komt men tot ongeveer dezelfde getallen, behalve voor het laatste; er zijn inderdaad niet 12, maar een 30-tal namen van dieren en planten, die uit het Naembouck komen.
II. (Noot 47b). Onze uiteenzetting over vetus en vetus fland., (zie blzz. L-LIV) is, al is het niet zo bedoeld, een antwoord op de studie van wijlen Jacobs, ‘Vetus’ en ‘Vetus flandricum’ bij Kiliaan. Jacobs omschrijft vetus als ‘verouderd, in onbruik geraakt’, d.w.z. ‘vroeger gebruikt in de hem bekende (geschreven en gedrukte) boekentaal, doch daarin in onbruik geraakt vóór 1588, maar nog kunnende voortbestaan in de volkstaal en in niet-litteraire bronnen, welke Kiliaan niet kende’ (blz. 5), en, ietwat overmoedig, beweert hij, dat dit de opvatting van Kiliaan zelf zou zijn.
Het betoog van Jacobs over de betekenis van vetus flandricum berust geheel op de verbinding van beide woorden. Evenmin als wij, wist hij, dat men niet flandricum, maar Flandris moet lezen. Om zijn betekenis ‘verouderd in de aan Kiliaan bekende geschreven of gedrukte taal’ (blz. 12) te staven, gebruikt hij echter een argument, dat onhoudbaar en gevaarlijk is. ‘Inderdaad, schrijft hij, omtrent 46 vetus flandricum-woorden moesten in Vlaanderen in 1599 ook al voor Kiliaan den schijn hebben gehad in Vlaanderen in onbruik te zijn, omdat tot heden geen enkel voorbeeld uit de gansche Vla. schrijf- of spreektaal werd opgeteekend’ (blz. 12).
Van die 46 woorden nu zijn er 10 uit het Naembouck overgenomen en de overige behoren tot de bron(nen), die wij nog niet hebben teruggevonden. Die tien woorden zijn:
afdraeghentheyt, baerdmaecken, ertinghe, ghesende, gheldeman, mael, pelerijn, straele, spilder, verwallen weder. De gansche Vla. schrijf- en spreektaal van vóór 1599 is nog lang niet voldoende bekend en dat een woord nu nog niet is teruggevonden, bewijst niet, dat het niet zou bestaan hebben.
Blz. 15 leest Jacobs: baldaedigh, vet. fland., holl., met een komma na fland., die er bij Kiliaan niet staat, en wat lager quaed, qua(et), kat. Ger. Sax. Sic. vetus fland., zonder punt na vetus, die er bij Kiliaan wel staat, al is ze haast niet meer zichtbaar. De redenering, die daaraan wordt vastgeknoopt, verliest daardoor geheel haar kracht.
Laten wij er nog eens op wijzen, dat tot dusver niets bewijst,