Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdIllustraties,In de zesde bundel Ideeën (1873) klaagt m. over het feit dat nog geen enkele kunstenaar illustraties bij zijn werk heeft gemaakt, dat misschien niet ‘modern-hollands’ maar wel ‘echt’ - ‘en dit betekent iets meer’ - is: ‘Wie zal eens eindelyk met kryt, griffel of penseel iets natekenen van m'n schetsjes? Zyn ze misschien niet goed genoeg voor de ideeënryke beoefenaars van: één heer met één hond en één haas onzer schilderytentoonstellingen en museums? Ben ik dan de enige artist in ons verrot Holland? Anathema! In 't Buitenland achten zich de eerste kunstenaars zeer vereerd door 't illustreren der vodden van de Dumasjes en Victor Hugo.’ In Idee 735, waarin hij klaagt over het doodzwijgen van zijn werk door de pers, schrijft hij: ‘Zelfs tekenaars en schilders - niet al te ryk gewoonlyk aan denkbeelden - schynen met heilgen eerbied myn werken, waaruit hier en daar wel enige indrukken zouden op te vangen zyn, voorby te gaan. Ben ik den | |
[pagina 220]
| |
schryvers een Jehovah, andere artisten verheffen my tot Allah “van wien men geen beelden maakt”. Het voddigste vod van een vreemden [=buitenlandse] schryver - de Misérables, of de Travailleurs de la mer van Hugo, byv. - vindt terstond tal van stiften en penselen gereed ter illustratie.’ (vw iv, p. 458) Op 14 juni 1861 vraagt m. zijn uitgever *F.C. Günst of hij de schilder-tekenaar Charles Rochussen (1814-1894) mag vragen om een vignet of titelgravure te maken voor de Minnebrieven (vw x, p. 476). Dit plan is nooit uitgevoerd. Zijn uitgever *G.L. Funke vraagt hij op 29 maart 1872 eveneens of het niet mogelijk is om vignetten bij (de herdruk van) zijn eerste bundel Ideeën te laten vervaardigen. Hij geeft alvast een lijst van mogelijke ontwerpen voor een aantal Ideeën. Enkele voorbeelden hiervan: bij het eerste Idee (‘Misschien is niets geheel waar, en zelfs dát niet.’) denkt hij aan ‘Een dikbeschaduwd vraagteeken met vraagteekens er achter’; bij Idee 32 (‘De noodzakelykheid is God. Meer weet ik van God niet te zeggen. En 't spyt me.’) wil hij een vignet met daarop ‘2×2=4!’ en bij Idee 34 (‘Myn ideeën zyn de “Times” van myn ziel.’) denkt hij aan een tekening van ‘Een lezende kop met hoorn aan 't oor’ (vw xv, p. 135-136). Funke antwoordt hem op 6 april 1872 alvorens een geïllustreerde uitgave van de Ideeën uit te geven, een proef te willen nemen met een geïllustreerde uitgave van de *Woutergeschiedenis - die dan echter nog niet voltooid is (en nooit voltooid zal worden) (vw xv, p. 169). In De Nederlandsche Spectator van 18 november 1875 vroeg Flanor (ps. van *C. Vosmaer) naar illustraties bij de Woutergeschiedenis. Pas in 1881, toen *Jacq. G. Robbers van uitgeversmaatschappij Elsevier een vijfde druk van de Max Havelaar op de markt wilde brengen, werden de eerste illustraties bij m.'s werk gemaakt. *Jhr. Josias C. Rappard vervaardigde vijftien houtgravures bij de Max Havelaar, die echter niet werden opgenomen. De reden hiervan is niet bekend, maar heeft wellicht te maken met m.'s negatieve oordeel over deze illustraties. In een brief aan J. van der Hoeven (wsch. 19 februari 1881) schrijft hij dat hij Robbers zijn mening over de (proeven van) illustraties van Rappard heeft meegedeeld (vw xxi, p. 168). Uit een brief aan C. Vosmaer d.d. 19 februari 1881 blijkt dat hij Robbers naar Vosmaer, ‘den auteur van tekst en teekening der Loninias’, heeft verwezen voor een opinie over de houtgravures. In deze brief schrijft m. verder dat hij in de gravures humor mist, zoals die bijv. in de illustraties in Londinias voorkomt. Hij vraagt Vosmaer: ‘Heb ik ongelyk, als conditio s.q.n. [conditio s.q.n.= noodzakelijke voorwaarde] voor 'n illustratie te vorderen: òf dat de teekening als zoodanig zéér schoon zy, òf: dat de artist door 'n humoristisch-epigrammatisch-sarkastisch-geestige opvatting, 'n vernuftigen weerslag geeft op den tekst, iets als gedachten-rym?’ (vw xxi, p. 170) De houtgravures worden bewaard in het Multatuli-Museum; in 1970 werden ze afgedrukt in Multatuli (serie Genie en Wereld, Hasselt) en in 1994 werden ze opgenomen in een uitgave van de Max Havelaar door Reader's Digest. |
|