Over het algemeen vond ik, dat hij niet veel vragen stelde. Zijn manier van werken maakte me nieuwsgierig. Hij had mr. Burgheem verzocht, madame Enbourg niet in te lichten over onze ware identiteit.
's Avonds onder het uitkleden vroeg ik hem, of hij enig idee had.
‘Natuurlijk,’ zei hij hatelijk. ‘Die madame Enbourg is eigenlijk helemaal geen Française. Ze is de Amsterdamse Netty Brand, die ik zoek. En die dooie vent is Henk de Tippelaar. En zij heeft hem een kopje kleiner gemaakt, om die diamanten alleen te hebben. Ben je nou zoet?’
Ik was zo verontwaardigd, dat ik vroeg: ‘Hèb je eigenlijk als eens 'n zaakje opgelost?’ want daarmee tastte ik hem in zijn zwakke plek.
‘Nee,’ zei hij, en mepte naar me met z'n broek, ‘ik ben een kruk. En daarom heb ik jou nodig.’
Maar in het donker zei hij later: ‘Jij denkt natuurlijk, dat ze met haar pauvre garçon zat te vrijen, toen hij het stuur verloor.’
‘Zo zou je het kunnen noemen,’ gaf ik toe.
‘Maar,’ hernam Terry snugger, ‘als ze dat deed dan zat ze toch zeker tegen hem aan.... of tenminste vlak bij hem .... niet?’
‘Ja,’ raadde ik. ‘Dat zou ik wel denken.’
‘Mis,’ zei Terry. ‘Want hij kreeg het stuur in zijn maag, en brak een rib, en het glas van de voorruit sneed hem het voorhoofd kapot. Maar zij had niets. Alleen een blauwe plek, dwars over haar vingers.’
‘Dat kun je haar toch niet als beschuldiging aanrekenen!’ meende ik. ‘Ze zal die striem heus ook niet lollig vinden.’
‘Vooral niet, als die plek afkomstig is van de portier-kruk waaraan ze zich heeft vastgeklemd, om zo ver mogelijk uit de buurt van scherven en stuurstang te blijven,’ tjeemde Terry.
Het zweet brak me uit. Daar had ik haar zo bewonderd, en per slot van rekening had ik misschien met een moordenares aan tafel gezeten!... Ik schoof in mijn bed dichter naar Terry, en fluisterde: ‘Denk je, dat ze een misdadigster is?’
‘Welnee,’ grinnikte Terry. ‘Ik wou je alleen maar laten zien, hoe 'n kruk ik ben. Goeienacht.’