Gedichten(1883)–J.A. de Laet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Aan Rubens. Terwijl de Vlaming strijdt voor vrijheid van geweten En eischt 's Lands recht en wet van Spanjes vorst weêrom, Slaat 't bandelooze grauw, wet, plicht en God vergeten, Verwaten handen aan het kruis en 't heiligdom. Daar wordt het al vertrapt, vergruisd, vaneen gereten Wat 't vrome voorgeslacht vergaard had in den Dom, Het altaar wordt geslecht, het beeld ter neêr gesmeten, En 't rijke kunsttafreel verscheurt de plunderdrom. Ontheiligd zijn voortaan en naakt de tempelwanden, Geen wierook brandt er, geen gebed, geen offeranden; Ontheiligd is Gods huis, ontheiligd, woest en naar! Doch als een zonnestraal na 't onweêr, lacht ge ons tegen, o Meester! en uw hand, gesterkt met Godes zegen, Drukt 't godlik zegel weêr op 't godlik zoenaltaar! 1847. Vorige Volgende