar al te best.
Terry, die me zag lachen, zei alleen maar: ‘Juist. Die bok was onwillig, en liep slechts, als je aan zijn oren trok. Maar dan achteruit. Toen heb ik hem achterste-voren ingespannen, en reden we op een rare manier. Maar we reden toch hè?’
| |
| |
Ik moest lachen als ik er aan dacht.
‘Nou, - dat is eigenlijk het hele detective-zijn,’ verklaarde Terry kalm. ‘Gewone mensen weten geen originele oplossing voor een gebeurtenis. Dan ga ik op mijn manier logisch denken, en dan zie ik een heel andere uitweg....’
‘Ja,’ zei ik, ‘maar misschien weet je niet meer, dat het die bok op een gegeven ogenblik begon te vervelen, en dat 'ie toen vooruit sprong, en omdat 'ie omgekeerd in het tuig stond, sprong hij op de wagen, en de hele boel kantelde.’
‘En toen had ik een neef,’ vulde Terry aan, ‘die Han heette en die zo slim was, tegen die bok te schreeuwen zo hard als'ie maar kon. En daarvan schrok het dier, en wij waren gered.’ Hij knikte langzaam en ernstig. ‘Zo kan het ook nu weer gaan. En dan heb ik die neef weer nodig.’
Voordat ik een woord had kunnen antwoorden, had Terry zich gebukt, alweer verdiept in het probleem, en murmelde: ‘Daar lag het potlood....’
Toen verklaarde hij het onderzoek voor beëindigd, hoe onvoldaan ik me ook voelde en we begaven ons naar beneden.
Juffrouw Booner ontving ons zwijgend, met thee. Terry gaf haar een pluim over de smaak, zodat ze in een betere stemming geraakte, want ze was zichtbaar nerveus.
‘Hoe lang bent u al hier?’ vroeg Terry.
‘Tien jaar, meneer,’ antwoordde ze, zo prompt alsof ze op school was.
‘Nou nou, dat is een hele tijd,’ meende Terry. ‘Acht u meneer Henri in staat tot - wat de mensen van hem denken?....’
‘O, dus u weet het ook al,’ verwonderde ze zich. Ze werd bleek en frommelde wat aan een klein zakdoekje. ‘N-nee, meneer Henri is altijd zo'n aardige man.... En zo kalm.... Nee.’
‘Waar was u eigenlijk, toen meneer Henri die middag thuis kwam uit de stad?’
‘Ik was in de keuken, meneer,’ vertelde ze. ‘Met Gert, de knecht, ziet u.... Ik zou net boodschappe gaan doen.... en toen hoor ik de voordeur.... “Gut” zeg ik tegen Gert, “dat is meneer Henri....”, zeg 'k.... en ik wachtte even, met in de gang te komme.... tot meneer boven was....’
| |
| |
Terry knikte. ‘Waarom wachtte u?’
‘Nou, ik von het geen pas geve, tegelijk met meneer in de gang te zijn.... En ik moest toch tegen Gert zegge, dat hij de messe moest slijpe, terwijl ik weg was....’
‘O, ging u uit?’ begreep Terry.
‘Ja, meneer.... we moeste groene zeep hebbe ... en zout.... enne - closetpapier.... En dat haal ik altijd in een winkeltje waar ze geen telefoon hebbe.... zodat ik het zelf moet hale.’
‘Juist,’ zei Terry nadenkend. ‘Dus was u niet thuis, toen .... nou ja, - op het ogenblik, dat er iets met meneer Martijn gebeurd moet zijn?’
‘D-dat weet ik niet, meneer.... want ziet u, - eh ik wachtte een beetje lang...., enne.... - -’ Ze kreeg plotseling tranen in de ogen, en kon niet verder gaan.
‘Nou?’ vroeg Terry gespannen, maar toch vriendelijk en rustig. ‘Kom, juffrouw....’
‘Ik vin 'et zo naar.’ Ze legde het hoofd voorover en snikte. Terry zond mij een flitsend snelle blik toe. Hij legde zijn hand kalmerend op die van de huishoudster. ‘Zegt u het mij maar...., wat was er zo naar?’
Ze richtte zich net zo plotseling weer op, zodat ik niet kon nalaten, terug te veren met mijn hoofd. In dat ene moment was haar gezicht helemaal rood en opgezet van tranen. ‘Ik ben d'r zo zenuwachtig van geweest,’ zei ze bevend, ‘ik durf gewoonweg niet meer te slapen.... Toen ik de gang in kwam, hoorde ik meneer Henri boven met iets zwaars sjouwen....’
Ik werd ijskoud en keek naar Terry. Het haar op mijn hoofd prikte.
‘Ik riep: “Zal ik u effe helpe, meneer Henri?” maar hij had bijna geen adem, en antwoordde: “Nee, dank u, juffrouw.... ik ben d'r al!” - Nou, en toen ben ik maar uitgegaan....’
Er viel een schaduw over Terry's gezicht. Hij was opeens volkomen ernstig.
‘Ik mag meneer Henri graag,’ voegde het meisje erbij, ‘en ik zou bij God niet wille, dat'ie door mij in de knijp kwam.... Maar u ben 'n detective.... die merke toch alles....’
| |
| |
‘Ja,’ zei Terry ernstig. ‘Dat zie je nou....’
En juffrouw Booner knikte plechtig, onder de indruk, met het hoofd.
‘U houdt nog meer verborgen,’ raadde Terry met een ontzettend streng gezicht.
De juffrouw hief vier vingers in de hoogte en zwoer: ‘Zo waar helpe mij God Allemachtig: nee.’
‘Denkt u nog eens na, juffrouw!’ vermaande Terry.
‘Ik kan niet meer denke,’ zuchtte ze. ‘En ik wil ook niet.’
We zwegen allemaal even. Toen vroeg Terry: ‘Wie heeft u verteld, dat ik detective was?’
‘Madam,’ antwoordde de huishoudster rondweg. ‘Ze kwam hier straks langs, toen zei ze in zo'n gebroke taaltje, dat ze alleen maar spreke ken: - nou ja, eerst 'n heleboel rarekiek waar ik niks van versta, en toen, ‘strakies detectiwe komen.’
Terry knikte weer en glimlachte. We dronken onze thee op, waarna Terry verzocht: ‘Zoudt u dan even Gert willen roepen?’
Ze stond gehoorzaam op. Bij de deur wendde ze zich om, en vroeg: ‘Ken u 't niet stilhouwe?’
‘Ik zal 't proberen,’ beloofde Terry.
Toen waren we alleen en keken elkaar aan.
‘Het wordt warm voor hem,’ fluisterde Terry. Ik zag iets in zijn ogen, dat op ontzetting leek.
‘Weet ze nog meer?’ fluisterde ik terug.
Hij haalde de schouders op en lachte kort: ‘Ik moet toch proberen, eruit te halen wat erin zit....’
Ik vroeg zacht: ‘Zou Arlette ook bij de politie verklapt hebben, dat jij detective bent?’
Hij knikte geheimzinnig.
Een kort klopje: Gert kwam binnen.
‘Goeiemiddag, heren!’ Keurige knecht, betrouwbare bruine ogen, dun haar, roze streepjesjas om zijn gespierde body. Ik schatte hem veertig.
‘Zo, - ik zal maar Gert zeggen,’ opende Terry dit verhoor.
‘Wè-ja, meneer!’ gaf de man gemoedelijk toe.
‘Ga zitten,’ nodigde Terry hem uit.
| |
| |
‘Met permissie,’ zei Gert en zeeg in een halve buiging op de stoel neer.
‘Hoe lang dien je hier al?’ vroeg Terry weer.
‘Drie jaar, meneer.’
‘Zo, bevalt het je?’
‘Gaat best, meneer.... 'n Beetje stil.... Maar overigens....’ Een handgebaar, dat vaag was.
‘Kon je goed met de heren opschieten?’
Even een blik van helle bevreemding. Dan antwoordde hij bruut: ‘Nou - niet altijd....’
‘Hoezo?’ vroeg Terry onbevangen. ‘Waren ze weleens onaangenaam?’
‘Ja,’ zei de man kortaf. ‘Meneer Martijn was nou niet bepaald een ideale baas.... En soms ook weer wel.... Ik heb 'm wel meegemaakt dat'ie bepaald scheutig leek.... En dan opeens weer - honds.... Hónds....’
‘En meneer Henri?’ informeerde Terry.
‘Die is meer gelijkmatig,’ meende Gert. ‘Niet scheutig en niet gemeen.... Die was altijd dezelfde.... Gewoon.... wel vrindelijk....’
‘Acht je hem in staat tot moord, hetzij uit drift, of met voorbedachte rade?’ vroeg Terry verder.
‘Nee, meneer,’ was het resolute antwoord. ‘Dat is uitgesloten, dat weet ik zeker....’
‘Hadden de heren vaak verschil van mening?’ polste Terry.
‘Dat was het juist,’ legde Gert uit, ‘- nee.... Maar meneer Martijn wist precies, waarmee hij z'n broer kon pesten, met permissie.... Hij sloeg geen gelegenheid over, om z'n broer te treiteren, met de meest onmogelijke dingen.... Ik heb me vaak afgevraagd: hoe verzint 'ie 't zo.... Als meneer Henri graag wou uitslapen, dan zette meneer Martijn de radio al om half acht 's morgens aan.... Zulk soort dingen, ziet u?.... Ik liep m'n eigen wel es te verbijten en, dan dacht ik: wat een sjentelman, die meneer Henri, dat 'ie nou weer niks laat merken....’
‘Maar dat moet iemand toch éénmaal te bar worden?’ meende ik.
‘Nou, - het is al die jaren goed gegaan,’ dacht Gert. ‘Ik ben er wel bij geweest, dat meneer Martijn hem uitschold
| |
| |
met de gemeenste woorden, enkel omdat meneer Henri een vork van de tafel liet vallen, of omdat hij zich verslikte met drinken, wat toch iedereen kan overkomen.... En dan was 'ie stil, en deed net, of meneer Martijn lucht was.’
‘Hadden ze vijanden?’ vroeg Terry. Dus was mijn bedenksel in dat opzicht toch niet zo gek geweest.
‘Ook niet,’ antwoordde de knecht. ‘Ze hadden helemaal niks als ik het zo maar es mag zeggen.... Tot meneer Henri zin kreeg aan die Franse juffrouw.... Die kwam hier in “De gouden Arm” te wonen, en op een middag hebben ze mekaar ontmoet op de hei, en daar schijnen ze gesproken te hebben over muziek en toen was het binnen een week aan.... Maar vijanden hadden de heren niet; net zomin als vrinden.... Ze leefden als planten.’
‘En -,’ hernam Terry kies, ‘excuseer de vraag, Gert....’
‘Tot uw dienst, meneer.’
‘In wat voor verhouding stonden de heren tot.... juffrouw Booner?’
‘O,’ hier moest Gert grinniken, ‘dat was keurig in orde, meneer. Ze noemden haar altijd juffrouw, en ze is mijn verloofde....’
‘Ach,’ zei Terry, zichtbaar geschrokken. ‘Dan - mag ik je zeker wel geluk wensen, Gert?.... Want ze lijkt me een alleraardigste vrouw....’
‘Zeker,’ gaf Gert toe. ‘Hoewel het duvels gauw went, heren.... Ze heeft niet veel praat, als ik 't zo maar es mag zeggen.... Afijn, daar heb je 'n vrouw ook niet voor....’
Terry knikte half glimlachend en staarde op zijn nagels.
‘Houdt ze veel van u?’ vroeg hij.
‘Dat zou ik denken, meneer. We zijn stapel op mekaar.’
‘Zo mag ik het horen,’ zei Terry aartsvaderlijk. ‘Zo behóórt het, Gert!’
‘Ja, meneer. Daarom is het ook zo,’ bedacht Gert practisch. Ik beet op mijn lippen.
Terry vervolgde: ‘Heb je niks gehoord, toen meneer Henri thuis kwam?’
‘Nee, meneer,’ was 't antwoord. ‘Ik moest nodig messen slijpen en dat maakt zo'n lawaai, als je 't goed doet.... Nee, - trouwens, 'n mens is van nature nou eenmaal niet zo kwaaddenkend, dat je telkens effe ophoudt, om te luis- | |
| |
teren: vermoordt meneer Henri z'n broer misschien net?..’
Terry en ik schoten allebei in de lach.
‘Nee, zeg nou zelf!’ verdedigde Gert zich vol ernst.
‘En hoe was meneer Henri aan het diner?’ vroeg ik.
‘O, gewoon,’ vond Gert. ‘Hij was wel wat gejaagd, maar - ja, als ik met die Franse juffrouw naar een bal-masqué zou gaan dan was ik ook zenuwachtig, dus dat lijkt me zelfs nou nog helemaal niet gek....’
‘Weet je ook, of meneer Martijn nog uit is geweest, in de middag?’ bedacht Terry.
‘Ik heb niks gemerkt, meneer,’ verzekerde Gert trouwhartig. ‘'t Spijt me genoeg.’
‘Dat is dan alles,’ gaf Terry te kennen. ‘Zou je misschien even de tuinknecht willen roepen?’
De man tegenover ons stond op en liep naar de deur.
‘A propos,’ zei Terry. ‘Heb je wel eens herrie met een van de heren gehad?....’
Een bloedrode blos gutste over Gert's wangen. ‘Daar hebt u zeker al van gehoord,’ zei hij met een zwakke poging tot bravour.
‘Nee,’ antwoordde Terry nuchter. ‘Ik hoor er nu van.’
De knecht keek ons met een beetje vrije verstandhouding aan, en zei toen: ‘Nou - met meneer Henri nóóit.... Maar zoals ik u al zei...., meneer Martijn kon beestachtig zijn.... En ik ben ten slotte ook niet van steen. -’
Mijn neef wenkte geruststellend, en de man ging weg.
Ik zei: ‘'n Vlot type, niet?’
‘Aardige vent,’ prees Terry. ‘Ik mag dat soort wel.’
Juffrouw Booner stak haar hoofd om de hoek van de deur en informeerde of we nog een tweede kopje wilden, wat we niet afsloegen. Ze bediende ons met neergeslagen ogen, en sprak bijna niet. Ik vond haar kennelijk onder de indruk van haar verraad, en vroeg Terry's oordeel, toen ze weer weg was.
Hij knikte langzaam en fluisterde: ‘Het is ook hard voor zo'n plichtsgetrouwe ziel, om de waarheid te moeten zeggen. En toch durft ze niet anders. Kun je begrijpen, Han, wat die de laatste nachten heeft doorgemaakt? Ze is gewoonweg opgevreten van angst en zelfverwijt.
Toen kwam Teun.
| |
| |
Hij klopte daverend aan en bleef in de deur staan met zijn pet op. Ik schatte hem op hoogstens vijfentwintig.
‘Goeiendag,’ zei hij stug.
‘Goeiemiddag,’ zeiden wij. En Terry nodigde hem uit te gaan zitten, aan welk verzoek hij met ongelooflijke traagheid voldeed. De pet bleef op het hoofd. Hij glimlachte tegen ons, met een slecht verzorgd gebit, half verlegen, half verontschuldigend, als een kind dat betrapt is op snoepen.
‘Teun, hè?’ begon Terry.
‘Ja, eh - jáá,’ zei Teun. En zekerheidshalve nog eens ‘Jawel.’
‘Hoelang dien je in deze betrekking?’
‘Vijf jaar.’
Terry zweeg even. Vroeg dan: ‘Heb je verkering?’
Teun bekeek hem wantrouwend, alsof hij poogde te doorgronden of hij hier met een medeminnaar te doen had, en zei toen kortaf: ‘Ja.’
‘Al lang?’ informeerde Terry.
‘Vier jaar.’
‘Zo, zo....’ Terry dronk op zijn gemak thee, veegde zijn mond af. Ik begreep, dat dit bedenktijd was. Hij vervolgde: ‘Waren de heren goed voor je?’
‘Oach, da' ging...., 't benne nou eenmaal here,’ vergoelijkte Teun. ‘En dat binne andere mense dan wij....’
‘Wel es verschil van mening gehad?’
‘Nie vaak,’ omzeilde hij. ‘Ik was buite, en hullie binne....’
Terry knikte. ‘Maar toch wel es een hard woordje moeten horen?’
‘Ja, - ja.... 't benne nou eenmaal here, zoals 'k zeg.’
‘Hadden de anderen ook wel eens iets met de heren? Of - lag het misschien een beetje aan jou?’ polste Terry. Ik voelde vurige bewondering voor deze strikvraag. Natuurlijk zou de man zijn baantje willen schoonpraten, en -
‘Nei, an mij lag 't nie....,’ zei hij. ‘We hadde all'mâl wel es keet met die lui....’
‘Kom, kom,’ weerde Terry af. ‘Allemaal is overdreven. Juffrouw Booner kon het bijvoorbeeld best met ze vinden.’
‘O, ja?!’ hoonde Teun. ‘Nou, da's ôk 'n bak! En die keer dasse zo'n herrie kreeg met meneer Martijn over die pook?!’
| |
| |
‘Wat voor pook?’ vroeg Terry vermaakt. Ik voelde een hete gloed naar mijn hoofd stijgen. Hoewel het me ondenkbaar leek, dat de politie dit alles niet reeds lang zou weten, in een klein dorp.
‘Nou, zo'n oud dink, uit zijn kamer.... Se hadde toen de hond nog...., en die was vals.... en op 'n gegeve ogeblik het 'ie de juffrouw in d'r gat gehapt.... So.... 'n lap uit 'r japon.... En zij wier netuurlek woeiend, (ze ken kanjers weze) en zij neemt 'n ouwe pook in meneer Martijn's kamer, en mept die hond de trap af....’
‘Groot gelijk,’ vond Terry. ‘Wat een flinke vrouw!....’
‘Nou, meneer Martijn was duvels.. .. Hij schreuwde en vloekte en dreeg daddie d'r an 't gerech sou angeve.... En zij jankte van drif' en schreuwde: ‘A'k u was, sou 'k die pook mar wegstoppe!....’
Teun haalde de schouders op. ‘Oach,’ onderwees hij wijsgerig, ‘vrouwen zegge zoveel!....’
Terry knikte instemmend.
‘Dus er viel wel eens een kwaad woordje,’ zei hij teleurgesteld.
‘Ik sorgde altijd mar, dat 'k net ergens anders most harke,’ vertelde Teun nog.
‘Dat is ook heel verstandig,’ prees Terry. En daar hij blijkbaar verder niets meer wenste te weten, gaf hij Teun zijn afscheid.
Toen we weer alleen in de kamer waren, fluisterde ik opgewonden: ‘Zou dat dezelfde pook zijn?....’
‘Er is geen andere,’ bevestigde hij, even zacht.
‘Wonderlijk,’ vond ik.
‘We zijn er nog niet,’ beweerde hij. ‘Je zult straks nog veel meer wonderlijks horen, Han. Wacht maar es af.’
We gingen de gang in, en vonden een eind verderop, vlak bij de voordeur, juffrouw Booner, die de loper aanveegde. Toen ze begreep dat we weg wilden gaan, richtte ze zich op van haar werk en opende de deur met neergeslagen ogen. Ik keek onwillekeurig naar de veger, die ze zo onschuldig in haar hand hield.
‘Dag juffrouw,’ groetten wij. En: ‘Dag here,’ zei zij. Op de drempel stond Terry stil en vroeg: ‘O, ja, juffrouw Booner.... die ochtend, nadat meneer Henri naar het bal- | |
| |
masqué geweest was.... ik bedoel, toen u meneer Martijn vond.... Had u toen al gewerkt, in die kamer?....’
Haar bolle ogen vlogen in een grote kring om ons heen. ‘Ja, - eh - ik wou opruime....’
‘Wat had u voor werk gedaan?’
‘Nou, - van alles....’
‘Juist, juist.’ Terry sloeg een sigaret af op zijn duim. ‘De gewone dingen, hè? Tandepoetsglas en zo.’
‘Ja.’ Ze lachte even haar glimlach van veel tandvlees. ‘Veel was t'r niet te doen.... alleen wat klere opruime, en zoals u zegt, dat tandepoetsglas....’
Toen ik haar aankeek, was ze doodsbleek.
Terry zag haar heel vriendelijk vlak in haar gezicht. ‘Waarom wilt u niet ronduit zeggen, wat u in die kamer deed?’ vroeg hij.
Toen werd juffrouw Booner groen. Haar hele lichaam scheen te golven, en opeens keerde ze zich om en kokhalsde, zo maar op de mooie marmeren vloer en over de loper....
Ze bleef in elkaar gedoken tegen een deurpost leunen en hijgde half huilend: ‘Ik weet het niet meer.... ik weet het niet meer....’
‘Denkt u er dan nog eens over,’ raadde Terry aan. En trok de voordeur achter ons dicht.
Op straat zei hij zacht tegen mij: ‘Dat mens liegt. Want zoals je nog wel zult weten, vermeldde Crommer juist gisteren, dat het wastafelglas vuil was. En ik heb dat straks met eigen ogen gezien.’
En ik bewonderde Terry.
|
|