| |
IV
De volgende morgen waren we al vroeg op, en aan het ontbijt in de gezellige eetkamer troffen we madame Enbourg. Ze was in het daglicht zo mogelijk nog liever en mooier dan bij schemer of lampenschijn, wat alweer onderstreept werd door een prachtige kaneelbruine tailor-made. Ze begroette ons sans gêne: ‘Bonjour, bonjour! Eh - vous avez bien dormi?’ en schoof ons een schaaltje met rookvlees, nog één met koek, en een mandje met brood toe.
Terwijl ik met spijt dacht aan mijn gemakkelijke verdenking van de avond tevoren, bij het kleinste gezegde van Terry, luisterde ik naar haar gesprek. Ze roemde in één adem het Hollands ontbijt en de Gelderse lucht, die een mens deed slapen als een marmot.
Terry, die er in het geheel niet detective-achtig uitzag, met zijn ochtend-gezicht, beaamde dit laatste vooral ten volle, en vroeg of ze dan leed aan slapeloosheid, dat ze hierover zo bijzonder te spreken was.
‘Non,’ lachte madame, ‘maar het is toch heerlijk, eens een tijdje ècht vast te slapen....’
‘Woont u hier nog niet zo lang madame?’ vroeg ik vriendelijk.
Ja, madame woonde al een maand in Aerdenberg.
We bedienden ons van alles en ik moet zeggen, dat ik me geen stralender morgen, geen prettiger ontbijt kan herinneren, dan van die dag.
Op het laatst vroeg madame, wat we vandaag dachten te gaan doen.
‘Werken,’ zei Terry onhoffelijk.
Madame trok een lip. Ze was aldoor zo alleen, vertelde ze. Niemand had meer tijd, met haar van de prachtige omgeving te genieten.
‘Vanavond kom ik u daarbij helpen,’ beloofde Terry, en daarmee bedierf hij wel een beetje mijn goeie bui, want ik had me net voorgenomen, dit ook te doen. ‘Maar vanmorgen
| |
| |
moeten we naar Nijmegen, om monsieur Henri op te zoeken,’ voegde hij erbij als verklaring.
‘Henri? - ah!’ ze was meteen vol belangstelling. Of ze ook mee mocht?
Mijn neef wees het beleefd doch stellig af.
‘Ik heb hem nog niet gezien!’ riep ze uit.
‘Het spijt me,’ antwoordde Terry. ‘Ik mag dit niet toelaten, madame. Ik zou graag genoeg willen. Maar Henri mag nog niet teveel bezoek, en dan gaat ons bezoek voor, want ik wil alles in het werk stellen, om hem te helpen. Dat zult u toch zelf wel begrijpen, niet? Dit is toch van het allergrootste belang, terwille van het bewijs van onschuld.’
Ja. Daar legde ze zich bij neer. Of we detectives waren?!
Terry kneep een oog dicht, en zei plagend: ‘Zoiets, madame. Past u maar met ons op!....’
O, ze griezelde. - - Maar of we dan vooral de groeten wilden overbrengen?
Met het grootste plezier, madame.
En hem erg veel beterschapjes toewensen?
We beloofden het woordelijk namens haar over te zullen brengen. Een andere mogelijkheid was er, achteraf gezien, bij een dergelijke woordkeus ook niet, wilden we niet een allermalste indruk maken.
Intussen geleek madame helemaal niet op de treurende geliefde uit een verhaal. Ze lachte en als ik niet zo van haar gecharmeerd was geweest, zou ik zelfs gezegd hebben, dat ze coquetteerde.
‘Gaat u ook in het huis?’ informeerde ze.
‘Waarschijnlijk,’ beaamde Terry.
‘C'est si dommage,’ treurde ze. Monsieur Henri was zo vriendelijk geweest, haar toe te staan, haar clavichord bij hem in huis onder te brengen. Het was een antiek instrument. Ze was pianiste, dat hadden we misschien al gehoord?
Tot mijn grote verrassing was Terry zeer verbaasd, en zei dat hij dit niet geweten had. Ik herinnerde me stellig, dat de heer Crommer het ons de vorige dag verteld had. Maar ik hield bijtijds mijn mond, want de detective-stemming had me te pakken, en ik vermoedde overal slimmigheden van Terry en valstrikken van de tegenpartij.
Maar madame treurde met een allerliefst sip gezichtje om
| |
| |
het instrument, dat door de politie gesloten was, en waar niemand aan mocht komen: ook zij niet. ‘Realiseert u zich, wat dat betekent, messieurs!’
‘Wou u dan in een huis, waar pas iemand is gestorven, en een ander door een ongeluk nog niet in is weergekeerd, muziek maken?’ vroeg Terry ontdaan.
‘Mais monsieur.... la musique....’ ze bewoog de hand met de blauwe striem. ‘Muziek is niet alleen voor vrolijke ogenblikken in het leven.... voor mij is het àlles!....’
‘Behalve monsieur Henri,’ vulde Terry met onkiese guitigheid aan.
Ze lachte parelend. En zei, meteen weer ernstig: ‘Des te meer behoefte heb ik nu aan muziek....’
‘Het spijt me alweer,’ betuigde Terry. ‘Maar ik ben het in dezen met de politie eens.’ En terwijl hij zich voorzag van een dikke plak kaas, voegde hij er plagend bij: ‘Ik zal u straks voor drie dubbeltjes tracteren op muziek uit de electrische piano, die ik in het café heb zien staan.’
‘Ik zal er zo lang op moeten wachten,’ versloeg ze hem, ‘want u moet immers eerst naar Nijmegen, en dan zult u zeker andere dingen te doen hebben.... Mannen hebben altijd andere dingen te doen, als een vrouw eenzaam is....’
Dit leek mij onlogisch, maar voor ik het had kunnen tegenspreken, zei Terry: ‘Anders zouden ze ook niet eenzaam zijn.’
Ik grinnikte en madame lachte mee.
Na het ontbijt voegde mr. Burgheem zich weer bij ons. Hij informeerde ook of we goed geslapen hadden, en na een hartelijk afscheid van madame Arlette reden we weg in zijn wagen, die veel ruimer en comfortabeler was dan de kleine two-seater van Terry.
Onderweg vroeg hij onverwachts: ‘En - heeft madame Enbourg al haar beklag bij u gedaan, dat ze niet mag spelen op dat instrument?’ Hij glimlachte vaag, met zijn ogen strak op de weg vóór ons.
‘Zo'n beetje,’ ontweek Terry. ‘Ze zou toch niet kunnen spelen, met die stijve blauwe knokkels!’ En in die woorden vond ik weer een klein bewijs van zijn opmerkzaamheid, want ik had deze dingen nog niet gecombineerd.
Doch tegelijkertijd trof het me nog eens onaangenaam,
| |
| |
dat madame Arlette toch niet zo argeloos scheen te zijn, als zij zich voordeed.
Henri van Dolf bleek, voor zover hij zichtbaar was, een sympathieke vent te zijn. Hij had melancholieke blauwe ogen en een tamelijk grote neus, die wonderwel paste bij de lijn, welke het verband volgde: een hoog gewelfd hoofd, dat toch allerminst groot was te noemen. Zijn voorhoofd en kin zaten echter zo in de windselen, dat hij nauwelijks praten kon. De kleur van zijn huid verraadde zwakte, waarvoor wij trouwens reeds gewaarschuwd waren.
Ik bracht de beterschapjes-wens van Arlette over, wat hem zichtbaar vermaakte en opkikkerde. Hij was op de hoogte met de verdenking die tegen hem gekoesterd werd, en verdroeg die tamelijk kalm. Hij drukte ons de hand en zei tegen Terry: ‘Helpt u mij alstublieft, meneer Van der Linden. Ik weet, dat de schijn tegen me is. Maar - ik zou dit nooit gedaan hebben.’
Terry glimlachte geruststellend en vroeg heel gewoon: ‘Zoudt u me kunnen vertellen, wat u in de stad kocht, die middag voor het bal-masqué?’
Van Doff dacht even na, voordat hij opnoemde: ‘Een mantel, en een grote hoed.... Ik ging als ridder ziet u.... En ik kocht voor - mevrouw Enbourg enige ballons.’
‘Wat stelde haar costuum voor?’ vroeg Terry.
‘Een speelgoedfee,’ vertelde Van Doff.
‘Dus u ging niet als paar?’ vorste Terry. ‘Ik bedoel: niet bij elkaar passend?’
‘Nee,’ zei de zieke. ‘Er zouden veel bekenden zijn, en we wilden niet herkend worden, dus vonden we elkaar zogenaamd in de zaal.’
‘Dat is origineel!’ prees Terry.
De zieke gaf ridderlijk toe: ‘Een idee van mevrouw Enbourg.’
‘Alleraardigst,’ vond ik ook.
Hij knikte opgewekt, maar gaf reeds tekenen van vermoeidheid, zodat Terry zijn lijstje vragen iets sneller afwerkte: ‘Hoe kwam het ongeluk tot stand, meneer Van Doff?’
Hij bezon zich even, en legde toen moeilijk uit: ‘Ik ge- | |
| |
loof, dat mevrouw - zij verloor haar evenwicht....’ Zijn ogen sloten zich. Hij zweeg een ogenblik, en vervolgde toen: ‘Ik herinner me vaag, dat ze lachte, omdat ze het evenwicht verloor, in een bocht....’
‘Naar links of rechts?’
‘Links.... Ze greep mijn hand, geloof ik, en trok die naar rechts....’
‘Uw hand die op het stuur lag?’ vroeg Terry gespannen.
‘Ja,’ antwoordde Henri. ‘Het ging zo snel.... Ik kon het stuur niet meer ómkrijgen....’
Het was even stil, voordat Terry zei: ‘Juist.’
Van Doff sloeg de ogen op en zei dringend: ‘U zult het haar toch niet zeggen?....’
‘Wat?’ informeerde Terry verwonderd.
‘Dat zij - -’ hij werd zenuwachtig. ‘Dat ik het stuur niet houden kon, omdat - omdat -?....’
‘Verbeeldt u!’ riep Terry uit. ‘Per slot van rekening zit een ongeluk in een klein hoekje, nietwaar?’
De zieke glimlachte zwak en mompelde: ‘Het is een afschuwelijke samenloop van omstandigheden.... gelooft u ook niet?’
‘Heel zeker,’ zei Terry ernstig.
En dat was alles.
Ik voelde me wel wat teleurgesteld, want ik had me een gesprek met strikvragen gedacht, zoals ik me het hele detective-vak meer met revolvers en sluip-partijen had gedacht.
Dat was de reden, waarom ik Terry op een blijkbaar irriterende manier vroeg, tijdens de terugrit, waarom hij niet geïnformeerd had naar de werkelijke verhouding tussen de broers en of ze nog verder ruzie hadden gehad, die middag.
Mijn dierbare neef werd tenminste woest, en zei kortaf: ‘M'n waarde Watson, - zou je niet eerst eens willen trachten, het beetje hersenen dat je blijkt te hebben, in werking te zetten alvorens je kaken van elkaar te sperren? Die arme kerel mag immers niet opgewonden worden!’
We werden gekalmeerd door Burgheem, die opvallend zwijgzaam was geweest tijdens het gesprek. Hij keek eens naar ons via het spiegeltje bij de voorruit, en lachte: ‘Zal ik het sturen aan een van u overdragen?’
‘Dat hoeft niet,’ zei Terry afwijzend. En toen moesten
| |
| |
we toch alle drie 'n beetje lachen, want het klonk net, alsof Burgheem een brutale chauffeur was, die op z'n plaats gezet moest worden. Terry nam nog gauw even wraak, door tegen me te zeggen: ‘Je moet er maar een mooi boek over schrijven.’
Hij weet, dat ik bloed zie, bij dergelijke burgerlijke opmerkingen.
We waren nog voor half twaalf weer in het dorp terug. En nadat we nog een afspraak met mr. Burgheem hadden gemaakt, namen we afscheid en gingen het hotel binnen.
Boven, in onze kamer, deed Terry de deur op slot, en ging op het bed zitten. ‘Kom hier, Han,’ zei hij. ‘Vlak bij me. Ik moet je iets vertellen, wat de muren niet mogen horen.’
Ik zette me gespannen naast hem neer, boordevol wantrouwen, want ik ken hem, en acht 'm niets te goed voor een onverwachte kastijding na mijn tactloze vragen in de auto.
Hij grinnikte vol leedvermaak, en zei: ‘Jij zult ook niet voor de slimste worden aangezien, als je je mond niet beter leert beheersen.’
Ik haalde de schouders op en antwoordde gemelijk: ‘Ik had me dit soort werk heel anders voorgesteld. Er zit totaal geen tempo in, ik verveel me dóód. Het enige wat de spanning er hier in houdt, is de aanwezigheid van madame Enbourg.’
Terry bekeek me met een vreemde blik en gaf toe: ‘Ja, - daar heb je gelijk aan.’ En na enig zwijgen vroeg hij: ‘Wat vind je van haar?’
‘Och,’ zei ik hatelijk, ‘als ze nou bepaald de misdadigster uit het stuk moet zijn, dan zal ik me daarbij neerleggen, hoor! Het zal eventueel mijn verhaal vreselijk “echt” maken.’
Zonder verdere inleiding begon Terry toen: ‘Madame Enbourg is coquet.’
‘Inderdaad,’ gaf ik toe.
‘Hou je mond en laat me verder gaan,’ raadde mijn alleraardigste neef. ‘Probeer je hersenen te laten werken. Ze kwam bij de broers Van Doff aan huis, waarbij ze duidelijk een voorkeur aan de dag legde voor Henri. En Martijn was volgens de mensen die hem kenden, jaloers en haatdragend.’
| |
| |
‘Ja,’ zei ik. Dacht er te laat aan, dat ik mijn mond moest houden en m'n hersenen laten werken.
‘Vind jij die idee, van in een vermomming te gaan, die niet bij elkaar behoort, en elkander zogenaamd op het feest te treffen, niet een klein beetje geraffineerd?’
‘Een héél klein beetje,’ gaf ik toe. ‘Het wordt immers wel meer gedaan.’
‘Ja.’ Terry knikte en dacht na. ‘Maar het is toch geslepen. Het kan een reden hebben gehad.’
‘Alles kan,’ vond ik.
‘Een mens die op één punt geslepen is, kan het ook in andere dingen zijn,’ vervolgde Terry ongestoord. ‘Stel je nou eens dit voor, Han. We zitten naast elkaar in de auto, die hard rijdt.’
‘Goed,’ stemde ik toe.
‘Ik zit op de normale stuurplaats, links, en jij zit dus rechts.’
‘Ja.’
‘Nou gaan we door een bocht, linksom.’
‘Ja,’ zei ik geduldig.
‘Vóél je 't?’ vroeg Terry dringend. ‘Je zit te maffen!’
Ik trachtte het me voor te stellen. Terry links, ik naast hem. Snelrijdende wagen. Bocht linksom. ‘Ja,’ zei ik weer.
‘Naar welke kant word je door de vaart gedrukt?’ informeerde Terry gespannen.
Ik dacht weer na: ‘Tegen het portier.’
‘Verlies je daardoor je evenwicht?’ vroeg hij snel.
‘Nee,’ zei ik. ‘Tenzij ik - zo dicht tegen je aan zit, dat er tussen mij en het portier ruimte is, Terry! Dan rol ik als het ware om.’
‘Zo ruim is die wagen niet,’ verklaarde Terry.
‘Dan blijf ik rechtop tegen het portier zitten,’ stemde ik toe.
‘Dat deed ze niet,’ voltooide hij.
Ja, dat was vervelend waar. Madame Enbourg had haar evenwicht verloren, en moest het stuur grijpen.
‘En daardoor reed de wagen tegen een boom,’ vulde Terry aan, die de gedachten van mijn gezicht las.
‘Maar,’ wierp ik tegen, ‘dat zal ze heus niet expres gedaan hebben want bij een dergelijk ongeluk komt degeen die
| |
| |
naast de chauffeur zit er altijd het slechtste af, dat is bekend.’
‘En zij bleef volslagen ongedeerd,’ versloeg hij me. ‘Als je bent voorbereid, kun je zeker je maatregelen nemen, om niet door de voorruit te vliegen of tegen het dashboard te kwakken. Bovendien - ik heb het verhaal gehoord van de directeur van dit hotel, - bovendien vertrok madame Enbourg in een zware leren jas, met bont gevoerd.’
‘Vind je dat gek?’ verwonderde ik me.
‘Vind je dat, over een bal-masqué-costuum, en dan vooral zoiets teers als een speelgoedfee, èn bij een zachte temperatuur, niet gek?’ weervroeg Terry. En daar ik zweeg, voegde hij er nog duidelijkheidshalve bij: ‘Door zo'n jas van een paar huiden op elkaar, kan bijna geen glas dringen, terwijl de dikke laag alle eventuele stoten verzacht. Behalve dat heb ik je al gezegd, wat ik van die blauwe plekken op haar vingers denk: ze heeft zich met geweld uit de buurt van de stuur-inrichting gehouden, door de kruk van het portier vast te houden. Door de schok raakten haar vingers er even tussen bekneld.’
Ik gaf me gewonnen. ‘Terry, je bent een reuze licht!’
Hij antwoordde voldaan: ‘Zie je nou wel, dat je straks aan het dazen was, toen je me op de vingers wou tikken, betreffende mijn kunde?’
‘Absoluut,’ beaamde ik nederig. ‘Maar - je broeit nou wel op de misdaad van dat arme vrouwtje.... kun je echter ook vertellen, waaróm ze het deed?’
Terry streek eens door zijn haar en zuchtte: ‘Kijk es, Han, al hebben mensen nog zo'n hekel aan elkaar, daarom kunnen ze mekaar toch wel eens op een of ander punt niet missen. De broers Van Doff hadden allebei een zwakke plek: geld. Martijn was een vreemd mens. Hij interesseerde zich hoogstens voor antiek.... Maar hoewel hij rijk was, is de idee “liefdadigheid” verre van hem gebleven. En het spijt me - Henri is ook niet buitengewoon scheutig.... Zodoende hebben ze indertijd beiden een testament laten maken, waarin ieders geld vermaakt werd aan de langstlevende. En nu wil het toeval, dat Henri drie dagen tevoren naar de notaris was geweest om zijn testament te laten veranderen.... Kan het ook zijn, dat hij zijn geld bij overlijden wenste te vermaken aan Arlette Enbourg? En is het misschien mogelijk, dat de
| |
| |
broers daarover ruzie hebben gekregen?.... En wist Arlette zelf daarvan, zodat ze, toen broerlief dood was, het Noodlot een handje meende te mogen helpen?!....’
‘Terry!!’ hijgde ik verbaasd. ‘Is de boel dus als het ware opgelost?....’
‘Welnee,’ zei hij doodrustig. ‘Dat is een lezing van het geval, die ik niet uit het oog wil verliezen. Hoewel ik denk, dat het anders is geweest, want er zijn gegevens, die verder reiken....’
Ik was vreselijk opgewonden en Terry zag dit beslist, want hij stelde me gerust: ‘Het zal wel anders zijn, hoor! Maar ik wil je er alleen maar op voorbereiden, dat Arlette Enbourg niet het lammetje schijnt te zijn, dat ze ons voorspeelt. Want dat geval met die auto is toch duidelijk niet in orde, hè?’
‘Nee,’ stemde ik toe.
‘Het is maar, -’ Terry lachte, ‘ik vertel je dit, omdat ik niet wil, dat je nou verliefd wordt op dat juffie. Begrijp je, Han?! Je moet mij helpen en aan een bevooroordeelde assistent heb ik geen snars.’
Het bloed vloog me naar het hoofd, maar ik hield me koest, want wat hij zei was ten slotte begrijpelijk.
‘Ze zal wel niet zó geraffineerd zijn,’ voegde hij er nog bij. ‘Maar jij moet op alles bedacht zijn, als je straks naar haar toe gaat.’
‘Ik ga helemaal niet naar haar toe,’ antwoordde ik verbaasd.
‘Dat doe je wel, Han!’ zei Terry bestraffend. ‘Je gaat vanavond naar haar toe, - als Terry van der Linden. Ik heb andere dingen te doen. Ik moet in stilte kunnen werken, vanavond, zonder dat iemand weet waar ik ben.’
‘Maar - zal zij het onderscheid niet zien?’ weifelde ik nog.
‘Welnee,’ stelde hij me gerust. ‘Je weet niet half, hoe volledig je op me lijkt als je je op de voorgeschreven manier vermomt. Je moet interessant zijn hoor! En haar een beetje boeien. Ze moet tot half elf vastgehouden worden. Daarna ga je weg, en - enfin, dat spreken we vanmiddag nog wel af.
We kwamen erg goedgeluimd aan de lunch, waar madame Arlette ons al wachtte.
| |
| |
‘Messieurs, messieurs!’ hoofdschudde ze. ‘U bent veel te druk bezig!’
Ik, in het vooruitzicht van het aardige avontuur, stelde haar overmoedig gerust. De tafel was allersmakelijkst gedekt, en met deze charmante gastvrouw erbij bleek onze honger nog groter dan we eerst meenden.
Ze vroeg naar de toestand van Henri en wij brachten zijn groeten over. Tussen het eten door informeerde ze verder, wat we in de middag zouden gaan doen.
‘We zouden het lichaam van monsieur Martijn graag willen zien,’ lichtte Terry toe. ‘En dan zouden we eigenlijk enkele dingen in het huis wensen te bekijken.’
Ze glimlachte zonderling, als met een zweem van spijt, en zei zacht: ‘Doe mijn groeten aan dat arme clavichord, dat daar zo eenzaam staat, in dat sombere huis....’
Terry lachte tegen haar, en antwoordde: ‘Als dat instrument werkelijk antiek is, heeft het toch al veel meer meegemaakt, madame!’
Ze sloeg haar prachtige grijze ogen op, en vroeg zacht: ‘Zou ik niet met u mee mogen.... om het éven te zien?’
Een ogenblik zweeg Terry weifelend, maar dan schudde hij langzaam het hoofd. ‘Het spijt me verschrikkelijk, madame....’ zei hij. ‘Ik durf u niet binnen te smokkelen.... Wat zou de politie zeggen?!.... Voor uw eigen veiligheid mag ik het niet toestaan.... Het staat in de kamer van Henri, nietwaar?’
‘Ja,’ gaf ze toe, met een rilling. ‘In die afschuwelijke kamer, waar een hele nacht een dode gelegen heeft.... Wie weet, hoe langzaam hij gestorven is....’
‘Dan begrijpt u toch wel,’ praatte Terry hier zacht overheen, ‘dat ik er niemand mag toelaten.... De kleinste vingertast kan een heel ander licht op de misdaad werpen.... En stelt u zich eens voor dat de justitie daardoor op een dwaalspoor geleid werd....’
‘U bent geen Fransman, monsieur,’ glimlachte ze. ‘En - geen musicus.’
Terry aanvaardde dit verwijt rustig, en at met smaak door.
Na de lunch wensten we madame Enbourg een prettige wandeling, wat ze lachend een grenzeloze hatelijkheid noemde. Ze beweerde te zullen gaan slapen, om de dag door te
| |
| |
komen, zoals ze alle dagen moest trachten te verschalken, tot ze Henri zou mogen bezoeken....
Terry en ik zochten Burgheem op, die met ons naar het politiebureau ging. Daar haalden we inspecteur Menters op, en met zijn vieren reden we naar een nabijgelegen grotere plaats, waar men het lijk van Martijn van Doff heen vervoerd had, voor sectie.
De vermoorde lag in een lijkenhuisje. Het was de meest troosteloze plaats, waar ik ooit een gestorvene heb zien liggen. 't Was een grijze cel, met schelwit electrisch licht. In het midden was een bank van beton en hierop lag, onder een grof laken, het lichaam.
Ik schaamde me een beetje, dat we zo critisch stonden te kijken naar deze verlaten man, die naakt lag uitgestrekt onder het wrede schijnsel. Zijn geelbleke masker was strak en leeg. De gelijkenis met de levende broer in het ziekenhuis was treffend, juist door die bleekheid. Ik vroeg me af, hoe twee mensen, die zo op elkaar geleken, geheel van elkaar hadden kunnen afdwalen.
Terry boog zich over de wond, die aan de rechterslaap te zien was: een kleine, diepe schram, met wat bloed eraan; de omgeving was een beetje blauw. Het moest een korte vinnige tik geweest zijn, van die pook, anders had het vlees erger geblesseerd moeten zijn.
Op het been was inderdaad een dergelijke wond. Deze was groter, zwaarder, dieper.
‘Was er geen watten tegen de hoofdwond gelegd?’ vroeg Terry aan Menters.
Deze verzekerde hem, dat dit niet het geval was geweest: er was geen pluisje gevonden.
Terwijl we hierover stonden te praten, kwam dr. Gants binnen.
Hij verwelkomde ons luid en opgewekt, typisch de man, die gewend was doden te zien en in hun nabijheid te leven: hij scheen er geen eerbied meer voor te voelen.
‘Herkent u hem?’ vroeg hij.
Terry knikte langzaam. Ik vond het pijnlijk, een leugen te moeten uitspreken in tegenwoordigheid van een dode en volgde dus Terry's voorbeeld.
‘Het is een rare klap geweest, hè?’ stelde Gants vast.
| |
| |
Terry zei hem, wat hij dacht, van een zeer snelle tik met een buitengewoon hard voorwerp, in dit geval de pook. ‘Ik heb iemand gekend, die een stok had van koffiehout,’ lichtte hij toe. ‘Daarmee kon je iemand een tik geven, dat het bot in zijn arm brak, zonder dat het vlees noemenswaardig letsel kreeg.’
‘Ja, ja,’ gaf dr. Gants toe. En hij voegde er vergoelijkend bij: ‘Misschien was het alleen maar een boos ongelukje van zijn broer.’
‘Ik geloof nog niet, dat zijn broer dit gedaan heeft,’ gaf Terry te kennen.
‘Och, kom?!’ verbaasde de dokter zich. Op het gezicht van Menters lag een trek van vreemde nieuwsgierigheid, alsof hij Terry van iets verdacht. Ik vond, dat mijn neef ook wel wat erg vrijmoedig de detective uithing. ‘En waarom twijfelt u?’ wilde de arts weten.
‘Hij kan het niet eerder gedaan hebben, dan toen hij om half vier thuiskwam,’ antwoordde Terry. ‘En ik kan onmogelijk in Henri een mens zien, die iemand een dusdanig gevaarlijke afstraffing zou geven - aangenomen, dat dit een ongeluk is, - nadat er uren over hun ruzie zijn heengegaan.’
De dokter kneep zijn ogen dicht en zei langzaam: ‘Het lijkt vreemd, ja.... Maar als deze man nu eens iets gezegd heeft....’ hij haalde de schouders op. ‘Er kunnen wel eens woorden vallen, die niet dadelijk treffen, maar zich als het ware invreten, meneer Van der Linden.’
‘Zeker, dat kan,’ zei Terry. ‘Wat bijvoorbeeld?’
‘Ik weet het niet,’ aarzelde dr. Gants. ‘Maar het is bekend, dat deze man’ - en hij tikte op de blote borst van het lijk, wat me vreselijk luguber aandeed - ‘niet bijster gesticht was over de omgang van zijn broer met madame Enbourg.... Zou het niet kunnen zijn, dat hij zoiets scherps over haar heeft gezegd, dat Henri eigenlijk pas in de loop van de middag de gedachte aan jaloezie van zijn broer heeft laten varen, en toen die woorden niet meer kon verkroppen?’
Terry vroeg op de man af: ‘Weet u iets, dokter?’
Gants schudde spijtig het hoofd. ‘Ik verdiep me graag in de menselijke problemen,’ zei hij. ‘En ik gaf duizend gulden contant, - eventueel door het rijk terug te betalen - | |
| |
als ik hem’, en hij klopte weer op het lichaam, ‘voor vijf minuten in het leven kon terugroepen. Vergeet u niet, wat Henri gezegd heeft in z'n ijlkoorts....’
Ja, dat leek mij on-ontkoombaar voor hem.
Terry vroeg aan de inspecteur: ‘Lag hij niet op zijn linkerzijde onder het bed?’
‘Ja,’ bevestigde die.
‘En bloedde de wond?’
‘Die hàd gebloed.’
‘Veel?’
‘Niet noemenswaard.... Een dun straaltje was eruit over het gezicht gelopen.... Hij lag voorover gezakt, met het gezicht tegen de grond. Het verloren bloed was nauwelijks genoeg om het tapijt te bereiken.’
Ik voelde me wee worden van de ontsmettingslucht en het schelbelichte masker, dat zo somber mee scheen te luisteren naar wat deze onwetenden stonden te raden en te bedenken.
De wonden waren schoongewassen, en even levenloos als het hele lichaam: koud, strak, steriel: marmer.
En ik kwam onder de indruk van het idee ‘moord’: wat een ontzettende misdaad, om met één slag het leven te vernietigen: deze witte oren doof te maken, de mond stom, de ogen blind, de borst ademloos. Om met één onbeheerste, of misschien juist een welberekende beweging de hartslag, het grootste wonder van de schepping, stil te leggen. Hier lag nu een lichaam, gezond geschapen door God. En als iemand het leven had kunnen inblazen, waren alle organen zonder mankeren klaar geweest, te functioneren, volmaakt te werken. Ik peinsde: zou je iemand werkelijk zó kunnen haten, dat je dit niet meer ziet?
‘Dat is dan alles,’ zei Terry nadenkend.
Weer zag ik die vreemde blik in Menters' ogen. Hij zei eindelijk: ‘U lijkt wel een rechercheur!....’
Ze spreidden het laken weer over de dode, en we gingen in het daglicht terug.
‘Zijn er geen rechercheurs bij dit geval geweest?’ vroeg Terry, argeloos.
‘Ja zeker,’ antwoordde Menters. ‘Ze zijn er nog zo'n beetje mee bezig. Maar veel is hier niet aan te onderzoeken, denk ik zo.’
| |
| |
De klok van een naburige toren sloeg juist twee uur, toen we de straat op stapten.
Terry zei zacht tegen me: ‘Je zult het wel gek vinden, maar ik wens te vergeten, wat die vent daar in Nijmegen geijld heeft.’
Vol verwachting begaven we ons naar huis.
|
|