Gedichten(1883)–J.A. de Laet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] Visscherslied. Nog eenmaal in zee, mijne lieve, Mijn lieve, nog eenmaal in zee! Dan sturen we ons bootje te gader, Te gader ons bootjen op ree! Dan geeft ons de pastor zijn zegen, Zijn zegen geeft vader ons meê, En moeder die zegt: God behoede u, Behoede u voor smart en voor wee! Nog eenmaal den walvisch harpoenen, Harpoenen den walvisch in 't Noord, En 'k breng schat en rijkdom u mede, U mede terug in dit oord! [pagina 72] [p. 72] Dan roep ik van verre: mijn liefste, Mijn liefste, nu los ik mijn woord! Uw liefde viel toch op geen ander? Geen ander en klampte u aan boord? Nog eenmaal der golven gevaren, Der golven gevaren getart, En 'k druk u als vrouw, mijne liefste, Mijn liefste, als mijn vrouw aan mijn hart! En zien we dan later een bodem, Een bodem bij 't onweâr gesard, Dan zeggen we toch: God behoedde ons, Behoedde ons voor wee en voor smart. Nog eenmaal door branding en ijsschol, Door ijsschol en branding gestuurd, En 'k bouw u een zindelik huisje, Een zindelik huisje in de buurt; En heb ik u dan eens, mijn liefste, Mijn liefste, ter kerke gevuurd, Dan krijgen wij ook wel een zoontje, Een zoontje dat frisch op u tuurt! [pagina 73] [p. 73] Nog eenmaal stak Wannes de visscher, Stak Wannes de visscher, in zee; Niet lang bleef hij weg en bracht schatten, Bracht schatten en rijdommen meê. En 't jaarken en was niet verloopen, Verloopen op veilige ree, Of Roosje die droeg aan heur boezem, Heur boezem een zoontjen of twee! Nog meermaals zong Wannes zijn liedje, Zijn liedje dat ieder bekoort; Het wordt van de meisjes nog heden, Nog heden zoo geerne gehoord! Doch iedere visscher en keert niet, En keert niet terug uit den Noord, Noch houdt zoo getrouw niet als Wannes, Als Wannes aan Roosje, zijn woord! 1845. Vorige Volgende