| |
| |
| |
II
Het dorp Aerdenberg, waar de villa van de vermoorde heer Van Doff lag, was aardig maar stil. Het lag daar in de velden te dromen, onder de huif van hoge eiken, en leek zo ongerept, dat een moord hier absurd scheen.
We vonden bij aankomst in het plaatsje de advocaat van de beide broeders Van Doff. Hij was de reeds genoemde mr. Burgheem. Een vriendelijke man van midden vijftig, lang, mager, deftig, met grijs haar, voorzover nog aanwezig. Hij reikte ons een blanke, slanke aristocratische hand en glimlachte neerslachtig.
‘Ik ben blij, dat u gekomen bent,’ zei hij. ‘U bent van harte welkom.’
We dronken een borrel; mr. Burgheem bracht ons intussen een beetje op de hoogte van de situatie in het dorp. ‘Een deskundig onderzoek is hoognodig,’ betoogde hij. ‘Hóógnodig, heren. Zoals u wel zult bemerken, zijn alle feiten en verklaringen tegen de overlevende broer, Henri van Doff.’
Terry vroeg rustig maar op de man af: ‘Wat zegt de politie van mijn inmenging?’
‘Die weet er nog niets van,’ bekende Burgheem openlijk. ‘Ik voel me niet geroepen, haar in te lichten, zolang ik niet zeker weet, of u ons kunt en wilt helpen. Ten slotte zult u uit de praktijk wel weten, dat de politie nooit erg enthousiast is, over inmenging van privé-detectives.’
Terry grinnikte en knikte instemmend. ‘Vooral niet, als ze zo zeker van een zaak zijn, en er diep in hun hart wellicht niet van overtuigd zijn, dat er toch niet nog een andere lezing is,’ zei hij.
Burgheem lachte even, en waarschuwde: ‘We hebben hier een commissaris die op het gebied van pedanterie en kleinzieligheid een eerste prijs verdient.’
Terry floot tussen zijn tanden. ‘Dat zal dan dus waarschijnlijk de moeilijkheden voor een privé-detective nog vergroten,’ merkte hij op.
Als je van de duivel spreekt wil zijn staart wel eens in de buurt liggen; mr. Burgheem zei niet zonder verrassing: ‘Daar hèb je 'm. En ik zou me niets verbazen als hij hier komt!’
Inderdaad werd er gebeld.
| |
| |
Terwijl we luisterden naar de sloffende stappen van een oude knecht, die naar de deur liep, zei Terry: ‘Stelt u mij voor als een vriend van Henri van Doff. Ik stel dan uit de aard der zaak veel belang in de gebeurtenis, en we zullen proberen, de commissaris van politie zelf het verhaal te laten vertellen.’
‘Hij is een man van plichtsgevoel,’ hoofdschudde Burgheem.
‘Maar ook een man van gewicht, die graag grote gebeurtenissen zal vertellen aan eventueel belanghebbenden,’ wierp Terry tegen.
De knecht meldde: ‘Commissaris Crommer en inspecteur Menters vragen, of u ze even zou kunnen ontvangen.’
‘Laat de heren maar hier, Jozef,’ antwoordde Burgheem uiterst vriendelijk en gewoon.
De commissaris was om naar te kijken al geen plezier. Hij leed aan een ontoereikende lengte, 'n speknek, hoge bloeddruk en een buikje. De manier waarop hij ons meedeelde dat hij Crommer heette, was kortaf en driftig.
De inspecteur was een lange man van ongeveer veertig jaar met een prettige glimlach. Wij werden volgens afspraak bekend gemaakt als vrienden van Henri. Onze naam was nietszeggend genoeg, daar hoefde niets aan gedaan te worden.
‘U bent zeker ook broers?’ informeerde Crommer. ‘Ik meen gelijkenis tussen u te zien.’
‘We zijn inderdaad familie,’ antwoordde Terry. Ik knikte.
‘Jaja, - dat is wat, nietwaar?’ zei de commissaris, een tikje genoegelijk, ‘wie had dat van Henri van Doff kunnen denken?!’
‘Ik heb nog geen bijzonderheden gehoord,’ vertelde Terry. ‘Maar staat het absoluut vast, dat hij de schuldige is?’
‘Als u wel alle feiten kende, zoudt u zoiets niet vragen,’ weerlegde de commissaris neerbuigend.
‘Ik kan het me niet begrijpen,’ zuchtte ik. En bedacht, dat 'k Henri nooit gezien had: dat hij best een volslagen Lombrosotype kon zijn, met afschuwelijke harige moordenaarshanden en driftaanvallen.
‘We kwamen juist eens bij meneer Burgheem informeren, wat er nou eigenlijk precies gebeurd is,’ vulde Terry aan.
| |
| |
‘Maar we storen toch niet bij een bespreking?’
‘O, niet in het minst,’ ontkende Crommer.
Menters lachte ons geruststellend toe. ‘Meneer Burgheem's huis is een aangename onderbreking in onze route,’ legde hij uit. Burgheem haastte zich reeds, glazen voor hen neer te zetten.
‘Zoudt u dan willen beginnen, ons iets te vertellen?’ vroeg Terry aan Burgheem. Doch deze haalde de schouders op, en wees op de commissaris.
‘Ik waag me niet aan een uitleg, waar we de deskundige en best-ingelichte man in ons midden hebben,’ ontweek hij, en hief glimlachend zijn glas op: ‘Heren, op de goeie afloop.’
‘Jaja,’ Crommer bewoog even nonchalant zijn glaasje, en nam een teug. ‘Op de goeie afloop.... van het recht, of van Henri's gevangenschap?’
‘Zit hij gevangen?’ riep ik uit. En dacht weer aan het Lombrosomannetje.
‘Op het ogenblik ligt hij in een ziekenhuis,’ vertelde de commissaris gewichtig.
‘Legt u ons alstublieft alles eens uit,’ smeekte Terry. ‘Ik weet totaal niet meer, wat ik er van denken moet. Wat is er allemaal gebeurd?’
Als bij toeval had hij zich tot Crommer gewend, en daar ook Burgheem naar deze keek, was er voor hem geen ontkomen aan.
‘Hm, hm,’ kuchte hij, en keek naar de bodem van zijn glas, ‘plicht is plicht, heren - en u zult wel weten dat een politieman moet kunnen zwijgen.’
‘Maar daaraan twijfelen we niet,’ zei Terry. ‘Dit is toch iets heel anders, meneer Crommer! Ten eerste zijn we vrienden van Henri, en ten tweede lijkt het me niet van veel belang, of u ons de feiten vertelt, waarop u uw verdenking grondt. Daar kunnen wij toch immers geen kwaad mee doen?’
Hoewel de commissaris nog steeds scheen te weifelen, had ik allang aan zijn gezicht gezien, dat hij spreken zou. Hij zette het glas neer en kuchte nogmaals. Leunde achterover in zijn crapeaud en zei: ‘Wel, - het is dan zó....’
Terry boog zich naar voren.
‘Eergistermorgen, de achttiende februari, ontdekte de
| |
| |
huishoudster van de heren Van Doff, juffrouw Booner, het lijk van de vermoorde onder het bed van zijn broer.’
Menters zuchtte bijna onhoorbaar. Pas later leerde ik begrijpen, dat commissaris Crommer van dit verhaal een soort ingestudeerd nummer gemaakt had, dat Menters zeker tienmaal had gehoord.
‘Hoe lang had hij daar gelegen?’ vroeg Terry.
‘Volgens de arts was hij ongeveer zestien uur dood. Langer niet.’
‘En hoe laat vond die juffrouw hem?’ informeerde ik.
‘Om acht uur.’ De gewichtige spreker nam nog een teugje.
‘Had niemand hem gemist?’ vroeg ik nog.
‘Nee,’ antwoordde de commissaris. Hij ging zo mogelijk nog breder zitten. ‘Dat zit zo: de twee broers woonden samen, maar het was in de hele plaats bekend, dat ze absoluut niet met elkaar overweg konden. Ze waren na de dood van hun vader in het huis blijven wonen, maar zelfs de maaltijden werden niet meer samen genuttigd.’ De commissaris sprak net als een krantenbericht, wat een wonderlijk onserieuze indruk maakte.
‘U zult begrijpen, dat dit onregelmatige en niet op elkaar ingestelde leven grote moeilijkheden meebracht voor het personeel. Voor het huiswerk hebben ze een knecht, (zijn naam is Gert van den Beem) en een huishoudster (juffrouw Booner) waar ik daarnet al over sprak. Zoals ik al zei gingen de beide heren vrij hun gang. Ze kwamen op verschillende uren thuis en stonden op verschillende uren op.’
Mr. Burgheem knikte ernstig, in gedachten verdiept.
‘Meneer Martijn (de gestorvene) had in de middag van vrijdag zeventien februari gezegd, dat hij 's avonds op reis wilde gaan en zijn broer, Henri, zou naar een carnaval-fuif in Venlo gaan met - eh - een dame,’
‘Gunst,’ viel Terry hem in de rede. ‘Een onbekende?’
‘Dat niet, nee,’ antwoordde Crommer.
Terry keek hem nieuwsgierig aan en zei: ‘Ik moet me beheersen om niet te zeggen: cherchez la femme.’
‘Dat is het waarschijnlijk ook geweest,’ liet de commissaris zich ontvallen. Meteen verstrakte hij, waardoor zijn strenge opvatting van plicht op niet onaangename wijze onderstreept werd, en vervolgde stijfjes: ‘De dame in kwestie
| |
| |
heet Arlette Enbourg. Een Française. Als ik me niet vergis is ze gescheiden, en nu zeer bevriend met Henri. - Wist u hier iets van?’
‘Nee,’ ontkende Terry naar waarheid. ‘Henri heeft er nooit tegen mij over gesproken.’
‘Ze woont hier in het hotel “De gouden Arm”,’ vervolgde de commissaris. ‘Ze schijnt pianiste te zijn. Dit is naar mijn mening niet van belang, - ik vertel het meer, als interessante bijkomstigheid....’
‘Zeker,’ animeerde Terry. ‘Ik mag dat wel. Gaat u voort, alstublieft. Ik ben blij dat we u ontmoetten, want 'k geloof niet, dat iemand anders de hele geschiedenis zo belangwekkend en overzichtelijk had kunnen vertellen.’
De heer Crommer kuchte gewichtig en hernam met nieuw vuur: ‘Wel, de bedienden, die we erop nagevraagd hebben, (er is ook nog een tuinknecht, Teun) zeggen allen, dat de beide heren samen een woordenwisseling hebben gehad, in de voormiddag. Daarna is Henri uitgegaan naar de stad, met zijn wagen, om inkopen te doen voor het bal-masqué. Niemand heeft Martijn toen nog uit zien gaan, maar toen om een uur of half vier Henri thuis kwam, en naar boven ging, was alles stil, en men nam algemeen aan, dat Martijn ongemerkt vertrokken was, zoals wel eens meer gebeurde. Henri dineerde alleen en ging 's avonds met - die dame naar Venlo.’
‘Wat voor een bal hebben ze daar bezocht?’ vroeg ik.
‘Een feest, ten bate van onvermogenden.’
‘Alleraardigst,’ mompelde Terry.
Dat scheen de commissaris een beetje te irriteren. Hij fronste de wenkbrauwen en ging met verheffing van stem voort: ‘Hij kwam in de nacht van zeventien op achttien niet thuis.’
‘Foei,’ zei ik.
‘Ja, gunst, met zo'n Française....,’ vond Terry. ‘En dan Henri!’ Tot mijn verbazing zag ik in de ogen van mr. Burgheem een glimp van een lachje en ik besefte met angst, dat Henri van Doff best een uiterst koel mens kon zijn, die over het algemeen vrouwen ontliep.
De inspecteur, die tot dan toe eigenlijk nog niet veel gezegd had, grinnikte kort.
‘De volgende morgen, zoals ik al zei,’ vertelde Crommer
| |
| |
nadrukkelijk, ‘de achttiende dus, was de huishoudster, juffrouw Booner, toevallig in de slaapkamer van Henri, en -’
‘Hé,’ interrumpeerde Terry onvoorzichtig, ‘wat deed ze daar?’
‘Wel, -’ De dikke man zweeg even. ‘Ze is toch huishoudster meneer!’ verklaarde hij dan.
‘Ja,’ vervolgde Terry dapper. ‘Maar u zei: toevallig. Wàt had ze in die kamer te doen?.... Het bed was onbeslapen, omdat meneer niet thuis was geweest, zoals u zei. Er was dus zelfs geen tandepoetsglas gebruikt, want Henri - zoals u hem noemt - was tamelijk vroeg in de avond weggegaan, als ik u wel begrepen heb.’
‘Ja....,’ stemde de man der Wet toe. ‘Maar zij kan daar toch haar bezigheden te doen hebben gehad?’
‘Wat dan?’ vroeg Terry strijdlustig.
Maar nu verloor de commissaris zijn geduld. ‘Laat ik eerst mijn verhaal uitvertellen, meneer!!’ zei hij. En ik snapte opeens, dat hij eigenlijk gloeiend trots was op dit verhaal.
‘Hè, ja!’ zei ik, om hem af te leiden en te animeren.
Het bezorgde me alleen een wantrouwende blik van hem, terwijl hij net als de paardetram weer langzaam aantrok. ‘De volgende morgen, de achttiende, was de huishoudster dus toevallig in die slaapkamer van Henri (ik herinner me nu, dat er inderdaad wel een gebruikt tandepoetsglas stond!) toen zij half onder de laag neerhangende bedsprei uit een potlood zag liggen. Als een goede huisvrouw raapte zij het op. Maar toen ze het onder de sprei vastgreep, raakte haar hand iets kouds en zachts aan. Ze begreep nog niet wat dit kon zijn, en lichtte de sprei op. En daar zag ze Martijn liggen, met gebroken ogen en een verwonde slaap, waaruit bloed op het tapijt gesiepeld was. Kunt u zich voorstellen, dat ze van streek was?’
‘Ja,’ zei Terry kort en bondig. ‘Als ze niet van streek was geweest, had u haar natuurlijk meteen laten oppakken.’
‘Nu ja, -’ de heer Crommer bloosde een weinig, ‘maar dit is toch niet gewoon.’
‘Nee, gelukkig niet,’ beaamde ik volmondig.
‘Hoewel ik helemaal niet verbaasd zou zijn, als u me in vertrouwen vertelde, dat de lui hier nog zendelingen aten,’ voegde Terry er nonchalant bij.
| |
| |
‘Hoe bedoelt u dat?’ vroeg de commissaris, opverend.
‘Net zoals ik zeg,’ meesmuilde Terry. ‘En wanneer kwam Henri boven water?’
‘Die kwam niet boven water, - dat wil zeggen: die verscheen niet,’ antwoordde de heer Crommer, ‘want hij kreeg op de terugweg van het bal-masqué een ongeval met zijn auto....’
‘O, jé!’ knikte mijn neef de detective. ‘Had Bacchus daar misschien de hand in?’
‘Stellig niet,’ wierp de commissaris tegen, ‘want Henri is immers geheelonthouder!’
‘O, ja,’ trachtte Terry zich zulks te herinneren. Ik wierp er maar gauw overheen: ‘Die arme Française!’
De commissaris wendde zich nu geheel tot mij, bekeek me, en merkte zuur op: ‘Het wil me voorkomen, dat u er genoegen in schept, de hele zaak in een belachelijk daglicht te stellen, meneer!’
‘Laat hem maar,’ vergoelijkte Terry. ‘Hij is nog zo'n spring in 't veld! Hij is vandaag met z'n ouwe oom uit. Dat maakt de jongetjes overmoedig.’
Meneer Crommer leunde weer in zijn stoel, zodat de spekplooien van zijn nek over de boord bolden, en vertelde ijzig: ‘Het was een tamelijk ernstig ongeval. Niemand weet, hoe het is gebeurd. De auto reed tegen een boom. Men heeft de heer Van Doff naar het Wilhelmina-ziekenhuis in Nijmegen vervoerd, waar hij nu verpleegd wordt.’
‘En die madame?’ vroeg Terry.
‘Zij is gelukkig ongedeerd,’ vertelde de commissaris opgelucht.
‘Ik moet haar ook leren kennen. We zullen eveneens in “De gouden Arm” gaan logeren,’ stelde Terry vast. En toen hij de eigenaardige blik van Crommer ontmoette, voegde hij er snel bij: ‘Waarop grondt u nou uw verdenking tegen Henri?’
‘Dat is ambtsgeheim,’ ketste Crommer af.
‘En u zoudt het ons vertellen!’ riep Terry teleurgesteld uit. ‘Kom, u moet niet zo gauw boos zijn, meneer Crommer! We bedoelen het heus niet zo kwaad. Als u het ons nou niet uitlegt, doet meneer Burgheem het straks toch, en - met alle eerbied voor hem, hoor ik het toch liever van u, daar u
| |
| |
zo vakkundig spreekt. U neemt het me niet kwalijk, meneer Burgheem?’
‘In het minst niet,’ antwoordde Burgheem lachend. ‘Ik ben het geheel met u eens, meneer Van der Linden.’
Daarna viel er een verwachtingsvolle stilte.
‘Wel, -’ de dikke heer moest even nadenken, welke tijd hij praktisch benutte om met zijn nagels drie vlammend rode strepen over zijn schedel te trekken, wat, volgens Terry later, slechts te wijten was aan een onschuldige jeuk. ‘Ten eerste hadden de beide heren, zoals ik al verteld heb, een verschil van mening gehad, in de voormiddag, en dat moet tamelijk hoog gelopen zijn. Ten tweede kwam Henri om ongeveer half vier thuis, en deze tijd klopt met de opgave van de dokter: zestien uur. Het lijk werd de volgende ochtend om acht uur gevonden. Dat is zestien-en-een-half uur.’
‘Treffend,’ vond Terry.
‘Bovendien,’ vervolgde meneer Crommer, met een hoge blos van toch niet helemaal verdwenen wantrouwen betreffende Terry's ernst, ‘heeft de huishoudster bekend, dat ze Henri met een zwaar pak of zoiets heeft horen slepen.’
‘Waarom kwam ze hem dan niet helpen?’ onderbrak Terry hem.
‘- En behalve dat,’ negeerde de commissaris zijn praatjes triomfantelijk, ‘heeft hij (Henri), in de nacht van eergisteren op gisteren wondkoorts gekregen, en in die toestand ijlde hij.’
Terry trok zijn wenkbrauwen op en siste tussen zijn tanden.
Ik voelde opeens, dat de stemming me nu te pakken kreeg.
De commissaris zweeg indrukwekkend.
‘Wàt ijlde hij?’ vroeg Terry dus.
‘Tja....’ Crommer keek met een neerbuigend glimlachje naar de inspecteur, die lachend knikte: ‘Het zijn vrienden, meneer.’
‘Tja....’ zei Crommer nog eens. ‘Ik vergeet mijn plicht in buitengewone mate, heren....’
‘We zullen zwijgen, meneer Crommer!’ beloofde Terry. ‘Ik beloof u op mijn woord van eer dat de buitenwereld er niets van te horen zal krijgen. En jij Han?’
‘Natuurlijk niet,’ bezwoer ik.
De commissaris hief een vinger op, en vertelde: ‘Hij sprak
| |
| |
met angst in zijn stem over z'n broer.... Hij noemde verschillende malen de naam “Martijn”, en zei onder andere: “Eigen schuld”, en “Die is raak!” en hij sprak herhaaldelijk over een pook.’
‘Wat een huishoudelijk type,’ vond Terry.
Doch nu mengde de inspecteur zich erin: ‘Er is waarschijnlijk sprake van een antieke pook, heren, die wij in de kamer van meneer Martijn vonden. Het ding behoort bij een haardstel, en aan de punt zat bloed. Bij nader onderzoek bleek dit bloed inderdaad van meneer Martijn afkomstig te zijn. Volgens onze medische deskundige is het mogelijk, dat de hoofdwond met die pook veroorzaakt is, hoewel hierover te discussiëren zou zijn; als tenminste niet bij een verdere keuring van het lichaam een soortgelijke wond ontdekt was aan het been. - En deze wond is volgens de dokter beslist van die pook.’
Terry blikte zeer misnoegd van de een naar de ander en ik keek maar eens het raam uit.
Mijn neef vroeg: ‘Is het een diepe wond aan het hoofd?’
‘Nee,’ liet de commissaris zich weer horen. ‘Hij is licht, maar blijkbaar net genoeg geweest, om de dood te veroorzaken.’
En de inspecteur voegde erbij: ‘De beenwond is veel dieper. Daarom is die ook duidelijker dan de hoofdwond afkomstig van de pook, begrijpt u?’
‘Ja, ja....’ antwoordde Terry peinzend. ‘Maar is er dan geen sprake geweest van nòg een ruzie of zoiets? U zegt, dat Henri het gedaan zou moeten hebben, toen hij om half vier thuis kwam. En toen was het huis zo uitgestorven, dat zowel de knechts als de huishoudster meenden, dat Martijn al weg was. Je gaat toch niet zomaar naar boven, om in vervolg op een ruzie van enige uren geleden, je broer de hersenen in te slaan!....’
‘En dan juist Henri!’ voegde ik erbij.
De dikke commissaris haalde de schouders op, en zei met een voldaan handgebaar: ‘De feiten.... meneer Van der Linden!’
‘Ja,’ gaf Terry toe, ‘maar u moet me niet kwalijk nemen, dat ik het toch een heel klein beetje onlogisch vind. Of zijn die broers zo haatdragend, dat ze daartoe in staat moeten
| |
| |
worden geacht?’ En hij voegde er voorzichtig achter: ‘Ik heb dat nooit bemerkt, bij Henri.’
Crommer zweeg, maar inspecteur Menters zei in zijn plaats: ‘Nee. Meneer Martijn was wel erg haatdragend, maar van meneer Henri acht iedereen het uitgesloten.’
‘Dan zat het in elk geval toch in de familie,’ zei Terry. ‘Die haatdragendheid.’
‘Ja, dat wel,’ gaf Menters glimlachend toe. ‘Trouwens, de feiten wijzen het uit, zoals commissaris Crommer daarnet al zei. Ik voor mij acht meneer Henri absoluut niet in staat....’
‘Een ráádsel!’ vond Terry.
‘Wat is daar nou een raadsel aan?!’ verwonderde Crommer zich, met knorrige voldoening. ‘Leken willen altijd raadsels zien!’
‘Niks, hoor!’ zei Terry afkeurend. ‘We willen juist de oplossing zien. Omdat we bang zijn. En sommige leken hebben een scherp verstand, meneertje-lief!’
De commissaris werd tot in zijn neus purper over ‘meneertje-lief’, doch dit weerhield Terry niet, hem gemoedelijk toe te knikken. Hij kan soms adembenemend tactloos zijn en dingen zeggen, waarmee hij speciaal paarse ouwe heren tot hartverlamming drijft.
De inspecteur daarentegen een fijn tacticus, opende haastig een tas, die hij bij zich had, en daar bleek de bewuste pook in te rusten, op weg naar het politiebureau. Het voorwerp was verpakt in een gammele corsettendoos, tussen vloeipapier.
Terry en ik bekeken het met belangstelling, maar we mochten het niet beetpakken, wat mij persoonlijk erg speet, want dat leek me de enige sensatie eraan. Terry lag er haast met zijn neus op en constateerde, dat er watten aan de punt zat.
‘Ja,’ stemde de inspecteur toe. ‘Waarschijnlijk heeft de dader gedacht, dat hij met die watten het voorwerp schoon geveegd had. We vonden er een prop van in de prullemand in meneer Martijn's kamer. En ook op het been van de overledene zat van dezelfde rose watten.’
‘Ja,’ zei Menters weer. Hij frommelde wat aan een werkelijk roze-doorschijnend vloeitje, en toonde ons een prop watten, met bloedvlekken eraan.
Terry nam het voorzichtig van hem over, met papier en al,
| |
| |
en bekeek het vlak bij het raam. Toen rook hij eraan, en legde uit, in antwoord op de bevreemde gezichten: ‘Ik heb een tijdje chemie gestudeerd.... Meende een verdovingsmiddel te ruiken, maar het is blijkbaar alleen de duffe lucht van die watten....’
De commissaris lachte onaangenaam. ‘U lijkt wel een detective,’ zei hij schamper. ‘Kom, Menters. Berg die rommel op. Het is voor politiemensen geen usance zo met de boel te koop te lopen.’
Menters werd hoogrood, maar gehoorzaamde. Toen hij de doos weer in de tas wilde steken, rolde er een rond bruin potlood over de grond.
‘Daar heb je het potlood ook,’ zei Crommer bars. ‘Ik heb nog nooit zo'n sloddervos gezien, Menters!’ en tegen mij, die gedienstig het potlood wilde oprapen: ‘Nee, meneer, laten liggen, alstublieft! Geen extra vingertasten erop! Dat is het potlood, dat juffrouw Booner onder het bed vond liggen.’
‘Het is toch al lang onderzocht,’ wierp de inspecteur zacht tegen, terwijl hij het ding tussen vloeipapiertjes opraapte.
‘Amateur!’ zei de commissaris schamper. ‘Al wonen we hier op een dorp, daarom kunnen we wel wat wetenschappelijker te werk gaan!’
Hij scheen zich opeens te ergeren over hun mededeelzaamheid tegenover Terry en mij, en nam kort afscheid. Ik bedankte hem desniettegenstaande uiterst vriendelijk voor zijn interessant relaas, maar het fleurde hem niet op.
Toen hij weg was, keek Burgheem ons met een vage glimlach aan, en zei: ‘Dat hebt u buitengewoon getroffen, heren.’
‘Ja,’ gaf Terry verrukt toe. ‘Zonder dat was ons verblijf hier misschien doelloos geweest.’
‘Weet u dan nu al iets?’ vroeg de ander gretig.
‘Dat nou niet,’ ontweek Terry voorzichtig. ‘Maar het is over het algemeen nooit gemakkelijk, de politie aan het praten te krijgen.’
Burgheem knikte en vervolgde: ‘Ziet u, hoe nodig uw komst hier is?’
‘Ja,’ zei Terry. ‘Inderdaad hoognodig.... Het zal me benieuwen, of we geen moeilijkheden krijgen met dat commissarisje.’
Maar de advocaat schudde het hoofd, en stelde hem ge- | |
| |
rust: ‘Ik heb nog een pijl op mijn boog.... Namelijk mijn persoonlijke vriendschap met de burgemeester.’
Terry tuitte zijn lippen en trok zijn wenkbrauwen op. ‘U bent wel heel erg overtuigd van Henri's onschuld,’ zei hij vorsend.
Burgheem stak een sigaret op. Zijn hand trilde. ‘Volkomen,’ bevestigde hij.
|
|