Gedichten(1883)–J.A. de Laet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Aan Maria. o Wee mij! de menschen zijn slecht en de tijden Verergen allengskens. Een sombere nacht Omsingelt mijn hart, en mijn weiflende kracht Verflauwt en bezwijkt en ontgaat me bij 't lijden. Waarheen voert me 't noodlot? Wat voet zou niet glijden? Waarom mij, o Hemel! zoo verre gebracht? Is 't waar dat in 't graf slechts de rust me verwacht, God! schenk mij die rust dan; 'k ben moede van 't strijden! In 't graf is geen wet ter beschutting van 't kwaad; - Men rust er. - Geen ziel die mijn kwelling verstaat, o God! kwam mij ooit te gemoet in het leven. Onmoette ik er eene, zoo zweeg ik en streed! Dus bad ik - de Hemel verhoorde mijn beed' En heeft me, Maria, ten stroost U gegeven! 1836. Vorige Volgende