Het naembouck van 1562
(1945)–Joos Lambrecht– Auteursrecht onbekendTweede druk van het Nederlands-Frans woordenboek
[pagina XVI]
| |
II. Joos Lambrecht en het NaembouckUit het voorbericht van het Naembouck verneemt men, dat het de tweede druk is van een woordenboek, dat enkele jaren voordien te Gent werd uitgegeven door Joos LambrechtGa naar voetnoot(3). Wanneer? Van den Keere schrijft: ‘Van over veel jaren (is) den eersten druk (by wilent Joos Lambrecht gheprentt) alreede ghefailliert (gheweest), niet vindelik ende zeer ghesocht’. Wat verder noemt hij zijn voorganger autheur en met grote lof spreekt hij over diens ‘arbeid ende eerste voortbringhen’, dat niet ‘doot ende in duyster ondankbaerheit begraven’ mag blijven. Hij weet hoeveel diensten zijn arbeid heeft bewezen, hoe Lambrecht het ‘ons zo goed(her)telicken ende zeer ghewilliglicken heeft laten ter bate commen’. In diezelfde geest heeft Van den Keere ook deze nieuwe, aanzienlijk vermeerderde uitgave opgevat, doch bescheiden erkent hij, dat vele ‘studieuse Gheesten’, vrienden van hem, een behulpzame hand hebben toegestoken met ‘lesen, schrijven ende vlytigh opteekenen’. Het Naembouck, zoals het voor ons ligt, is dus het werk van Joos Lambrecht, Henric Van den Keere en enkele anonieme medewerkers. Wanneer is dan de eerste druk verschenen? Van den Keere verschaft ons alleen de twee gegevens: dat die in 1562 reeds sedert veel jaren uitverkocht en ‘een eerste voortbringhen’ was. Hoe moeten deze laatste woorden worden verstaan? Betekenen zij ‘een eerste boek’ of wel ‘eerste druk’? Beide verklaringen zijn te verdedigen. Uit de tweede is geen conclusie te halen; | |
[pagina XVII]
| |
uit de eerste zou men kunnen afleiden, dat 1550 dan de terminus ante quem moet zijn. In dat jaar kwam inderdaad de Nederlandsche Spellijnghe uit, dat tot dusver als het eerste boek geldt, waarvan het auteurschap van Joos Lambrecht vaststaatGa naar voetnoot(4). Die ‘terminus ante quem’ is wel te aanvaarden. Wanneer een boek in 1562 sedert vele jaren niet meer te verkrijgen is, dan kan men zonder bezwaar een twaalftal jaren hoger opklimmen. Daar Joos Lambrecht echter in de jaren 1547-1549 zijn bedrijf schijnt gestaakt te hebben ten gevolge van een aanklacht voor ketterij, zou de datum moeten verschoven worden tot voor 1547. Althans in April 1548 staat hij zijn drukkerij af aan Cornelius Manilius en eerst in 1550 verschijnen er weer drukken op zijn naamGa naar voetnoot(5). Ook tegen die oudere datum zou principieel niets zich verzetten, doch dit alles blijft zeer hypothetisch. Wegens de context menen wij de voorkeur te moeten geven aan de tweede interpretatie: eerste druk. Die druk zou dan eerder te dateren zijn van na 1550, na het verschijnen van de Spellijnghe, die wel niet geheel gevolgd wordt in het Naembouck, maar er toch gedeeltelijk wordt toegepastGa naar voetnoot(6). Was die spelling, hetzij geheel of gedeeltelijk in de eerste druk niet gebruikt, dan zou, dunkt ons, Van den Keere daarop wel de aandacht hebben gevestigd, terwijl hij nu andersom, zonder iemand te noemen of er nader op in te gaan, een reeks spellingeigenaardigheden vermeldt, die haast alle op Lambrecht teruggaan. Vermoedelijk kwamen die eveneens in de eerste uitgave aldus voor. Hiertegen kan men inbrengen, dat Lambrecht zijn spelling kan hebben toegepast, voordat hij ze systematiseerde. Voor zover men weet, schijnt dit evenwel niet gebeurd te zijn. De vijf bekende uitgavenGa naar voetnoot(7), waarin Lambrecht zijn spelregels toepaste, zijn alle jonger dan de Spellijnghe, waarvoor hij een privilegie bekwam 5-7 Februari 1549Ga naar voetnoot(8). | |
[pagina XVIII]
| |
Lambrecht vertelt trouwens zelf, dat hij er 8 à 10 jaar over nagedacht heeft, alvorens zijn regels bekend te makenGa naar voetnoot(9). Vóór de uitgave van zijn boekje zal hij ze dus niet in praktijk hebben gesteld. Houdt men rekening hiermede en neemt men aan, dat hij ze ook, zij het dan gedeeltelijk, in het woordenboek gebruikte - hetgeen des te waarschijnlijker is, daar Van den Keere in een driestrophisch gedichtGa naar voetnoot(10) de Spellijnghe ten zeerste aanbeveelt -, dan zou de eerste druk van het Naembouck verschenen zijn tussen 1550 en 1553, het jaar, waarin Lambrecht huis en drukkerij verkocht aan Petrus Van den Keere, vader van HenricGa naar voetnoot(11). Deze datering is nog om een andere reden aannemelijk. In 1544 verscheen bij Lambrecht een Dictionariolum Rerum Maximè Vulgarium van Paludanus, d.i. Desmarets uit Doornik, Frans schoolmeester te GentGa naar voetnoot(12). Dit dictionariolum is eenvoudig een groepsglossarium in drie talen (Latijn-Nederlands-Frans), geheel middeleeuws van opvatting. Het Naembouck beantwoordt integendeel aan de nieuwe lexicographische methode en is vast een jongere poging van den schoolmeester Lambrecht om het taalonderwijs te bevorderen. Deze methode werd in ons land ingevoerd door Antonius Schorus in 1542Ga naar voetnoot(13) en heeft er zich pas in de jaren 1550 verspreid. De veronderstelling is gewettigd, dat Lambrecht, als vooruitstrevend man, met zijn Nederlands-Frans Woordenboek nieuwe wegen wilde opgaan, | |
[pagina XIX]
| |
zoals hij dit waarschijnlijk eveneens heeft willen doen met de steeds onvindbare Cleyne Colloquien int Vlaemsche ende franchois en zijn Dictionarium teutonico-latinum, waarover dadelijk meer. Buiten voornoemde lexicographische werken gaf Lambrecht nog een Elementa latinae grammaticae uit, die al evenmin werd teruggevonden. Van zijn vijf taalkundige uitgaven is er dus slechts één bekend, de Spellijnghe. Hoe de eerste druk van het Naembouck er uitgezien heeft, kan men enigszins uit deze herdruk opmaken. De Cleyne Colloquien gaan, naar alle waarschijnlijkheid, terug op het Vocabulare van Noël de Berlaimont. Over zijn Dictionarium teutonico-latinum tast men geheel in het duister. Het bestaan er van is zelfs onzeker. Men kent het alleen uit een octrooi, dat hem voor drie jaar verleend werd, maar de tekst zegt niets meer, dan dat hij voornemens was een woordenboek onder die benaming te drukken, overeenkomstig zeker exemplaar, dat hij had voorgelegd: ‘est d'intençion de faire imprimer ung vocabulaire en latin et en françois, en latin et en flamen, ou en latin et en grec, lequel vocabulaire se nommera Dictionarium teutonico-latinum, conforme à certain exemplaire, qu'il a exhibé en notre privé Conseil’Ga naar voetnoot(14). Heeft Lambrecht ooit zijn voornemen ten uitvoer gebracht? Dat ‘certain exemplaire’ kan bezwaarlijk wat anders zijn dan een model, een ander dictionarium, een Schorus of een Servilius? Uit de aangehaalde tekst is ook al niet af te leiden, wat hij eigenlijk voorhad. Er worden vier talen genoemd, terwijl de titel er slechts twee vermeldt: Nederlands-Latijn. Een tetraglotton dan, met Frans en Grieks er bij? Het baat niet veel hiernaar te gissen, aangezien het niet eens zeker is, dat het woordenboek het licht zag. Wel moge er een bewijs in gevonden worden voor Lambrecht's belangstelling en bedrijvigheid op het gebied van de lexicographie. |
|