| |
| |
| |
I
Hiermee maak ik dan een diep geheim wereldkundig: ik ben 50% van Terry van der Linden. Eenmaal moest het toch gebeuren en nou kunnen we er misschien geld uit slaan. Je moet het ijzer smeden als het heet is; en publiek moet je nieuwtjes vertellen van mensen waarop het nog niet uitgekeken is.
‘Aha,’ denk je. Om die naam Terry van der Linden. Begrijp ik wel. Over vijftig jaar is die naam wellicht zo algemeen, dat niemand meer -
Wàtblief? - Denk je niet ‘Aha’?
Maar lezer, - wat voor krant lees je?.... Het is nog maar nauwelijks veertien dagen geleden, dat alle vooraanstaande bladen op de eerste pagina een aparte kolom reserveerden voor Terry van der Linden. Als om te tonen: er bestaat ook nog Eerlijkheid op aarde.
Ik houd niet van detective-verhalen, maar als je er een aan den lijve meemaakt, dan zit je er opeens aan vast. Het gaat ermee als met griep: je hoort, dat een kennis er last van heeft en je vermijdt een bezoek aan zijn huis. En na een paar dagen moet je tot de slotsom komen, dat je zelf eraan lijdt, hóé voorzichtig je ook geweest bent. Maar laat me beginnen met mijn geschiedenis.
Het begon al bij de Moeders van Terry en mij, die de onvoorzichtigheid hadden, als zusters ter wereld te komen. Ze dreven hun roekeloosheid zover, dat ze met twee broers trouwden.
Ze kregen allebei een zoon: het ene stel mij, het andere Terry. Ze woonden in dezelfde plaats en hielden veel van elkaar. Zodoende hebben Terry en ik mekaar zowat elke dag van ons leven gezien.
Terry werd drie dagen eerder dan ik geboren. We geleken van de eerste minuut af sprekend op elkaar. Kan het anders, waar onze afstamming zo uitgesproken parallel liep?
Onze Moeders schepten er een wreed genoegen in, ons gelijk te kleden, en met gelijke kinderwagens samen uit te gaan.
De meeste mensen die hen op straat zagen waren verrast, aangenaam of niet, al naar hun eigen aard. Sommige lui vonden het opzichtig. Onder andere ik. En er is een geval bekend
| |
| |
van een oude meneer, die midden op straat in tranen uitbarstte, omdat hij zeker meende in kennelijke staat te verkeren, toen hij twee gelijke moeders met twee gelijke kinderwagens en twee gelijke babies zag. Een dominee sprak er schande van, en de commissaris van politie is enige malen bij ons thuis geweest, daar hij het verkeer op straat belemmerd achtte door het nummer, dat mijn Moeder en die van Terry aldus plachten op te voeren.
We gingen op dezelfde school. Iedereen noemde ons ‘de tweelingen.’
Toen we achttien waren, maakte Terry hieraan een einde, door zijn snor te laten staan, een bril te kopen en zijn haar glad achterover te borstelen met pommade. Ik droeg mijn steentje bij door ernstige, donkere pakken te gaan dragen, waarvan ik niets meende. We brachten het zover, dat een meisje mij eens op 'n fuif vroeg: ‘Ken je Terry van der Linden?’
Dat vind ik nog altijd een succes.
Overigens hebben we van succes niet veel last gehad. Daarin bleven we weer gelijk. Twaalf ambachten en zo. Ik schrijf verhalen, en het overige dozijn ongelukken voltooide Terry.
Denk niet, dat ik er de gek mee steek. Ik ben auteur, en alles wat gek is, weer ik af. Behalve Terry, want door ons gezamenlijk lijden ben ik aan hem verknocht. Hij is trouwens uiterst serieus in zijn werk. Sedert enige tijd speelt hij voor detective. Het begon bij een verhoor, waarbij mijn dierbare neef als getuige opgeroepen was. Weet je iets schandelijkers te bedenken, dan een spraakzame rechercheur? Nou, maar ze bestaan wel. Terry dankt er zijn succes aan. Hij maakte kennis met zo'n type bij bovengenoemd verhoor. En wist de man binnen 'n kwartier aan zich te verplichten door enkele ongelooflijk scherpzinnige gevolgtrekkingen en hints.
Dat ging zo een poosje goed. Ze kwamen wel eens bij elkaar op bezoek, en dan zei de rechercheur: ‘Van der Linden, - niet, dat 't 'n echt geval is, hoor, maar.... wat zou jij zeggen van.... en.... indien....’ En zo werkten ze samen hele problemen uit. Tot Terry bemerkte, dat het wel degelijk echte gevallen waren, en dat de rechercheur reuze succes had met Terry's doorzicht.
Ik geloof niet, dat ik Terry ooit zo verontwaardigd heb
| |
| |
gezien. Hij ging de rechercheur onbeschaamd na, en de eerstvolgende maal dat deze met 'n geval kwam, en stellig verzekerde dat het zomaar een bedacht probleem was, keek Terry hem vlak in zijn gezicht, en zei: ‘Je kletst. Het is dat geval van Brincken.’
Dat was verschrikkelijk, want die politieman had al 'n heel stel feiten en gegevens verteld. Dat mocht 'ie niet. Ambtsgeheim. Terry gaf hem zijn woord van eer dat hij zwijgen zou, en bovendien zijn lezing en oplossing. Zo kwam hij stapje voor stapje waar hij zijn wilde. Na een zeldzaam goede slag prees de politie hem openlijk. Hij begon agenten op straat te groeten en met ze op te lopen, wat ook een graad van erkenning is.
Een andere rechercheur riep zijn hulp in, en vertrouwde hem, wat ik zeker bij zulke stijve plichtmensen niet mogelijk had durven achten. Het bleek, dat Terry verstand had van alles. Hij wist bijzonderheden over broodbakken en borduren en tap-dansen. Hij kende finesses van bloedonderzoek, visnetten breien en hypnose; de combinatie van energie en telkens weer gebrek aan succes had hem herschapen in een soort wandelende encyclopedie. Dat bleek zijn geluk, ten slotte.
Tot ongeveer een maand geleden die moord in Amsterdam gebeurde, op de oude diamanthandelaar Isaac Maurice. Terry kende Maurice oppervlakkig; het was een keurige vent, op en top een heer in elk opzicht.
Terry wist bijzonderheden, en concludeerde alleen uit het verhaal in de krant al zoveel, als ik er met al mijn schrijversfantasie niet in gevonden zou hebben. Hij riep in z'n enthousiasme de hulp in van zijn politiekennissen en bewerkstelligde, dat 'ie inzage kreeg van enkele stukken. Dat was een ontzaglijk voorrecht, hetgeen mijn waarde neef naar grootte wist te schatten. Nochtans liep juist dat geval op niets uit.... Hij zat er een week lang over gebogen, twéé weken, - en er gebeurde niets. Terry van der Linden bleek achteraf toch ook maar een gewoon mens te zijn. Hij had verschrikkelijk de p. in, want het ontnam hem de macht, die hij zijn ‘overheersing van het verstand’ noemt. Ik kan hem niet tot het inzicht brengen, dat pedanterie juist een bewijs van stommiteit is.
| |
| |
De enkele malen dat we elkaar spreken, praten we bijna geen woord over ons wederkerig werk. Behalve die ene, noodlottige keer. Toen vroeg Terry: ‘Verdien je nou eigenlijk iets, met dat schrijven?’
‘Nou!’ antwoordde ik, heftig knikkend. Kon ‘dat schrijven’ niet op me laten zitten.
‘O, ja?!?’ zei Terry. Blijkbaar verbaasd.
‘Dacht jij dan soms van niet?’ informeerde ik gekwetst.
‘Ja,’ zei Terry, die sedert hij detective is, recht door zee gaat. ‘Ik wou je juist iets te doen geven, waar je nou es een duitje mee kon maken.’
Dat was natuurlijk pijnlijk, want ik kon onmogelijk meteen door de mand vallen.
‘Je zou me in elk geval kunnen zeggen wat het is,’ stelde ik voor, ‘staat het me aan, dan zal ik het overwegen, Terry. Een duitje erbij is voor niemand te versmaden.’
Hij grinnikte, hoewel hij zich overigens netjes hield. En zei: ‘Ik zou met je samen willen doen.’
‘Wat zou je met me samen willen doen,’ vroeg ik duizelend, want hij kan verraderlijk handig zijn, en ik verdien niet genoeg, om het met iemand te willen delen.
‘Mijn zaakje,’ stelde hij me gerust. ‘Kijk es, - als detective moet je veel kunnen, maar - je snapt, dat ik daarom nog niet alles kan, hè?’
‘Een kalf snapt dat,’ beaamde ik.
‘Nou ja, - als jij het maar snapt,’ vond Terry.
Ik knikte maar eens.
‘Een van de dingen die ik niet kan, is op twee plaatsen tegelijk zijn,’ stelde Terry vast.
Logisch, docht mij. ‘Wel?’ vroeg ik. Hij zweeg zo nadrukkelijk....
‘En nou kun je me helpen,’ verklaarde hij. ‘Nee laat me uitspreken, Han,’ - hoewel ik helemaal geen moeite deed, hem in de rede te vallen - ‘je kunt er een goed centje mee verdienen, want natuurlijk krijg ik meer te doen, en ook meer geld als ik op twee plaatsen tegelijk kan zijn.’
‘Ja,’ zei ik, ‘maar ik ben jij niet....’
Toen kneep hij zijn linkeroog dicht, en bekeek me sluw met het enig overige. ‘Als je je haar glad maakt,’ lichtte hij me langzaam in, ‘met pommade...., en je koopt een bril, je
| |
| |
plakt een snor aan, en je gaat wat vrolijker pakken dragen, dan....’
‘Hemel, Terry!’ schreeuwde ik. ‘Je wilt toch niet zeggen, dat je onze gelijkenis wéér....’
Maar hij knikte doodleuk: ‘Ja, Han! Dat wou ik wèl zéggen! Ik heb er lang en breed over nagedacht, en die gelijkenis tussen jou en mij is geen ramp, - het is een zegen. Een geschenk van de Hemel. Maar je moet het weten te gebruiken. Zo is het leven.’
Ik was perplex. Om niet te zeggen verontwaardigd, ‘'k Zal eruit zien als een boef,’ zei ik gedachteloos.
Terry glimlachte superieur en waarschuwde langs zijn neus weg: ‘Natuurlijk zul je moeten leren, je te beheersen en op je woorden te passen.’
‘Ja, natuurlijk,’ stamelde ik. ‘Eh - eh - Terry.... denk je, dat we daar geld mee kunnen verdienen?’
Toen was hij opeens weer de enthousiaste kerel, die ik zo goed ken. ‘Nogal wiedes!’ antwoordde hij. ‘We zullen de wereld versteld doen staan.’
Ik dacht aan al de vorige malen dat hij de wereld versteld had zullen doen staan. Maar de wereld was haar gang gegaan, en de enige die versteld had gestaan, was Terry van der Linden geweest. Ik bracht hem dat op kiese wijze onder het oog.
‘Klets nou niet,’ vermaande hij. ‘Als je maar vaak genoeg je kop stoot, dan weet je op het laatst precies, hoe je 'n ander zijn kop moet laten stoten. En als je maar vaak genoeg beduveld wordt, dan weet je na 'n tijdje volkomen, hoe je 'n ander beduvelen moet. En zo is het met versteld-staan ook.’
Daar vond ik niets tegen te zeggen.
‘Denk es aan, wat 'n mogelijkheden zich voordoen,’ vervolgde Terry warm, ‘als ik op twee plaatsen tegelijk kan zijn. Dat wil zeggen: gezien word!’
Och, als ik millioenen verdiend had met schrijven, had ik vast niet verder naar hem geluisterd, want ik mag hem wel graag, maar ik houd niet genoeg van hem, om mijn haar te plakken en 'n bril te dragen, om nog maar te zwijgen van die snor. Doch in de gegeven omstandigheden leek het me een welkome bijverdienste. Bovendien bracht Terry me bij, dat ik zeker stof zou opdoen voor nieuwe boeken.
| |
| |
Hij kon een maand eerder praten dan ik, en daaraan wijt ik het feit, dat 'ie me altijd omvèrpraat.
‘Vertel me eens wat meer van je werk,’ verzocht ik.
Terry zuchtte. Het was juist in de tijd, dat hij vastgelopen was met de moord op Isaac Maurice. ‘Op het ogenblik is het knudde, vriendlief,’ bekende hij. ‘Ik zit met een probleem dat niet op te lossen schijnt....’
‘Waarachtig?’ animeerde ik.
‘Ja,’ zei hij. ‘Je begrijpt wel, dat ik niet tot zulke krasse maatregelen mijn toevlucht zou nemen als ik je daarnet voorstelde, indien ik 't zonder af kon....’
Dergelijke onhoffelijkheden besloot ik van den beginne af meteen maar dood te zullen zwijgen, en dus vroeg ik: ‘Wat voor probleem is het?’
‘We hebben die moord in Amsterdam onder handen,’ vertelde Terry. Hij sprak van ‘we’, en ik veroorloofde me, te lachen. Maar dat viel hem blijkbaar niet op. Hij vervolgde ongestoord: ‘Er is daar een roofmoord gepleegd. Diamanten. Een collier, ter waarde van dertigduizend gulden. Dat is nou al veertien dagen geleden. De verdenking - zowel van de politie als van mij - is gevallen op Netty Brand, en haar vrind Henk de Tippelaar.
Hij zweeg indrukwekkend, en ik vroeg afgezaagd: ‘Waarom verdenken jullie ze?’
‘O,’ Terry haalde zijn wenkbrauwen op, en keek me onderzoekend aan, ‘gewoon.... Het was geen zelfmoord, snap je? En je moet toch iemand verdenken.... Het was typisch Netty's techniek.’ Hij pauzeerde om op zijn dooie gemak een sigaret uit m'n doosje te kiezen, en vertelde toen: ‘Netty is een van die dwaze vrouwen, zeldzaam gewiekst, en toch....’ Hij haaldé de schouders op. ‘Als Henk de Tippelaar los is, en er wordt een inbraak of een moord gepleegd, dan is het in vier van de vijf gevallen Netty, zie je.’
Ik klakte met de tong. ‘Tragisch,’ vond ik. ‘Hoe ziet ze er uit?’
‘Mooi,’ vertelde hij. ‘Elegant, jong, tenger. Rood haar.’ Hij tuitte zijn lippen en knipoogde tegen me.
‘Echt waar?’ drong ik aan. Naast Terry voel ik me altijd een sufkop.
‘Waarachtig,’ verzekerde hij.
| |
| |
‘Enne.... hoe ziet Henk de Tippelaar er uit?’ bedacht ik maar gauw.
‘Gewoon,’ ging hij ernstig voort. ‘Vent van 'n jaar of vijfendertig. Lang, mager, brutaal smoel. Wat vrouwen daarin zien is.... - Enfin. Je weet dat nou eenmaal niet....’
We zwegen even, voordat ik aandrong: ‘Ga door, Terry. Wat zijn de feiten?’
‘Niet veel,’ antwoordde hij lamlendig. ‘Dat is 't juist.... Er zijn geen feiten, waaraan je wat hebt.... Alleen de techniek van de moord en de diefstal is typisch voor Netty Brand. Steek recht in het hart, met een lange naald of zoiets.... Nergens vingerafdrukken, nergens aanwijzingen voor een bepaalde richting.... De vermoorde man, een keurige oude Jood, is gevonden in de portiek van een huis op de Heerengracht. En het is uitgekomen, dat hij 's avonds het huis had verlaten met een étui waarin een collier zat van dertigduizend gulden....’
‘En - waar is - dat mens?’ vroeg ik gespannen.
‘Nergens,’ antwoordde Terry. ‘Niemand van de politie heeft haar nog ooit gezien.’
‘Hoe weet je dan, dat ze mooi is en elegant en roodharig?’ vroeg ik.
‘Dat hebben we ontdekt uit de opmerkingen van een paar vroegere vriendinnen van haar, en van de vorige vriendin van Henk de Tippelaar. Die hebben een levendige beschrijving gegeven. Maar we vinden nergens een schuldige vrouw, die aan het signalement beantwoordt.’
‘Wel ònschuldigen?’ raadde ik.
‘Stapels,’ stemde Terry toe. ‘Kijk maar om je heen, in Amsterdam. Op één dag kom je zeker veertig vrouwen tegen, met rood haar, die jong, elegant en tenger zijn.... Maar je kunt ze niet allemaal oppakken!.... Zelfs niet één, want dan zou Netty Brand dadelijk gealarmeerd zijn.’
Het leek me uitzonderlijk vreemd. ‘Hebben jullie de diamanthandelaren gewaarschuwd?’
‘Schei uit!’ drong Terry kribbig aan. ‘Zoiets wordt meteen opgeknapt. Alles doe je meteen. Je gaat alle sporen na, je ziet uit te vinden, waar Henk de Tippelaar is, hoelang hij los is, waar hij gewoond heeft, met wie hij gesproken heeft, welke lui met hem in contact staan en zouden kunnen staan.
| |
| |
Maar na een bepaald aantal gegevens - en dat is hier verduveld klein - sta je voor een stilte, zo wijd als het graf, en even onverklaarbaar. Het spoor breekt af. De verdachten schijnen in de lucht opgelost te zijn.... Dat heb je van twee mensen, die samenwerken, en op elkaar áán kunnen: ze hebben geen derden nodig. En na een beetje geklets en gemodder moet je ontdekken, dat er inderdaad geen derden zijn. Tot over een poosje natuurlijk ergens toch een medewerker opduikt, want die twee mensen hebben samen niks aan een collier van dertigduizend gulden, dat overal gesignaleerd is....’
‘En daar is dus het wachten op?’ stelde ik vast.
‘Ja,’ gaf Terry toe. ‘Daar is het wachten op. En dan mag je twintig maal detective zijn, maar wachten is het enige wat je kunt doen. Wachten, tot je een spoortje ontdekt, een miniatuur licht-gaatje, waar je ongemerkt moet zien in te kruipen.’
‘En wat moet ik nou doen?’
Terry aaide eens over zijn glanzende haar en nam nog een sigaret. ‘De vraag is,’ zei hij, ‘wat ìk zal gaan doen....’
Eigenlijk vond ik hem een pedant kereltje. Maar alvorens ik een passend en leerrijk antwoord voor hem gevonden had, reikte hij me een krant toe, en nodigde me met een handgebaar uit, te lezen wat daarin met een rode streep stond aangeduid.
Weer een moord. In een villa in Aerdenberg was een zekere meneer M. van Doff vermoord onder een bed gevonden.
‘Waar ligt Aerdenberg?’ vroeg ik al lezende.
‘Gelderland,’ zei Terry.
Toen ik de krant neerlegde, gaf hij me een brief van een advocaat, mr. Burgheem, zaakwaarnemer van de heren Van Doff. De brief was gedateerd op de vorige dag.
Mr. Burgheem schreef: ‘In antwoord op uw schrijven deel ik u hierbij mede, dat mij uw eventuele medewerking en hulp zeer te waarderen lijken. Ik heb met de heer H. van Doff hierover gesproken, voorzover dit ging, en hij droeg mij op, u te schrijven, dat uwe onderzoekingen in deze zaak dringend gewenst zijn. Derhalve zou ik u willen verzoeken, zo spoedig mogelijk over te komen, ten einde de zaak ter hand te willen nemen.’
| |
| |
Ik legde de brief neer, en vroeg: ‘In antwoord op jouw schrijven?’
‘Ja,’ antwoordde Terry kalm. ‘Ik heb hem geschreven, dat dit geval me buitengewoon interesseerde, en dat ik graag een nader onderzoek zou willen instellen, omdat ik bijna zeker was hun binnen zeer korte tijd de oplossing aan de hand te kunnen doen.’
Ik was verrast. Op twee manieren. Ten eerste was ik trots op mijn verwantschap met Terry; ten tweede leek mij dit toch beslist niet de gewoonte van detectives: solliciteren. Want daar kwam het toch op neer.
‘Het hangt zeker samen met die moordenares?’ begreep ik snugger.
‘Hoe kom je daarbij?’ zei Terry nuchter, en hij keek me afkeurend aan. ‘Ik moet toch leven!....’
Dat vond ik een klap. 'k Voelde, dat ik er rood van werd, en zei: ‘Hebben detectives niet zoiets als stand op te houden, Terry?’
‘Zeker,’ beaamde hij schaamteloos. ‘Daarom maken we er zo'n aantrekkelijk leugentje van. Anders zouden we natuurlijk gewoon erheen kunnen gaan, en vragen, of er ook iets voor ons te doen was.’
‘Maar ben je er dan níét zeker van, deze mensen binnen enkele dagen uit de brand te kunnen helpen?’ probeerde ik op zijn eergevoel te werken.
‘Met mijn capaciteiten!’ snoefde Terry verwaand.
‘Die bij het geval, waaraan je nou bezig was, gefaald hebben,’ herinnerde ik hem.
‘Het is onzedelijk, iemand te ontmoedigen,’ verweet hij me.
Ik schudde afkeurend mijn hoofd, sprakeloos over zo'n grove geldzucht.
‘Pas op, dat je kop d,'r niet af valt,’ waarschuwde Terry sarcastisch. ‘Ik weet van ouds, hoe los 'ie zit.’
Maar ik bleef schudden, ten eerste, omdat ik uit zijn hatelijkheid begreep, dat ik op zijn schuldgevoel werkte, en ten tweede om te tonen dat mijn kop vast genoeg zat. Hij is echter zo hard als steen (Terry bedoel ik), en ging voort: ‘In een uurtje kunnen we er zijn. Ga dus je koffer pakken; je hebt niet meer nodig dan een tandenborstel en wat schone zakdoeken.’
| |
| |
Aangezien ik op dat ogenblik net geen inspiratie had, en ook geen opdrachten, besloot ik, me bij hem aan te sluiten.
Ik gooide wat rommel in een city-bag en ging mee naar zijn kamers. Terwijl hij de deur opende, zei hij: ‘In de slaapkamer vind je pommade en 'n sportpak. Ik wil je niet dadelijk op kosten jagen, dus kun je van mijn garderobe gebruik maken tijdens je vermomming. In het laadje van mijn nachtkastje ligt wat rommel voor een snor, en - hier, - pas deze bril even.’
Ik nam de bril aan en zette 'm op.
‘De neusbrug kon wat wijder,’ vond ik.
Terry greep het telefoonboek. Draaide een nummer. Bestelde monturen op zicht.
‘Binnen een kwartier.’
Terwijl ik me verkleedde en metamorfoseerde, zat hij op de rand van zijn bed en praatte honderd uit.
‘We gaan vandaag nog naar die Van Doff-dooie kijken,’ vertelde hij. ‘Als we tenminste toegang krijgen. Ik heb officieel niets met de politie uit te staan, zie je. Jij gaat mee als mijn secretaris. Alleen als het nodig is, word je Terry van der Linden.’
‘Gelukkig,’ antwoordde ik. ‘'k Snap niet, hoe je de hele dag - de hele week - wat zeg ik? - je hele leven! met een bril en met een snor kunt lopen, om nog te zwijgen van dit walgingwekkend stinkende smeersel in je haar.’
Als antwoord klakte hij alleen maar met de tong en dacht luidop: ‘Wat moet jij nog leren, je woorden te wikken en te wegen. Ik zou je kunnen vertellen, dat ik al die dingen alleen maar doe om niet op jou te gelijken. Maar ik zeg het veel keuriger. Op een manier die niemand kwetst en toch waarheid bevat: ‘Ik heb het allemaal voor jou gedaan, Han. Om je te bevrijden van een dubbelganger, die door zijn bestaan alleen het jouwe onmogelijk had kunnen maken.’
‘Als ik nou tranen in m'n ogen heb,’ weerde ik af, ‘dan komt het van dat prikkelende goed, waarmee ik die snor moet plakken.’
‘Wist ik al,’ tjeemde hij. ‘Andere tranen ken jij niet.’
De brillen werden gebracht. Ik kreeg er net zo één als hij, maar dan een maat groter. De bezorger werd ermee weggezonden na de boodschap in ontvangst genomen te hebben:
| |
| |
‘Er moeten gewone glazen in. En gauw terug. Binnen een kwartier.’
‘Ik heb mijn leven ingedeeld in kwartieren,’ legde Terry uit.
‘Net als de maan,’ begreep ik.
‘Ik lach alleen om geestige moppen,’ waarschuwde hij nadrukkelijk.
‘Lach je vaak, als je alleen bent?’ wilde ik weten.
‘Mensen als ik zijn nooit alleen,’ weerlegde hij. ‘Die hebben hun gedachten.’
Na een half uur was ik Terry. Als ik zeg ‘sprekend’, dan is dat zwak en on-kernachtig uitgedrukt. Ik wist een ogenblik niet meer, of ik in de spiegel keek, of naar hem. Maar aangezien degeen, naar wie ik keek, sprak, en ik beslist zeker wist, dat ik zweeg, moest die andere Terry-zelf zijn. Doch toen hij even daarna met z'n rechteroog tegen me knipte, terwijl ik het juist met mijn linkeroog tegen hem deed, toen trok ik een heel lelijk gezicht, en bemerkte, dat ik nú voor de spiegel stond.
‘Zo,’ zuchtte hij (zelf). ‘Dat is keurig, Han. Nou was je de hele boel maar weer af, en trek je je eigen pak weer aan. Dan ga je als 'n nette vent naar de W.C. en als je dan totaal klaar bent, gaan we d'r vandoor.’
Hijzelf pakte in een krankzinnig tempo een koffer. Ik had bijna niet de tijd, zijn pak uit te trekken, want terwijl ik het op bed neerlegde, was het al verdwenen.
‘Hoelang denk je er te blijven?’ informeerde ik.
‘Vijf dagen,’ berekende hij. ‘Meer zullen we niet nodig hebben.’
Ik stond even stil en zei: ‘Terry, je bent een wonder of een charlatan.’
‘Dat is toch tegenwoordig hetzelfde!’ verbeterde hij.
Later in de auto vroeg ik: ‘Hoe zit die moord in elkaar?’
‘Daar weet ik niks van,’ beweerde Terry. ‘Dat gaan we toch juist zien!....’
‘Maar je gaat toch niet zomaar op iets af, waar je absoluut niets van afweet?!’ verbaasde ik me.
Hij grinnikte: ‘Je bent 'n slimmerikje, - mijn waarde Watson!’ maar meer zei hij daar niet over. Dat irriteerde me, want tenslotte moest ik toch zijn secretaris en dubbelganger
| |
| |
zijn, en dan leek het me nodig, met alles op de hoogte te zijn. ‘Ik zal je over alles inlichten,’ stelde hij me gerust. ‘Dat wil zeggen: over alles, wat je dient te weten. De rest is voor zulke mensen als jij ballast, Han.’
Ik vroeg wraakzuchtig: ‘Heb je nou je woorden gewikt en gewogen?’
‘Natuurlijk,’ vond hij. ‘Ik had het veel hatelijker kunnen zeggen. Maar -’ hij zag mijn zure gezicht, - ‘wees niet boos kerel! Ik ben razend blij dat je me helpen wilt. Want ik heb je echt nodig, zie je!’
‘Waarom wil je me dan niets vertellen?’ drong ik aan.
Terry keek ernstig. ‘Omdat,’ zei hij, ‘het geheim van één mens het geheim van God is, - maar het geheim van twee is weinig minder dan een radio-bericht. Je hoeft maar te vallen, en in half bewusteloze toestand iets te verklappen.... Je kunt dronken gemaakt worden! Je kunt - verliefd worden! Denk aan Samson. Geen schepsel is zwakker dan de man. Anders zouden we wel flinker zijn, en ons afwenden van het bedrog der andere sexe.’
‘Als je dat inziet, lijkt die weg me niet zo moeilijk meer,’ trachtte ik hem vast te zetten.
‘Een detective is engel met de engelen, en duivel met de duivelen. Anders kan hij zijn conclusies niet maken,’ weerlegde Terry listig. ‘En ik ben onder alle mannen de zwakste.’
‘Wat verdien ik bij je?’ vroeg ik. Meende van zijn zwakte een gunstig gebruik te kunnen maken.
‘Een derde van wat ik verdien,’ antwoordde hij.
‘Ik dacht, dat we samen zouden doen,’ herinnerde ik hem.
‘Ja, maar we delen met z'n drieën,’ vertelde Terry, mijn dierbare neef: ‘Mijn aanwezige persoon, en jouw aanwezige persoon, en mijn verstand.’
‘En is dat niet aanwezig?’ wou ik nog weten.
‘Soms is het ver weg,’ ontweek hij.
‘Maar nooit, als er betaaldag is,’ begreep ik treurig.
‘Nee, daar is het ten slotte verstand voor,’ vond Terry.
Dus nou weet je het, lezer: formeel moet ik mezelf voorstellen als drie-en-dertig procent van Terry van der Linden. Later bleek ik toch meer te zijn. In elk geval krijg je dit verhaal uit de eerste hand.
|
|