Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 496]
| |
rechten in Leiden en promoveerde in 1851. Hij werd in 1853 griffier van het kantongerecht te Oud-Beyerland. In datzelfde jaar trouwde hij met jkvr. A.C.C.G. Clant. Drie jaar later werd hij benoemd tot substituut-griffier bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, van 1866 tot 1873 vervulde hij dezelfde functie bij de Hoge Raad. Daarna werd hij ambteloos literator. In 1856 verscheen van zijn hand Eene studie over het Schoone en de Kunst, drie jaar later publiceerde hij zijn hulde aan Rembrandt, getiteld Pelgrimstocht naarde Weddesteeg. In 1863 publiceerde hij de studie Rembrandt Harmensz van Rijn, sa vie et ses oeuvres, die in 1868 door een tweede deel werd gevolgd. In Den Haag was hij lid van het Haags letterkundig genootschap Oefening kweekt kennis (opgericht in 1834), in 1857 richtte hij samen met Cremer, Ising en Keiler De Tijdstroom op en in 1860 werd hij redactielid van De Nederlandsche Spectator. In dit blad nam hij in 1864 van Gerard Keller de rubriek ‘Vlugmaren’ over, die hij onder het eveneens overgenomen ps. Flanor 25 jaar lang verzorgde. In dit blad prees hij onder meer m.'s Woutergeschiedenis, Over Specialiteiten en Millioenen-studiën. Uiterst lovend was zijn reactie in hetzelfde blad op de verschijning van m.'s Vorstenschool (‘Multatuli's drama’, nr. 47, p. 371-374; vw xv, p. 462-473). Door ‘het levender voorgestelde personen, door den gloed van 't koloriet, door de edele fijnheid van 't gevoel, en de stoute en breede behandeling’ overtrof Vorstenschool z.i. alles wat m. eerder geschreven had. In 1872-1875 werd een selectie van zijn poëzie en proza gebundeld onder de titel Vogels van diverse pluimage. Als dichter was hij een romanticus met klassieke trekken, als vrijdenker was hij onafhankelijk en veelzijdig. Van grote betekenis was zijn Een Zaaier. Studiën over Multatuli's werken (1874), waarin hij het openlijk en onomwonden voor m. opnam. Hij prees de schoonheid van de Max Havelaar en van Vorstenschool, vestigde de aandacht op het vlijmend sarcasme van Droogstoppel en op de liefelijke idylle van Saïdjah en Adinda. Onder de titel Een Zaaier was het merendeel van deze studiën eerder dat jaar als feuilleton in Het Vaderland verschenen (april-juli 1874, acht afleveringen; eerste aflevering opgenomen in vw xvi, p. 504-508). Een selectie van deze stukken werd in 1874 geplaatst in De Locomotief. In de eerste aflevering schrijft hij o.a.: ‘Multatuli's werk ontbeert allerlei soort van officieëlen, uitwendigen, blinkenden bijval. Maar het maakt de ziel uit van velerlei kringen; de jongelingschap is vervuld van het grootsche, dichterlijke, verbeeldingwekkende, frissche, krachtige, moedige, edele van zijn kunst en zijn gedachte; ontwikkelde jonge vrouwen eeren zijn talent en karakter; menige handdruk wordt hem in stilte gegeven; bij duizenden worden, bij telkens en telkens vermeerderde oplagen, zijn werken verkocht, verspreid, genoten. En de “zaaier” zou vruchteloos werk doen? Wacht maar, ze zullen wassen die zaden.’ (vw xvi, p. 507). In zijn Londinias (1875) beschrijft hij in hexameters en in de stijl van het klassieke epos een reis met vrienden naar Londen in 1873, waar zij de befaamde Elgin marbles gingen bekijken. Deze vrienden, Martinus Nijhoff, G.A. van Trigt en Alfons Willems, heten in het verhaal resp. Neaules, Porthos en Oïlmos. Vosmaer zelf is Aloopex. Zijn roman Amazone, waarin Mina Krüseman model stond voor de vrouwelijke hoofdfiguur Marciana, verscheen in 1880. Met Kloos verzorgde hij in 1882 de uitgave van Perks Gedichten. De eerste correspondentie van m. en Vosmaer dateert van oktober 1873. Via G.L. Funke ontvangt m. Vosmaers Vogels van diverse pluimage en Londinias, waarover hij Vosmaer op 21-22 oktober 1873 een zeer enthousiaste brief schrijft. Hij heeft Londinias dan inmiddels gelezen, de ‘Vogels’ heeft hij alleen doorgebladerd. Hij prijst Londinias en voelt ‘aandrang’ Vosmaer ‘een groot geschenk te maken’ voor de gedichten ‘Jakobsladder’ (d.i. een deel van het gedicht ‘Werelddroom’) en ‘zee’ (getiteld ‘Toewijding’) (vw xvi, p. 249-253). In deze bundel is ook het huldedicht ‘Aan Multatuli’ opgenomen: ‘De zongod Samson vond het ezelskakebeen /waarmee hij 't Filistijnenheer versloeg.-/Er zijn maar weinig Samsons, des te grooter/'t Getal van ezels en van Filistijnen,/Oneindig vruchtbaar beiden; maar men vindt/Geen ezels dood meer langs den weg, wier kaak/Een nieuwen Samson 't wapen geeft; - zij leven/En staan hem in den weg: - men klaag' dus niet/Als hij, om 't Filistijnendom te vellen,/Eerst, om hun kaak, soms ezels dood moet slaan.’ In Idee 1197a prijst m. C. Busken Huets Litterarische Fantasien, maar deelt diens mening over Vosmaer niet: ‘Diezelfde Busken Huet heeft onlangs aan den heer Vosmaer, naar aanleiding van diens “Vogels” alle aanspraak op dichterlykheid ontzegd. Ik sta verbaasd over zo'n... vergissing. Indien de heer Vosmaer geen dichter is, moet ik naar school. Ik, en... zeer velen dan! By gelegenheid hoop ik hierop terug te komen. Thesis: “de werken van den dichter Vosmaer behoren tot de meest eerbiedwaardige, meest liefelyke verschynsels op 't gebied onzer letterkunde”.’ (vw vii, p. 313) In Idee 1266 behandelt hij de De Syracusische vrouwen van *Theocritus, vertaald door Vosmaer (vw vii, p. 589-590), in Idee 1268 prijst hij Londinias als een oorspronkelijk werk, ‘een weefsel van aktuelen inslag met hellenistische schering’ (vw vii, p. 599; cf. brief aan Funke d.d. 21 oktober 1873, vw xvi, p. 249). Vosmaer was een trouwe vriend van m. en Mimi en een pleitbezorger van m. Wanneer in 1874-1875 op initiatief van *Versluys en *Bruinsma (o.a. brief Versluys aan Bruinsma d.d. 10 november 1874, vw xvii, p. 87) in het diepst geheim geld voor m. wordt ingezameld, fungeert Vosmaer als intermediair: zowel Bruinsma als Versluys hebben een aantal personen bijeengekregen die bereid zijn f 10,- per jaar aan m. af te staan. Bruinsma vraagt Vosmaer ook de andere namen door te geven ‘om dat die namen samen | |
[pagina 497]
| |
zoo'n aardige bijdrage leveren tot de onderlinge kennismaking der vrijdenkenden’ (31 december 1874, vw xvii, p. 224-225). Onder de deelnemers bevinden zich ook Vosmaers literaire vriendinnen *Holda en Mina Krüseman (brief van Vosmaer aan Bruinsma d.d. 2 januari 1875, vw xvii, p. 236). Wanneer m. via *Feringa iets te weten komt over deze actie, zet Vosmaer de zaak recht door met Mimi te gaan praten (cf. zijn brief aan Bruinsma d.d. 26 januari 1875, vw xvii, p. 297). Op 3 februari 1875 vraagt m. of ‘Vos’ de repetities van Vorstenschool wil bijwonen: ‘Dáár ben je, dunkt me, zoo best voor! Je kennis, je smaak en je persoonlykheid, eignen sich tot dat paranimfschap. Zonder gekheid (...) je zoudt my 'n grooten dienst doen. Ik zal telkens, om raad te kunnen geven, raad noodig hebben. 't Spreekt vanzelf dat je de slaaf niet worden moet van je goedwilligheid maar... één gewone repetitie, en: de generalprobe! Toe!’ (vw xvii, p. 321) Wanneer de verhouding tussen m. en Mina Krüseman danig verslechterd is, stuurt Vosmaer haar de bijdrage van f 100,- terug, die zij voor m.'s tweede huwelijk bestemd had (Vosmaer aan Mina Krüseman d.d. 18 maart 1875, vw xvii, p. 533). Bij het huwelijk van m. en Mimi op 1 april is Vosmaer, naast *Van Helden, *Van Plettenberg en *F. Pool, getuige (vw xvii, p. 588). Vosmaer bezocht m. en Mimi regelmatig in Wiesbaden. Met Holda logeerde hij in mei/juni 1874 enkele dagen bij hen en ook in oktober 1875 bracht hij hen een bezoek. In december 1875 verschijnt in zijn Vogels van diverse pluimage het verhaal ‘Idylle’ (gedeeltelijk overgenomen in vw xviii, p. 125 e.v.), een verdichte weergave van een wandeling die hij met Holda, Mimi en m. tijdens zijn eerste bezoek maakte, m. draagt in de novelle de naam Don Zefiro Bueno (lett. goede, zuidwestenwind), Vosmaer zelf heef Tscharmaranda. Tijdens dit bezoek maakte Vosmaer een tekening van het huis aan de Geisbergstrasse en portretteerde m. en Mimi (vw xvi, p. 556, 563; afb. in: B.P.M. Dongelmans, ‘Een wandeling met Multatuli’, in: Over Multatuli, 1988, nr. 20, p. 5-13). Toen m.'s nieuwe uitgever, *Jacq. Robbers, in 1880 voorstelde een geïllustreerde Max Havelaar uit te geven, raadde m. Robbers aan Vosmaer te raadplegen (brief aan Vosmaer d.d. 19 februari 1881, vw xxi, p. 169; *illustraties). *Chambord (Lit. Nop Maas, De literaire wereld van Carel Vosmaer. Een documentaire, 's-Gravenhage, 1989) |
|