Gedichten(1883)–J.A. de Laet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Het lied van den leeuw. Ziet ge onzen zwarten leeuw niet rijzen, Zoo fier op 't trotsche gouden veld. Hij spant de forsche reuzenklauwen Waarvan één slag den vijand velt! Ziet hoe zijn bloedige oogen gloeien, Beschouwt zijn maan zoo breed verward! - Die Leeuw is onze Leeuw van Vlaanderen, Die rustend nog de wereld tart! [pagina 98] [p. 98] Hij sloeg zijn klauwen op het Oosten En 't oosterheer vlood siddrend heen; Zijn blik verdreef de halve manen Van d'ongetemden Saraceen: Dan toog hij weder naar het Westen En schonk, hun' dapperheid ten loon, Den onversaagdsten zijner zonen Een konings- of een keizerskroon. Hij sluimert nu. - Der Wallen koning Beknel hem vrij in ijzren band; Hij zende vrij zijn rooverbenden Tot op der leeuwen vaderland.... Want als de leeuw ontwaakt, - gij rooveren Wordt ge allen van zijn klauw verscheurd, Dan wordt uw trotsche witte Lelie Van hem met bloed en slijk besmeurd 1838. Vorige Volgende