zult krijgen, dat de tijd je niet lang vallen zal. Maar je moogt nergens anders heengaan, vóór ik je dat toesta. We zullen een teeken afspreken. Zoolang ik je eten buiten zet in een wit bakje, moet je blijven. Als ik het in een blauw bakje doe, mag je heengaan.’
Klement zweeg weer, en wachtte, dat de dwerg het teeken zou geven. Maar hij bewoog zich niet.
‘Ja, dan zit er niets anders op,’ zei Klement, ‘dan dat ik je aan mijn baas laat zien, die hier woont. En dan kom je in een glazen kastje, en alle menschen in Stockholm komen dan naar je kijken.’
Maar dat scheen den dwerg schrik aan te jagen, want nauwelijks had hij dat gehoord, of hij gaf het gevraagde teeken.
‘Zie zoo, nu is 't in orde,’ zei Klement, nam zijn mes, en sneed het touwtje, dat de handen van den dwerg gebonden hield, door. Toen ging hij haastig naar de deur.
De jongen maakte het touw van zijn voeten los, en nam de prop uit den mond, eer hij aan iets anders dacht. Toen hij zich omkeerde om Klement Larsson te danken, was die al weg.
Nauwelijks was Klement de deur uitgekomen, of een deftig, mooi oud heer kwam hem tegen. Hij scheen op weg te zijn naar het heerlijke uitzicht, dat men op een heuvel in de buurt had. Klement kon zich niet herinneren, dat hij dien deftigen ouden heer ooit had gezien. Maar die scheen hem opgemerkt te hebben, toen hij op de viool speelde, want hij bleef staan, en sprak hem aan.
‘Goeden dag Klement,’ zei hij. ‘Hoe gaat het? Je ben toch niet ziek? Ik vind, dat je den laatsten tijd afgevallen ben.’
Er was zoo iets onbeschrijfelijk vriendelijks over den ouden heer, dat Klement moed vatte, en hem vertelde, hoeveel moeite hij had met zijn verlangen naar huis.
‘Wat?’ zei de oude heer. ‘Verlang je naar huis, als je in Stockholm ben? Dat is toch niet mogelijk.’
En hij zag er bijna beleedigd uit, toen hij dat zei. Maar toen dacht hij er zeker aan, dat hij maar met een ouden, onwetenden speelman sprak, en hij hernam zijn vriendelijken toon.
‘Je weet zeker nog te weinig van Stockholm, Klement. Als je alles wist, zou je niet meer verlangen van hier weg te gaan. Ga nu eens met me meè, naar die bank daar, dan zal ik je van Stockholm vertellen.’
Toen nu de oude heer op de bank zat, keek hij eerst een poos op Stockholm neer, dat in al zijn pracht daar beneden lag.
Toen wendde hij zich weer naar den speelman, en begon te vertellen, hoe een visscher in den ouden tijd, op de plaats, waar