| |
| |
| |
Portugal.
Portugal raakt niet aan de Middellandsche Zee en valt deswege slechts in zooverre binnen het bestek van dit werk, als ook in Portugal de Romeinsche en de Moorsche invloed nog nawerkt. Uit het Westen, van over den Atlantischen Oceaan, is aan Portugal niet dan bij hooge uitzondering nieuwe kracht toegekomen, en wel nam het uit 'tNoorden èn Basken èn Kelten, met Sueven en Alanen in zijn ethnologisch mengsel op, maar de eigenlijke stuwkracht voor zijn volksformatie ontving Portugal toch steeds uit het Oosten; en het zijn hier, evenals in Spanje, de volksstammen, die op de kusten der Oude Wereldzee waren geland, de Puniërs en Carthagers, de Grieken en Romeinen, de Berbers en Arabieren, onder wier invloed en door wier vermenging ook Portugal op het Iberische schiereiland, naast Spanje, zich een eigenaardig bestaan verwierf, en nog steeds verzekerde. Historisch is Portugal veel meer dan Spanje door invloeden uit het Westen beheerscht, maar ethnologisch is het een product van wat achter zijn Ooster-grenzen ligt. Het sterkst komt dit uit in zijn bestuur. In zijn wetten Westersch, en liefst Frankrijk copieerend, kon nog maar nooit het eigenlijke volksbestaan met die wetgeving in overeenstemming worden gebracht, en blijft zelfs nu nog Portugal lijden onder de noodlottige inwerking van het Oostersch bloed, dat het in zijn aderen opnam. Aan de zijde van het volk politieke onverschilheid, en van den kant der bestuurders côterie-willekeur en baatzucht. Tusschen die beide polen slingert in elk Oostersch land 's lands historie, en ook Portugal leed hieronder. De moord op Koning Carlos en den Kroonprins gepleegd, en in verband hiermee geheel het optreden van Joaõ Franco als president-minister, hangt rechtstreeks saam met deze beide factoren. Onder de inspiratie van den Oosterschen geest
| |
| |
loopt eerst alles wel, zoolang een verlicht despoot een nog door hooger aandrift bezield volk in actie zet, en ook Portugal heeft dien schoonen tijd gekend; maar zóó niet daalt het hoog en verlicht karakter van het absolute bewind en zinkt de inspiratie onder het volk, of apathie bij de massa en politieke baatzucht bij de regenten onderwoelt den bodem van het nationale leven, en een nauwelijks meer te stuiten décadence treedt in. Nu geldt dit van een land als Portugal slechts ten deele, want de grondstroom van het Portugeesche volk is niet Oostersch, en het zijn slechts Oostersche invloeden, die een tijd lang op zijn volksformatie hebben ingewerkt; doch steeds werken deze invloeden, als ze eenmaal in het bloed zijn opgenomen, derwijs fataal na, dat het oorspronkelijke nationale leven er niet dan met de uiterste inspanning in slaagt, het verlammend kwaad weer uit te zweren; en zelfs nu is Portugal in dit hoog bedoelen nog altoos niet geslaagd.
In Lissabon kwam ik, in Mei 1906, juist aan, toen Franco zoo pas was opgetreden, en toen zeker angstig vragen naar de dingen die te komen stonden, den publieken geest reeds bezig hield. Dit schonk mij de gelegenheid, persoonlijk met dezen man des gewelds kennis te maken; en daar mij de eer te beurt viel, door den straks vermoorden Koning en de nu verweduwde Koningin in audientie te worden ontvangen, leefde ik te sterk in al wat later voorviel meê, om hier over het bewind van Franco heen te glijden. Veeleer is het mij behoefte, mijn indruk omtrent hetgeen in deze noodlottige twee jaren te Lissabon voorviel, weer te geven. Franco was een staatsman met weidschen titel. Voluit heet hij: Joaõ Ferreira Franco Pinto de Castello Branco. Ook beschikt hij over zeer ruime middelen; iets wat het vermoeden wettigt, dat bij hem althans persoonlijke baatzucht buiten 't spel van zijn politiek bleef. Bij ontmoeting geeft hij u evenmin den indruk, dat het hem te doen is om sociaal te schitteren. Hij is eenvoudig in zijn voorkomen, en zelfs in zijn kleeding zonder jacht op den fijnen snit van 't high life. Hij bewoonde een niet te groot, echt burgerlijk huis. Van artistieke meubileering was geen sprake. Hij scheen de eenvoud in eigen persoon, en drukte dien eenvoud ook uit in zijn omgeving. Hij is daarbij niet groot van persoon, eer slank dan breed gebouwd, en alleen zijn scherp gelaat en de forsche uitdrukking in zijn oog zeggen u, dat in deze door niets buitengewone figuur een krachtige
| |
| |
geest met ontembare wilskracht schuilt. Die wilskracht sprak niet het minst daaruit, dat hij zich onder de Progessisten een eigen fractie had weten te vormen, die naar hem zich als de Franquisten aandiende. Dit zich deelen en splitsen van de twee groote Staatspartijen is overigens in Portugal niets ongewoons. Van de twee hoofdpartijen noemen de Conservatieven in Portugal zich de Regeneradores en de Liberalen de Progressisten. Daarnaast kwijnen dan nog de oud-liberalen als Miguelisten voort en de meer theoretische liberalen als Constituentes. En achter dezen komt dan de partijformatie der Republikeinen op, die hoofdzakelijk in Lissabon en Oporto over zekeren aanhang beschikken, en voorts, in zeer magere gelederen, nog enkele afzonderlijke groepen als Socialisten. Want wel zegt Tarsares de Medeira in zijn Le Mouvement social en Portugal, dat ook een Ultramontaansche partij bezig is zich te formeeren, maar voor het oogenblik rekent deze streng-kerkelijke partij, die van enkele Roomsch-katholieke geestelijken uitgaat, onder de invloedrijke Staatspartijen nog niet mede. Portugal's ongeluk in zijn partijleven is vooral, dat, de republikeinen en socialisten nu uitgezonderd, de partijen zich niet naar een vast program van beginselen vormen, maar zich om personen vereenigen, en daarom gedurig weer in andere formaties optreden. De Saldantisten, die zich om Saldanha groepeerden, beheerschten in de zeventiger jaren der negentiende eeuw geheel Portugal's politiek, en in gelijken geest als Saldanha had nu ook Franco een groep politici om zijn persoon weten te scharen, die, hoezeer klein in aantal, toch door haar energie en doortastendheid in de Cortez niet zelden den toon aangaf. Deze persoonlijke politiek, die alle principieele staatkunde verdrong, was in Portugal mogelijk geworden, deels door de politieke apathie van het volk en deels door de gebrekkige Constitutie. Die constitutie toch, die in 1826 was
uitgevaardigd, en sinds drie malen herzien, hield onder meer tweeërlei bepaling in, 1e dat de Koning het recht had de Kamers te ontbinden sine die, d.i. zonder dat tegelijk de dag der nieuwe verkiezingen bepaald werd, en 2e dat de constitutioneele rechten en vrijheden niet dan met goedvinden van de Cortez konden geschorst worden, tenzij de Cortez niet vergaderd waren. Een overmoedig minister had het alzoo in zijn macht, de Cortez naar huis te zenden en onderwijl eigenmachtig over de constitutioneele vrijheden van het land te beschikken. Wat Franco aan- | |
| |
vankelijk bestond, was dan ook reeds meer dan eens voorgekomen. Het laatst nog in 1893. De toeleg was dan steeds om tijdelijk de Cortez naar huis te zenden, inmiddels bij decreet te regeeren, en zoodra dan het doel bereikt was, nieuwe Cortez saam te roepen, die aan het Kabinet een bill of indemnity uitreikten, voor wat het bij decreet had aangedurfd. Er was dan slechts een kort autocratisch interregnum, en binnen enkele maanden liep alles weer in het normale spoor. Het was de apathie van het volk die dit steeds gelukken deed. Welk Kabinet toch optrad, steeds slaagde het er in, bij nieuwe verkiezingen een Cortez te verkrijgen die in alles meeging. Kort voor Franco's optreden had zoo de conservatieve minister Hintze Ribeiro een Cortez weten te doen verkiezen, die geheel op zijn hand was, en toen Franco in 1906 optrad, stemde de Cortez aanvankelijk weer met hem in. De pressie van het Kabinet is bij zulk een verkiezing overwegend. Een nieuw Kabinet begint met onmiddellijk in alle districten nieuwe gouverneurs uit de partijgenooten te benoemen. Deze nieuw benoemde gouverneurs zetten af wie hun in den weg staat, en geheel de aldus omgezette administratie drukt zwaar op het kiezersvolk. Bij de verkiezingen zelve wordt dan steeds in de herbergen met drinkgelagen en door omkooping met behulp van de partijkas
gewerkt. Bij de stembus zelf veroorloooft men zich niet zelden geweld op kleine schaal. En daar het nooit beginselen, maar altoos particuliere belangen zijn, die de stemming beheerschen, kan een minister-president die eenmaal in het zadel zit, veelal de Cortez verkrijgen die hij verlangt.
Men doet Franco dan ook grootelijks onrecht aan door het voortestellen, alsof hij juist deze methode om het bewind te voeren, had uitgevonden. Wat hij deed, hadden anderen vóór hem gedaan, en hij drukte aanvankelijk slechts hun voetstappen. Het ongeluk van Franco was alleen, dat hij slechts een kleine groep van vertrouwde volgelingen achter zich had, en dat dientengevolge al spoedig de Regeneradores, de hoofdgroep der Progressisten, èn de Republikeinen zich tegen hem vereenigden. Die kleinheid van zijn eigen groep noodzaakte hem ook de inferieure elementen uit zijn eigen partij met hooge posten te bekleeden, en zelfs zóó beschikte hij nog niet over het noodige personeel, zoodat hij goedschiks-kwaadschiks leentjebuur bij de overige Progressisten moest spelen, en hierdoor geen meester van de Cortez kon blijven, zoodat hij ten slotte deze opnieuw moest ontbinden zonder kans of
| |
| |
uitzicht om binnen niet al te langen tijd een hem gunstig gezinde Cortez uit de stembus te kunnen oproepen. Hij moest uit dien hoofde zijn gewaagd spel te lang doen voortduren. Dit gaf aan de oppositie de gelegenheid zich tegen hem te organiseeren. Die lange duur van zijn schrikbewind, in verband met deze tegenorganisatie, liet hem toen geen andere keus, dan om òf zijn politiek spel op te geven, òf steeds verder door te tasten en van de eene gewelddaad tot de andere over te gaan. Het pad helde, en steeds verder moest hij afglijden, tot hij in 't eind, voor niets terugdeinzend, zelfs de Provinciale Staten en de Gemeenteraden naar huis zond, zijn gevaarlijkste tegenstanders onder de politici kortweg liet oppakken of het land uitjoeg, en tenslotte alle constitutioneele rechten en vrijheden van het volk ophief. Voorziende dat het tot dit uiterste komen zou, had hij de zwakke financiën van den Staat er aan gewaagd, om de tractementen der officieren en de soldijen der onderofficieren te verhoogen, teneinde, mocht er opstand uitbreken, van het leger zeker te zijn; en Koning Carlos had bij dit alles met zijn minister meegedaan, hem in alles toegegeven en hem zelfs door een persoonlijk bezoek aan de groote garnizoenen gesteund. Zijn bedoeling was natuurlijk, om, zoo spoedig er maar even een gewillige Cortez te verkrijgen was, de Cortez weer te doen samen roepen, en haar al zijn stout politiek bedrijf te doen sanctioneeren; maar het duurde te lang eer hierop gunstig uitzicht kwam; en het was dit uitstel dat hem tot een uiterste dreef, dat hij aanvankelijk zelf allerminst had bedoeld. Maar zelfs toen het tot dit uiterste kwam, bleek nog zijn rekenen op de politieke apathie van het volk niet faliekant uittekomen.
Het volk bleef rustig, zelfs in het anders zoo woelige Oporto was het nog altoos niet tot een uitbarsting gekomen, en toen de Koning op den noodlottigen Januari-dag de Placa do Commercio opreed, juichte te Lissabon het straatpubliek de Koninklijke familie, vooral ter wille van de Koningin, nog toe. Het Portugeesche volk liet het volmaakt onverschillig, wat in de regeeringskringen voorviel. Het is sober en arbeidzaam en het stoort zich aan politiek niet, wel wetende dat het te Lissabon toch alleen om de personen gaat en dat, wie er ook aan het bewind komt, de politieke ellende blijft die ze was en slechts nieuwe uitzuiging van de kleine beurs te wachten staat. Een caricaturist beeldde dit reeds jaren geleden niet oneigen- | |
| |
aardig uit, door op zijn plaat den blijden intocht des Konings in Lissabon af te teekenen, en daarbij een geraamte met een boerenhoed op den voorgrond te plaatsen. Een agent loopt toe en vraagt of hij in zulk costuum zich voor het oog des Konings durft vertoonen en wil hem op zij dringen; maar de boer antwoordt: ‘Wat wilt ge? Ik moet mijn Koning bij zijn blijde inkomst eeren, en de ontvanger der belastingen heeft me zelfs mijn huid niet gelaten’. Maar zelfs die al te sterke belastingdruk kan het volk niet uit zijn politieke apathie doen opwaken, omdat het uit een historie van jaren geleerd heeft, dat alle politici, tot wat partij ze behooren, trouwe scheerders van het hulpelooze schaap blijven, en omdat de pit, om aan dien toestand van ellende een eind te maken, in 't hart van het volk ontbreekt. Niet ten onrechte schreef Madame Rattazzi in haar Portugal à vol d'oiseau, dat er geen land is dat keuriger wetten bezit, maar ook geen land waarin de afstand tusschen de wetten en het leven grooter is. Zoo wijst zij er op dat de hazardspelen verboden zijn, maar dat er geen land is waarin het hasard- en lotspel weliger siert. En dit is schier op elk gebied zoo. Er bestaat leerdwang, sinds de wet van 20
Sept. 1844 door den Koning geteekend werd, maar het getal der analphabeten loopt er nog altoos over de 70%. En zoo ook, er is een stel kostelijke sociale wetten ingevoerd, maar de belanghebbenden onder het volk maken er geen gebruik van, en al deze wetten blijven een doode letter. Prachtig schematiseert men er in de bureaux en in de Cortez oreert men er in hooge welsprekendheid, maar dit alles blijft als een oliedrop op de wateren van het volksleven drijven. Het dringt in het volk niet in. Veilig kan men dan ook zeggen dat, ware de moordaanslag op de Koninklijke familie niet tusschenbeide gekomen, Franco nog altoos meester van het terrein zou gebleven zijn. Alleen te Oporto en te Lissabon had een oproer kunnen uitbreken, maar daartegenover had Franco het leger gereed en op zijn hand. En was het hem eenmaal gelukt, bij decreet tot stand te brengen wat hij zich had voorgenomen, dan had ook hij de Cortez weer saamgeroepen, die Cortez zou in 't eind wel op zijn hand zijn geweest, en allicht had tenslotte heel Portugal erkend, dat deze dictator wel veel had aangedurfd, maar toch ook voor een goed deel den Augiasstal gereinigd had. In ons goede Nederland hebben we van zulk een staat van zaken geen begrip, maar wie Portugal's historie kent, weet
| |
[pagina t.o. 480]
[p. t.o. 480] | |
het paleis van ajuda.
| |
| |
maar al te goed, dat Franco in de antecedenten van zijn land alle gegevens gereed vond om de rol te spelen, die hij op zich nam. Ons zou wat hij bestond een politieke misdaad dunken, maar in Portugal is zulk een politieke passie voor zijn constitutioneele rechten aan het volk geheel vreemd. Toch vergete men niet, dat ook in Nederland het ernstigste en beste deel van het volk in de tweede helft der 19e eeuw reeds een goed eind op weg was, om in gelijksoortige politieke lethargie te vervallen. Zelfs won het denkbeeld aanhangers, dat het Christelijk geloof het deelnemen aan het politieke leven verbood. Daardoor was ook ons land toen in steeds gevaarlijker strooming gekomen, en niet genoeg kan het gewaardeerd, dat deze dreigende lethargie ten onzent thans voor een wakker en geestdriftig meêleven in de politieke aangelegenheden plaats heeft gemaakt. Wat ernstig gevaar hierdoor afgewend is, toont ons de jammer, waarin Portugal verzonk. Alleen waar heel het volk meeleeft, blijft de politiek gezond. Alleen zoo onder het volk in zijn breede kringen het politiek besef wakker spreekt, kan de politiek door beginselen beheerscht blijven. Alleen de deelneming van heel een volk aan het politieke leven bant die valsche politiek, die zich om de persoonlijke eerzucht der politiciens saamtrekt, gelijk dit in Portugal telkens aan de orde van den dag was.
Toch mag niet vergeten, dat in Franco's politiek bedrijf zich een zeer kiesch, uiterst teeder en in hooge mate onaangenaam element mengde. Franco, laat ons eerlijk genoeg zijn om het te erkennen, heeft in de eerste plaats zijn Koning pogen te redden uit de financieele ongelegenheden waarin hij geraakt was. Koning Carlos was allerminst een onbeduidend Vorst, alleen maar, zijn verdiensten lagen minder op politiek terrein. Hij was man van studie en stelde bijzonder belang in de diepzee-onderzoekingen, en ook hij was een zeer verdienstelijk artist. Zijn aquarellen, vooral zijn zeegezichten, hadden in de kringen der beste kunstenaars naam gemaakt. Doch de droeve historie van Beieren's Koning zegt genoegzaam, hoe de artistieke zin die ook in het geslacht der Braganza's niet vreemd was, nu juist niet de beste geschiktheid verraadt voor het voeren van het Koninklijk bewind. Dit wil niet zeggen dat hij niet ook een roeping voor zijn land en volk gevoelde. Veeleer deelde hij bij zijn optreden als Koning warm in het reveil, dat destijds in Portugal voor zijn Koloniën den toon aangaf.
| |
| |
Zelfs moedigde hij dit pogen van zijn volk, om zich koloniaal te herstellen, aan, en liet in Manicaland de door Engeland teruggedrongen grens weer opschuiven, maar dit juist berokkende hem in 1890 het noodlottige Engelsche ultimatum. Sinds het verdrag van Methuen had Engeland's hand steeds zwaar op Portugal gedrukt. Portugal werd meer dan eens door Engeland als een wingewest bejegend. Bij den oorlog met de Boeren in Transvaal kwam het opnieuw uit bij Lorenço Marquez. Zoolang Portugal nu alle ding prees gelijk Engeland het uitwees, bleef men te Londen vriendelijk; maar toen men ontwaarde, dat het afhankelijke Portugal het aandorst, om zich tegen het machtige Engeland te verzetten, barstte te Londen een onweder van gekwetste majesteit los, en aarzelde men geen oogenblik om Portugal een vernederend ultimatum te zenden. Dit ultimatum krenkte het anders zoo apathieke Portugeesche volk op de grievendste wijze. Reeds lang had men zich aan de voogdij, die Engeland zich over Portugal aanmatigde, geërgerd getoond; maar nu Engeland het aandorst om de nieuw-opbloeiende liefde voor Portugal's koloniale leven, waar heel zijn schitterende historie in meesprak, op zoo niets ontziende manier te krenken, kwam zelfs de Cortez in openlijk verzet, en de arme Koning, die pas het vorig jaar, in 1889, den troon had beklommen, zat tusschen de twee vuren. Werd het ultimatum niet aanvaard, dan kreeg hij morgen het Engelsch eskader op de Taag, en nam hij 't aan, dan wachtte hem de hoon van zijn volk. Er is toen gelaveerd. Een nieuw kabinet trad op, en iets heeft Engeland in 't eind toegegeven, maar in hoofdzaak ging het ultimatum door. Portugal moest zich uit Manicaland terugtrekken, en deze aanranding van haar nationale eer heeft de bevolking nooit aan haar Koning vergeven. Zij verdacht den Vorst van voorliefde voor Engeland, en zelfs de orde van den Kouseband heeft de Koning niet durven aannemen, daar een Engelsche ridderorde in het oog van het
volk als een brandmerk gold. En de hieruit geboren tegenzin tegen de Kroon heeft Koning Carlos nooit geheel kunnen overwinnen. Wie eens zondebok is, wordt zoo licht zondebok van alles. Ook de finantieele tegenspoeden, die kort daarop tot een staatsbankroet leidden, werden nu op rekening van den Koning geschoven, en geheel de verhouding tusschen den Vorst en zijn volk bleek vervalscht. Wel had de Koning, toen het Staatsbankroet uitbrak, afstand gedaan van een vijfde gedeelte van zijn civiele lijst,
| |
| |
maar wel verre van den toestand te verbeteren, had dit dien juist verergerd. Het Hof in Portugal is op grootschen voet ingericht en daardoor duur. Reeds de drie groote paleizen van Necessidades, Ajuda en Belem wijzen hierop. Het Portugeesche volk houdt van vertoon. Van oudsher was het Hof er daarom op bedacht, in veel statie uit te komen. De staatsiekoetsen te Lissabon behooren tot de rijkste van alle Hoven. En een Hof eenmaal op dien voet ingericht, kan zich, zonder radicaal ingrijpen in den bestaanden toestand, niet met een vijfde bekrimpen. De civiele lijst was nu gedaald op even 1¼ millioen gulden, en hiermee kwam men niet toe. In die verlegenheid schoot toen de minister van financiën aan den Koning voor. Van terugbetalen kwam natuurlijk niets, en zoo liep deze schuld in 1906 op tot een totaal bedrag van f 1,848,000; een som te groot om in de begrooting te worden weggewerkt. Ook uit het persoonlijk fortuin van de koninklijke familie kon deze som niet gekweten worden. Er moest dus iets op gevonden worden om dit gat te stoppen, en reeds de Minister-President Hintze Ribeiro was er op bedacht geweest om hier een uitweg te zoeken. Naar men wil was zijn plan om de pachters van de tabak eenige jaren lang voor een hooger bedrag te doen inschrijven dan de régie bedroeg, waarvan dan een deel tot delging van de schuld zou zijn afgeschreven; en toen dezen, naar men zegt, weigerden, liet de Koning Hintze Ribeiro los en nam in zijn uitersten nood, zijn toevlucht tot Franco, die den Koning het uitzicht geopend had op een alleszins volledig redres. Franco, die zelf er goed inzit, is niet allereerst op het zoeken van eigen voordeel, maar op het redden van zijn Koning uit deze pijnlijke ongelegenheid bedacht geweest. Alleen maar, de middelen die hij toen aangreep om deze Koninklijke schuld te delgen, mochten het licht niet zien. De Koning had op Staatskosten van zijn volk een jacht ontvangen, dat naar de Koningin de
Amelia was genaamd. Dit jacht had ruim zeven ton gekost. En dit jacht zou de Koning nu aan de Marine afstaan, natuurlijk om er steeds als admiraal van de vloot toch het vrije gebruik van te behouden, en voor het afstaan van dit jacht zou zijn schuld aan de Staatskas met zeven ton verminderd worden. Dan waren er tal van kleine paleizen en gebouwen en stallen, die tot de civiele lijst behoorden, maar die de Koning nooit gebruikte, en die het gouvernement tegen behoorlijke rente voor kazernes, magazijnen en scholen bezigde. Ook
| |
| |
deze gebouwen zouden nu door den Koning aan het Rijk worden afgegeven, en hiervoor zou hem ruim een millioen in zijn credit worden gebracht. Zoo was dan de schuld vereffend, en daar de Koning op die wijs heel wat aan rente verloor, en toch weer niet zou toekomen, werd daarom bij decreet besloten tot verhooging der civiele lijst met f 384,000 's jaars. Zulk een transactie nu, die geheel eigenmachtig buiten de Cortez om, door den Koning zelf, met het contraseign van Franco, bedisseld werd, zou zelfs een geliefd Koning aan scherpe critiek onderworpen hebben, maar moest te zwaarder een Vorst treffen, die sinds het Engelsche ultimatum reeds zoo aanmerkelijk deel van de sympathie zijns volks had ingeboet. De raadsman die zijn Vorst hiertoe hielp, was een slecht raadsman van de Kroon. En hieruit verklaart het zich dat de woede der Koningsmoorders zich wel eerst tegen de Dynastie, maar onverwijld daarop tegen Franco keerde. Hoe goed ook van Franco bedoeld, dit was niet zijn Koning redden, maar in het ongeluk storten, en nog gaat de jonge Koning Manuel I onder dit averechtsch exploit gebukt. Er moet nu met de Cortez, er moet openlijk gehandeld worden, en financieel ligt het Hof aan lager wal.
Ook wat het gelukken van den moordaanslag zelf aangaat, kan Franco niet van verzuim worden vrijgepleit. Hij had, de stemming in de republikeinsche kringen kennend, beter voor het leven van den Vorst en diens Huis moeten waken. Na de terugkomst van den Kroonprins uit de Koloniën, had het Hof zich, begin Januari, voor enkele weken naar Villa Viçiosa teruggetrokken. Einde Februari zou de Koning met zijn gezin vandaar naar Lissabon terugkeeren, maar in die korte weken was de toestand daar in het oog loopend verergerd. Kon men aanvankelijk nog zeggen dat het volk zich in de dictatuur schikte; ja, om toch maar rust te hebben, die dictatuur niet ongunstig opnam; sinds was met name te Lissabon, de stemming een geheel andere geworden, De politie kwam allerlei revolutionaire bijeenkomsten en besprekingen op het spoor; kennelijk broeide er iets; en Franco, hierdoor onrustig geworden, beval een scherp onderzoek, dat in het laatst van Januari tot de ontdekking van allerlei booze plannen leidde, wier bestaan op 29 Januari door onderscheiden opstootjes bevestigd werd. Vast besloten om, hoe 't ook liep, niet toe te geven, had Franco toen den Koning geprest om nog te Villa Viciosa het befaamde decreet van 31 Januari te teekenen, dat kort
| |
| |
en goed allen waarborg voor persoonlijke vrijheid ophief en aan het Gouvernement de volstrekte macht in handen gaf, om wien het wilde op te pakken en òf in arrest te houden òf over de grenzen te zetten. Onverwijld werd toen kwistig van deze onbeperkte volmacht gebruik gemaakt. Vertwijfeling maakte zich van alle oppositioneele kringen meester. Heel Lissabon was onrustig, en Franco wist dat de Koning met heel de Koninklijke familie den dag daarop naar Lissabon zou terugkeeren. Waarom dan de teekening van het berucht besluit niet uitgesteld, tot het Hof weer veilig in het paleis van Necessidades zou zijn teruggekeerd? Maar vooral na die eerste onvoorzichtigheid was het zaak geweest, den Koning bij zijn terugkeer te beveiligen. Reeds bij vollen dag zou die terugkomst minder gevaarlijk zijn geweest, dan gelijk ze nu plaats had, bij het vallen van den avond. De Plaça do Commercio, waar de Koning na zijn aankomst over reed, bood op zich zelf geen gevaar. Ze is een breed, ruim vierkant, maar aan het uiteinde moest de Koninklijke stoet links omslaan en hierbij dicht de arcaden naderen, die heel de Plaça omringen; en vooral toen het reeds begon te schemeren, had dit gevaarlijke punt behoorlijk moeten zijn afgezet. Er zon zelfs veel voor zijn geweest om bij den ingang van de Arsenaalstraat troepen en haie op te stellen. Wel geef ik toe, dat het gevaar grooter werd, doordat het Hof iets later dan was aangekondigd over de Taag aan wal kwam, maar juist dit had tot verhoogde waakzaamheid moeten manen. Althans dat vier personen met hun buksen zich op dit bedenkelijk punt meer dan een uur hebben kunnen ophouden, zonder dat de politie hen ontwaarde, is voldingend bewijs, dat het politietoezicht geheel onvoldoende was en dat Franco òf het gevaar niet voorzien had òf verzuimd had aan de politie bijzondere instructies te geven. Hij wist, wat men ook van liefde voor de dynastie in Portugal bazele, dat de Koning
sinds de geschiedenis van het ultimatum verre van bemind was en dat Portugal's inschikkelijkheid voor Engeland in den Transvaal-oorlog, waarbij het volk voor de Boeren partij koos, de verhouding althans niet verbeterd had. Hij wist dat vooral in Lissabon de republikeinsche partij sterk vertegenwoordigd was, want bij de jongste verkiezing voor de Cortez waren te Lissabon twee republikeinen tot afgevaardigden gekozen. Hij wist dat zijn jongste daden van geweld tegenover de chefs der verschillende partijen de stemming van het volk
| |
| |
in de hoofdstad verbitterd hadden. En uit de historie kon en moest hij weten, dat in zulke overprikkelde oogenblikken zich maar al te licht enkele overspannen zeloten opdoen, die in den tirannen-moord een daad van vaderlandsliefde eeren. En toch werd het nemen van voorzorgsmaatregelen op eenigszins uitgebreide schaal geheel verzuimd. Dit nu was de zelfverblinding van den alles aandurvenden Staatsman, die waant als vrucht van zijn doortasten geheel den toestand te kunnen beheerschen, en van dien waan is de Koning met zijn oudsten zoon het slachtoffer geworden. Ook zelf bleek de Koning zorgeloos. Afgaande op het rapport van zijn minister had hij blijkbaar geen vermoeden van den geest van verzet die er smeulde, en in elk geval was het hoogst gewaagd, om heel de Koninklijke familie in een enkel rijtuig te doen plaats nemen. Den Republikeinen was het niet alleen om den Koning maar om heel zijn dynastie te doen. Toegestemd moet dat men in Portugal niet zoo licht tot een moordaanslag over gaat als in Spanje. Eigenlijke anarchisten vindt men er niet, en over 't algemeen is moord in Portugal veel zeldzamer dan in Spanje en Italië, maar ook dit kon geen verontschuldiging zijn, waar heel de dynastie op het spel stond en dusgenaamde tirannenmoord zelfs in de meest bezadigde landen is voorgekomen. Vreemdelingen konden ook in Lissabon insluipen. En zoo zijn toen op 1 Februari, juist op den hoek van de Plaça do Commercio, de vier booswichten uit de Arcaden op het Koninklijk rijtuig toegeschoten, die met schot op schot den Koning en den Kroonprins vermoord en den jongen prins Manuel gewond hebben, en aan wier woede de heroïeke Koningin Amelia niet dan door een wonder is ontkomen. Voor het oogenblik is thans onder den indruk van deze ontzettende gebeurtenis de partijvrede in Portugal hersteld en heerscht ook in de Cortez, die aanstonds weer werden saamgeroepen, een vrede-ademende stemming; maar wie Portugal kent, weet dat dit slechts een
wapenstilstand beteekent, en de jonge Koning Manuel gaat sombere dagen tegemoet. Ferreira de Amiral, die het bewind op zich nam, kweet zich uitnemend van zijn uiterst moeilijke taak, doch als de eerste indruk van den Koningsmoord zal zijn voorbijgegaan, weet men vooruit dat het oude partijgetwist terugkeert; en door de ongelukkige geldelijke schuld die het Hof aanging, blijft de Koning zelf van nabij in het partijgetwist betrokken. Resumeerende kan ik dan ook niet anders oordeelen, dan 1o. dat Franco,
| |
| |
toen hij in Mei 1906 het bewind opnam, met de beste voornemens bezield was, en niet anders bedoelde dan zijn Koning uit de financieele impasse te helpen en voorts door een tijdelijke dictatuur aan veel verkeerds in de Portugeesche administratie een einde te maken; 2o. dat er in de Portugeesche politieke historie antecedenten te over waren om zulk een ondernemen niet overmoedig te doen schijnen; en 3o. dat de Grondwet bepalingen inhield die het ten halve konden wettigen. Maar zijn fout was, ten eerste, dat hij zulk een stout plan nooit had mogen ondernemen, zoolang hij geen grooter partij achter zich had; ten tweede, dat hij den ongeredderden toestand veel te lang heeft laten voortduren en daardoor tot al te brutaal geweld verlokt werd; en ten derde dat hij, toen de stemming onder het volk, vooral in Lissabon, overprikkeld werd, bij den terugkeer van den Koning in zijn residentie verzuimde de zoo hoog noodige voorzorgsmaatregelen te nemen, om het leven van zijn Vorst te beschermen; iets wat hij met twee bataljons ongetwijfeld had kunnen doen.
Dat de Koning zelf tot dit alles heeft meegewerkt, mag niet worden verheeld. Te zeer artist en te zeer man van studie, heeft de Koning zich blijkbaar in de stemming van zijn volk vergist en de gevolgen van zoo stout ondernemen niet berekend. Toch dwaalt, wie hierin van de zijde des Konings enkel zorgeloosheid en hooghartigheid meent te mogen zien. Toen ik door de goede zorge van onzen toenmaligen gezant te Lissabon, Jhr. van Eijs van Lienden, die mij met zulk een voorkomende welwillendheid te Lissabon voorthielp, in audientie bij den Koning werd toegelaten, trof mij veeleer zijn gedrukte stemming, zoo geheel verschillend van de stemming waarin ik den jeugdigen Koning van Spanje had aangetroffen. Men zag het hem aan dat hij zich niet gelukkig gevoelde. Zijn zware gestalte en korte nek deed dit nog te meer uitkomen, maar reeds op zijn gelaat teekende zich een trek, die verstaan deed, dat hij zich met zekere fataliteit aan een ver van gelukkig lot onderwierp. Er lag iets in zijn uitdrukking van die passieve overgegevenheid, die geen vrede met zijn toestand heeft en toch niet beter weet te doen dan zich aan dien toestand te onderwerpen. Geen trek die zich tot een lach plooide. Niet stroef noch stug, maar iets van het onverschillige van de fataliteit. Zoo heel anders dan Koningin Amelia, die natuurlijk den gang van zaken even
| |
| |
donker inzag, maar, echt Bourbonsch, zich door geen tegenspoed uit het veld liet slaan en met haar heroieke natuur en haar altoos gelukkig humeur over elke dreiging van het noodlot triomfeerde. Koningin Amelia is zulk een echt-vorstelijke verschijning. Daags voor de audientie had ik gelegenheid gehad, haar bij de opening van de Cortez, met haar hofstoet, in het Parlementsgebouw te zien binnenkomen, en het incessu patuit Regina was toen zoo ten volle op haar toepasselijk. De zaal waarin de Cortez vergadert, is evenals de Woeli te Athene een halfrond met hoogen koepel, met den troon in het middenpunt van de middenlijn, die het halfrond afsluit; en boven de zitbanken der leden zijn, heel het halfrond langs, de galerijen voor het publiek. Door de goede zorgen van onzen gezant had ik toegang tot de diplomatenloge gekregen, zoodat ik het binnenkomen van den hofstoet van nabij kon gadeslaan, want de diplomatenloge is vlak bij den ingang. En toen had men Koningin Amelia moeten zien, verheven van gestalte, gelijk de Bourbons dat plegen te zijn, het hoofd fier omhoog, het gelaat één uitdrukking van innemende vriendelijkheid, een lach die den vurigsten republikein ontwapende en echt-koninklijk in haar gang. Daarbij gehuld in een prachtigen donker-purperen mantel, die in lange sleep achter haar door hofdames gedragen werd. Tot zelfs de stoet van deze hofdames zette luister aan haar verschijning bij. Ze waren allen in de Portugeesche kleuren uitgedoscht, wit en blauw, en dit wit met het zachte blauw kwam inde lange sleepen zoo schitterend uit. De Koning met zijn ineengedrongen gestalte verloor zich hierbij geheel, en op haar was aller oog gericht. Daarbij is het in Portugal gewoonte, dat heel het Hof bij het binnenkomen van de zaal, de diplomatenloge passeerend, voor de Gezanten der vreemde mogendheden en in hen voor hun Souvereinen een keurig uitgevoerde plichtpleging maakt. Alles zag naar boven op en boog gracieuselijk. Ook de
Koningin zelve, en op het oogenblik dat zij haar groet aan de buitenlandsche mogendheden wijdde, was er in haar verschijning iets feëachtigs-majestueus, gelijk alleen een zóó schitterende figuur dit te aanschouwen kon geven. Haar tegenwoordigheid van geest en haar vorstelijk majesteuse houding bij den moordaanslag hebben mij dan ook in het minst niet verwonderd. Zoo fatalistisch als de Koning gestemd was, zoo spotte zij met wat haar ook drukte. Wat de Spreukendichter van de ‘deugdelijke huisvrouw’ zong, dat zij ‘lacht om den nakomenden dag’, werd aan
| |
| |
haar in letterlijken zin vervuld. En die lach was niet de lach der onbezonnenheid, want in den grond is zij ernstig en vroom gestemd, maar ze triomfeert door haar heroïeke natuur over het lot dat haar neder wil drukken. Voor Koning Manuel in zijn noodstand een meer dan koninklijke moeder. Het paleis der Necessidades biedt dan ook aan deze vorstin geen bij haar aard passende koninlijke woning. Necessidades beteekent in het Portugeesch: rampspoed, ongeluk, jammer, en het paleis ontleent zijn onheilspellenden naam aan een huis dat hier vroeger stond, om ongelukkigen in hun nood op te nemen. De Portugees die nog altoos een tikje bijgeloof aanhoudt, heeft eens zelfs, toen kort op elkander nieuwe sterfgevallen in dit paleis waren voorgekomen, den Koning bij officieele deputatie verzocht, dit paleis met zijn malum omen te willen verlaten. Het paleis van Ajuda, thans door Maria Pia bewoond, of dat van Belem, bij den prachtigen toren aan den oever van de Taag gelegen, bieden veel grooter aantrekkelijkheid, maar het schoonste paleis van Portugal is dat van Cintra of Peñna, beide gelegen in die weelderige natuur, die Lord Byron eens in zijn ‘Child Harold’ de omgeving van Lissabon als het paradijs van het Zuiden deed bezingen. Vooral Cintra is dan ook een waar lustoord, en het half in Moorschen stijl opgetrokken paleis van Cintra schittert te midden dier natuurpracht door een uitdrukking van majesteit, die het tot een echt-vorstelijk verblijf stempelt. Zoo uitgelezen is heel deze omgeving en zoo zacht ook is er het klimaat in de wintermaanden, dat men er steeds op bedacht was de vreemdelingen naar de Taag heen te lokken; niet het minst om door hun goud in den geldelijken nood van het land te helpen voorzien. Dat dit toch slechts zeer ten deele gelukte, is alleen omdat er nog geen ondernemend man opstond, die het verblijf in deze dorpen bij Lissabon voor de vreemdelingen dragelijk wist te maken. De logementen zijn er
onbruikbaar, en op het verhuren van kamers zijn de Portugeesche interieurs van de boerenbevolking niet ingericht. Van buiten zal ook hier de hulp en de ondernemingsgeest moeten komen; maar komt die, dan is het succes vooruit verzekerd, want voor de Riviera doet deze wonderschoone streek niet onder en de spooraansluiting is gereed.
Het imponeerende eener verschijning als die van Koningin Amelia komt te meer uit door het Portugeesche milieu te midden waarin zij leeft. Heel anders toch dan de Spanjaard, is de Portugees meer
| |
| |
van burgerlijken aanleg. In Spanje geeft de oude riddereere nog den toon in het leven aan, in Portugal staat het burgerlijk element meer op den voorgrond. Het Portugeesche volk leeft niet in de bergen, maar aan de kust, het is van huis uit een zeevarend volk. Een Nederlander uit onze lage landen (Payse Baixos, zegt de Portugees) voelt zich dan ook in Portugal veel meer dan in Spanje thuis. In Spanje beschouwt men Portugal nog altoos als een stuk van het Iberische Schiereiland dat bij Spanje hoort en dat vroeg of laat weer aan Spanje komen moet, maar de Portugees wil hier niets van weten, en wie beide landen kort na elkander bezoekt, wordt dan ook telkens weer getroffen door het in 't oog springend verschil, dat deze beide zoo vlak naast elkander wonende volken onderscheidt. De Portugees is gemeenlijk kleiner, meer gedrongen van gestalte, lang niet zoo wel ter tale als de Spanjaard, trager in zijn bewegingen, loomer in zijn houding; als 't er op aan komt, actiever en doortastender, maar eer hij aanpakt, langer dralend. Met den Spanjaard heeft hij hooge fierheid gemeen, die zich zelfs tot persoonlijken trots kan ontwikkelen, zoodat een Portugees b.v. nooit het kleinste pakje zelf in zijn hand mee naar huis zal dragen, maar, dit beneden zijn waardigheid vindend, steeds een Gallego, als hij wat kocht, achter zich aan laat loopen; doch dit hoog gevoel stemt dan ook veel minder dan bij den Spanjaard met geheel zijn verschijning overeen en slaat bovendien al te vaak in het komische over. En wat hem vooral kenmerkt, hij heeft uit het Moorsche bloed de zucht overgenomen om te schijnen en te schitteren. In hoe menig opzicht de Portugees op de kust van den Atlantischen Oceaan dan ook trekken van gelijkheid met ons eigen volk, als evenzoo een zeevarend kustvolk, gemeen heeft, wat het minnen van den schijn aanbelangt, verschilt hij van onzen soms al te platten volksaard principieel. Bij ons moet 'tin huis goed zijn, maar juist om zijn huis bekreunt de
Portugees zich weinig. De huizen zelfs van de meergegoeden zijn noch groot noch sierlijk, en de meubileering laat alles te wenschen. Voor de straat daarentegen doet hij alles. Hij kleedt zich steeds à quatre épingles en bootst, zonder een fat te zijn, steeds zooveel hij kan de high life na, en vooral de vrouwen, maar toch ook de mannen, houden ervan om zich met goud en diamant te overladen. Aan elken vinger een ring is ver van zeldzaam. Zelfs bij de laagste klasse werkt dit zoo sterk
| |
| |
dat met name de Ovarinas, ook wel Varina's geheeten, een eigen kaste van vischvrouwen, die steeds in haar geslacht huwen, soms voor meer dan duizend franks aan allerlei sieraad om 't lijf hangen. De kleine goud- en zilverwinkels zijn in Lissabon dan ook legio, en als ge op een feestdag deze uitstalling van overdadige weelde aanziet, zoudt ge wanen u onder een volk te bewegen, dat financieel aan heel Europa de loef afstak. Kennelijk een nawerking van den Moorschen invloed, waarmee ge niet alleen in Spanje, speciaal in Andalusie, maar ook in Portugal steeds te rekenen hebt. Het zijn twee zeer onderscheiden factoren die ook de Portugeesche volksziel inspireeren. In zijn grondstam is het een Iberisch volk, vermengd met Romeinsche en Germaansche elementen, maar geënt is op dien grondstam een van de Mooren overgenomen stek, en al naar gelang een tijdlang het eerste of het tweede element den toon aangeeft, klaart Portugal op of zinkt het in. In de 15e en 16e eeuw, later onder Pombal, en thans weer in de betere kringen, heerschte en heerscht het stam-element, waaraan Portugal de eeuw zijner glorie dankt; maar gedurig wordt deze betere strooming weer door de Moorsche strooming teruggedrongen, en dan komen weer de tijden van verval.
In verband hiermee ontbreekt het in Portugal allerminst aan zekere sympathie voor Nederland, en die sympathie hecht zich aan het hoogere element in het Portugeesche leven, vooral in verband met zijn glorieuse historie. Ramalho Ortigão in zijn A Hollandos, en niet minder Alfredo Mesquita in zijn Cartas di Hollanda, hebben aan die vriendelijke gezindheid een bezielde uitdrukking gegeven. Een sympathie, die mij te Lissabon vooral in de wetenschappelijke kringen, met name bij het Aardrijkskundig Genootschap en op de Bibliotheek tegemoet trad, en die ik temeer op prijs stelde, omdat het toch eigenlijk Nederland is, dat aan Portugal den eersten stoot heeft toegebracht, door de afneming van een goed deel van zijn koloniaal bezit. Toen namelijk, hangende onzen oorlog met Spanje, in 1580 Portugal aan de kroon van Spanje verviel, en tot de revolutie van 1640 aan Spanje verbleef, heeft ons land Portugal, als nu tot Spanje behoorend, als vijand beschouwd, het Celebes en de Molukken afgenomen en zelfs in Brazilië zijn opperheerschappij betwist. Toch heeft dit geen kwaad bloed gezet. Men voelt zelfs nu nog zeer goed, dat
| |
| |
dit onzerzijds niet op Portugal, maar op Spanje gemunt was en vergeeft ons onze stoute veroveringen, vooral nadat ook ons land, ten opzichte van zijn koloniaal gebied, later van Engelands zijde gelijk lot onderging. Al is Portugal hijna driemaal zoo groot als Nederland - het beslaat toch met Madeira en de Azoren 92.157. K.M. - in bevolking staat Portugal met Nederland nagenoeg gelijk; het heeft 5½ millioen inwoners. Beide landen zijn kustlanden, op zeevaart en koloniaal bezit aangewezen. En wat vooral meetelt, Portugal en Nederland zijn lotgenooten. Beide landen waren eens wereldmachten met een schitterend verleden en een aangrijpende historie, en óók zijn beide landen in den loop der historie, allengs afgedaald van het hooge standpunt dat ze eens innamen. Nog hebben we aanraking met Portugal op Timor, dat aan beide landen saam behoort, en zelfs bij Mossamedes in Humpata, heeft zich een kolonie van Hollandsche boeren gevestigd, die er nog steeds het Hollandsche element in eere houdt. Zelfs zijn er ethnologen die beweren, dat ook Hollanders en Friezen tot de constitueering van het Portugeesche ras hebben meegewerkt; en wie weet dat in 1870 als President-minister in Portugal optrad de heer Braamcamp, en er op let dat de naam van den grooten Alboequerque vrij sterk aan Abbekerke doet denken, voelt dat hier iets van aan moet zijn, al is het sterk overdreven. Reeds lang wist men dat in 1147, en later nog in 1189 een vloot van Kruisvaarders uit de Schelde naar het Oosten was getrokken, die op de Portugeesche kust ankerde en door den toemaligen Graaf van Portugal werd uitgenoodigd, om liever in Portugal tegen de Sarracenen den strijd aan te binden en goeden buit te behalen, dan den verren tocht naar het Heilige land te ondernemen. De eene maal schijnt deze vloot uit 180, de tweede maal uit een kleiner aantal schepen te hebben bestaan, en Arnold van Aerschot wordt genoemd als de chef der eerste expeditie. De eerste maal is toen
Lissabon door deze kruisvaarders aan de Mooren ontrukt, de tweede maal was het grootste wapenfeit de inneming van Silvez in het zuiden; twee wapenfeiten waarbij onze kruisvaarders, 't zij waarlijk niet tot hun eere gezegd, zeer wreedelijk onder de Sarracenen hebben gemoord. Toch kende men dusver van een en ander niet de bijzonderheden. Thans echter is hierover eenig meerder licht ontstoken door een gevonden handschrift. Gelijk toch de heer O.L. Godin,
| |
| |
in een door de Société de Géographie de Lisbonne uitgegeven studie (1897) meedeelt, heeft de abt Gazarra op een boekenstal te Turin voor bijna geen geld een handschrift gekocht, dat over één dezer tochten handelt en van een ooggetuige afkomstig schijnt. Dit reisverhaal heeft hij in de Mémoires de l' Académie de Turin uitgegeven, en hierdoor bezit men thans de zekerheid, dat een dezer vloten op 1 Mei 1188 de Schelde verliet; dat wel waarlijk niet alleen Vlamingen, maar ook Hollanders en Friezen er aan deelnamen; dat de inneming van Silvez door deze Kruisvaarders plaats had; en dat vele van deze kruisvaarders in Portugal gebleven zijn. Al blijft het hierbij nu onzeker, hoe groot dit aantal was, het schijnt dan toch geen loos gerucht te zijn geweest, dat ook een zeker Nederlandsch element toen in het Portugeesche volksgeheel is opgenomen. Verdere, vooral genealogische nasporingen ontbreken vooralsnog, hoewel de familie Braamcamp vermoedelijk haar verleden wel zal kennen, en ook een onderzoek naar Alboequerque's geslacht de moeite loonen kon. Ook later zijn door handelsbetrekkingen Nederlanders in Portugal komen te wonen, en het trof mij dat ik in de Koninklijke Bibliotheek te Lissabon nog zeker aantal Nederlandsche boeken van stichtelijken aard vond, die wel geen jaartal dragen, maar, blijkens het nog afwisselend gebruik van du en ghi, van het einde der 16e eeuw moeten dagteekenen. Bij de schriftelijke uitnoodiging, die ik tot een bezoek aan de Bibliotheek ontving, werd mij zelfs niet ter loops, maar opzettelijk verzekerd, dat ik er enkel ‘Hollandophilen’ ontmoeten zou. Bij de Portugeesche gedelegeerden, die in 1904 over Timor te 's-Gravenhage kwamen onderhandelen, ontwaarde ik geheel gelijke gezindheid. En onzerzijds werd daaraan schier niet anders beantwoord, dan doordien we destijds de
uit Portugal gevluchte Joden herbergden; iets waarmee we ons zelf meer dan Portugal een dienst deden, want de Joden die zich uit Portugal te Amsterdam met afzonderlijke Synagoge vestigden waren de keur der beste Sepharvaim. Thans zijn de Joden in Portugal weer toegelaten. Ze zijn reeds een 5000 in aantal, en althans in Lissabon hebben ze weer een eigen Synagoge.
Ook de enkele Protestanten, die te Lissabon meer vertoeven dan wonen, genieten er thans volle vrijheid van eeredienst, al moeten hun kerkgebouwen zich altoos nog eenigszins maskeeren. Er is een Engelsche kerk, er is een Duitsche kerk, beide in verband met de Legatiën, maar dan is er nog een Portugeesche kerk, en alleen in
| |
| |
de laatste tintelde eenig leven. In de Duitsche kerk die ik bezocht, trof men bijna uitsluitend gouvernantes, en die dan nog allen het kerkgebouw verlieten zoodra het H. Avondmaal begon, maar in de Portugeesche kerk vond ik een kleine vergadering van lieden uit het volk. Niet te veel, misschien een goede twee honderd, maar de prediker sprak zoo bezield en boeiend, dat heel het gehoor als aan zijn lippen hing. Voor het overige is het te Lissabon natuurlijk alles Katholiek; zelfs bezit Lissabon, krachtens een aloude overeenkomst met den Paus, een Patriarch, en zoozeer staat het Portugeesche leven in de schaduw der kerk, dat het kerkgebouw niet enkel voor den eeredienst, maar tenminste evenzeer voor het onderling verkeer dienst doet. Het is bij de kerk dat men elkaar opwacht, het is in de kerk dat men zich met elkaar in aanraking stelt, en het is uit de kerk dat men saam huiswaarts wandelt. Een schaduwzijde hiervan is, dat de geestelijke invloed der kerk niet al te hoog staat. Vroegere pogingen om door het ordewezen invloed te oefenen, zijn door de Regeering herhaaldelijk gestuit. Vooral Pombal trad zeer streng op. Nog altijd zijn de Jezuiten dan ook niet toegelaten, en al duldt men de vrouwenkloosters, de vorming van mannelijke congregatiën wordt tegengegaan. Stellig kan dan ook gezegd, dat de R. Kath. Kerk zich in het Protestandsche Nederland veel vrijer beweegt dan in het Katholieke Portugal. Lissabon en Oporto geven hierbij meest den toon aan. Het landvolk en de kleine middenstand stelt ook in Portugal op godsdienst prijs, maar de dusgenaamde beschaafde stand in de groote steden verviel, gelijk schier overal elders, in een agnostisch indifferentisme of in pessimistische twijfelzucht. Ook het zedelijk niveau leed hieronder, en het onechte kind is er verre van zeldzaam; iets wat te meer in het oog springt omdat het onechte kind hier onder geen blaam ligt. Veelal zelfs wordt het tegelijk met het echte kind opgevoed en als lid in de
familie opgenomen. Stellig werkt hierin de historische herinnering na, dat Portugal tot tweemalen toe aan het ‘onechte kind’ zijn opkomst dankte. De eerste maal in de 11e eeuw, toen Alphonsus VI van Castilië zijn onechte dochter Theresia uithuwelijkte aan een hertog van Bourgondië, en haar als bruidschat het noordelijk deel van het tegenwoordig Portugal in leen gaf, met Porte Calle als haven; een vaderlijke zorg voor zijn onechte dochter, die later tot het opkomen uit dit leen van het
| |
| |
zelfstandige Portugal geleid heeft. En de tweede maal in 1383, toen het Huis van Bourgondië in de echte lijn uitstierf en de bastaardlinie van het Huis aan het bewind kwam. Twee historische gegevens, voor Portugal van gewichtige beteekenis, die niet konden nalaten zekeren plooi aan het moreele volksbesef te geven. Een neiging nog versterkt door de hartstochtelijke geaardheid van het ras, dat vooral door zijn bekende olhada, d.i. door het spelen met zijn schitterend, vochtig donker oog, reeds al te vroeg de passie weet op te wekken.
Lissabon was vroeger veel sterker bevolkt dan thans. Het had eens over de half millioen inwoners, nu geen 360.000 meer. Als stad ligt het prachtig, in amphitheater-vorm opgebouwd tegen de kustrotsen; een aanblik nog grootscher dan 't gezicht dat ge over de Donau bij Buda-Pesth des avonds op het verlichte Ofen hebt. De Taag bij Lissabon gaat dan ook de Donau bij Buda-Pesth zeer verre te boven. Hoogerop, vooral in Spanje bij Toledo, is de Taag een onbeduidende stroom, maar in Portugal, en vooral bij het naderen van de zee, zet de Taag zich tot een machtigen stroom uit. De breedte bij Lissabon is een 1500 Meters, bij een diepte van 8 Meters, en de monding vormt voor Lissabon, zelfs tot bij Cascaes, een zoo kolossale, goed beschermde haven, dat heel Engelands oorlogsvloot er herberg zou kunnen vinden. Toch is de scheepsbeweging er klein. Er is niets gedaan om de haven practisch bruikbaar te maken. Men laat alles over aan de natuur, en die natuur kan aan de desiderata van een moderne haven niet voldoen. Een wandeling langs de handelshaven stelt u dan ook bitter te leur. Het natuurgezicht, met het 200 Meter hooge Cintra in het verschiet, blijft onvergelijkelijk schoon, en rechtvaardigt Lord Byron's opgewonden uitroep, maar de handel staat er op lagen trap. Lissabon zelf loopt tegen de kustrots honderd Meters hoog op, en is ingedeeld in de Cidade Orientale, d.i. de moderne stad, de Cidade Occidentale, of de oude stad, en de Cidade Baixa, wat zeggen wil de lagere stad. Het is de Cidade Baixa vooral, die in 1755 van de groote aardbeving leed, en aan die aardbeving dankt men thans de waarlijk grootsch aangelegde Plaça do Commercio, wij zouden zeggen: het Handelsplein, met een flink standbeeld van Jozef I en bij den ingang een eer te hooge triumfpoort. Voorts geven de arcaden, die dit plein omringen, toegang tot alle ministeriën, en ook de Bolsa, d.i. de Beurs, staat aan den kant van ditzelfde indrukwekkende
| |
| |
plein. Behalve deze Plaça, de Avenida de Liberdade en de Alameda de Pedro zijn er overigens geen uitgestrekte pleinen. De gestadige klimming van de stad leent er zich niet toe, en zelfs het plein waarop sinds 1880 het standbeeld van Camoëns staat, is een donkere hoek. Toch leeft de herinnering aan Camoëns steeds meer op, en nog steeds dweept het met zijn Lusiades, ook al heeft latere kritiek aangetoond, dat men geheel ten onrechte in het oude Lusitanië het huidige Portugal waande terug te vinden. Maar al poogde de kritiek ook hier de poëzie te verstoren, het volk stoort er zich niet aan, en droomt zich nog altoos naneef van den Lusitaniër te zijn. Rijk aan monumentale gebouwen is Lissabon niet. Zelfs de Koninklijke paleizen zijn van tweede orde. Meer zorg is besteed aan de verdediging der stad. De fortenlinie strekt zich uit over 40 kilometer, en niet zoo lang geleden zijn nogmaals vier nieuwe forten bijgebouwd. Het verkeer in Lissabon is door de ligging der stad uiterst lastig. Wel heeft men door kettingtramwegen het mogelijke gedaan, om ook tegen de hoogten op te komen, en is er zelfs midden in de stad een groote publieke Lift, die u in enkele minuten naar de bovenstad optilt, maar dit helpt slechts voor enkele punten, en wie van het eene punt uit de hoogte moet afdalen, om, dwars door de benedenstad naar het andere eindpunt gekomen, daar weer de honderd meters op te klimmen, verliest ongelooflijken tijd. De ministers, die voor het overige een zeer schraal inkomen van slechts f 7000 hebben, krijgen dan ook extra een rijtuig te hunner beschikking, om het al te groote tijdverlies te voorkomen. Het leven in Lissabon is niet duur, en ook hier blijft soberheid den Portugees eigen. De salarissen der onderwijzers zijn veelal van f 400, die der onderwijzeressen zelfs van niet meer dan f 275. Bij feestmalen
haalt men uit, maar in 't gewone leven spaart men voor opschik, en verteert in 't gezin weinig. Voor 18½ cent levert de dusgenaamde Oeconomische keuken er u een middagmaal, bestaande uit een portie goede soep, een flink stuk vleesch, anderhalf ons brood met twee deciliter wijn; en meer vraagt hier een klerk of kleine ambtenaar niet. De kerken leveren er, evenals in Madrid, weinig monumentaals op, maar de Koninklijke Academie van wetenschappen en het Geographisch instituut behooren tot de eersten van Europa, en de Koninklijke Bibliotheek bezit 200,000 boekdeelen met bij de duizend niet onbelangrijke handschriften. Wetenschappelijk gaat Portugal dan
| |
| |
ook steeds vooruit. Vooral de historische en de geographische studie, die Portugals glorieus verleden doet opleven, heeft er nationale beteekenis. Zelfs over de Gitanos, die overigens in Portugal nooit een rol van beteekenis speelden, is te Lissabon een der beste studiën uitgegeven, en wel door F. Adolpho Coëlho, onder den titel Os Ciganos de Portugal, verschenen in 1892. Aan den Moorschen tijd herinnert nog de alleen in Portugal inheemsche gewoonte, om den gevel van zijn huis geheel met een donkere faïence, de Azuleja genaamd, te bekleeden. Ook deze gewoonte neemt af, maar de fabrieken van deze faïence-platen te Lissabon en te Oporto, genieten nog hoogen bloei en keer op keer vindt men nog huizen, die met deze Oostersche, later in Renaissance-stijl gewijzigde tegels niet alleen van binnen, maar ook van buiten, van de nok van het huis tot aan den grond, bekleed zijn; een singuliere, en allerminst fraaie versiering, doch waar de ouderwetsche Portugees nog altijd zeer trotsch op is. Het leven in Lissabon is bedaarder dan in de meeste groote steden. De Portugees is kalm en rustig van aard; iets wat vooral uitkomt bij zijn stierengevechten. Zonder stierengevechten zou men het ook in Lissabon niet stellen kunnen, maar men kampt er met embolado's, d.w.z. dat op de horens der stieren koperen ronde ballen worden vastgesmeed, zoodat de stier wel stooten, maar niet wonden kan. De Picadores, die hier Cavalhero's heeten, zijn dan ook op mooie raspaarden gezeten en vechten met de farpa, een lange piek die ze handig weten te lanceeren. Soms komt er nog een Espada bij te pas, maar die met een houten degen slechts een schijnsteek toebrengt, en de stier stapt altoos weer bij levenden lijve naar zijn stal terug. Zoo verzot als de Spanjaard is op 't zien van bloed, zoo gruwt een Portugees er van. Het pessimisme leidt er veel tot zelfmoord, maar van eigenlijke moord hoort men er zelden. Dieven zijn er
te meer, en ook de bedelaars maken het u, niet overdag maar 's avonds, te Lissabon lastig. Want wel is de bedelarij er verboden, maar ze tiert er niettemin welig. De bedelaars hebben de stad in wijken ingedeeld. Overdag loopen ze ieder hun wijk aan de huizen af, maar 's avonds spreken ze den eenzamen wandelaar op de verlaten straten van de hooge stad aan; dan geeft men meest iets om van hen af te zijn; en dit juist bestendigt het euvel.
| |
| |
Het onderwijs staat in Portugal naar de wet op hoogen trap, maar kan feitelijk niet met die van het overige West-Europa mededingen. Een voordeel heeft Portugal, dat het niet lijdt aan de weeën van een geleerd proletariaat. Het heeft toch slechts ééne Universiteit, en die eene Universiteit telt nog geen 2000 studenten; voor een bevolking van over de vijf millioen een ongewoon laag cijfer. Die Universiteit werd gesticht te Lissabon, in 1288, kort nadat Lissabon op de Mooren veroverd was. Maar hier schoot ze geen wortel, en reeds in 1307 werd ze naar Coimbra verplaatst, een kleine provinciestad van even 18,000 inwoners, die thans zoo goed als uitsluitend van de Universiteit leeft. Deze Universiteit telt vijf faculteiten: theologie, rechten, medicijnen, meetkunde en philosophie, maar het vreemde is, dat de Letteren er niet vertegenwoordigd zijn en dat de philosophische faculteit zich bepaalt tot de sciences exactes. Er wordt gedoceerd door 53 gewone hoogleeraren en door 22 ‘suppleanten’, weinig meer dan repetitors. Het Universiteitsgebouw op de Plaça Real des Escolas is een ruim en prachtig gebouw, dat van 1540 dagteekent. De boekerij telt 150,000 boekdeelen. Ook de academische hulpmiddelen zijn er voldoende, en onder deze trekt de aandacht een koud plantenhuis, om in het heete seizoen de planten, die geen hitte verdragen kunnen, te doen tieren. Voor wie aan onze gestookte serre's denkt, iets van de omgekeerde wereld. De studenten loopen er blootshoofds en met mantels om. Ze spelen in de kleine stad vrijwel den baas, maar ze onderhouden onder elkaar goede tucht. De seniores van het vijfde studiejaar oefenen een onbeperkt gezag over de jongere studenten, en wie tegenover een quintamiste in eerbied te kort schoot, ontging niet licht zijn straf. Er studeeren heel wat Brazilianen. De doctorstitel wordt niet dan bij uitzondering verleend. Daarom trekt het te meer de aandacht, dat reeds in 1894
een Portugeesche dame den titel van doctoresse in de philosophie haalde. Het gering aantal studenten, met inbegrip van de Brazilianen in 1906 slechts 1850, verklaart zich daaruit, dat een Portugees die middelen bezit, liefst in Parijs gaat studeeren. De in Frankrijk gediplomeerde doctoren zijn er verre van zeldzaam, en wat ook de aandacht trekt, meer dan één Staatsman die den doctorstitel voert, is geen doctor in de rechten, maar doctor in de medicijnen, in Frankrijk gedoctoreerd. Het middelbaar onderwijs is in Portugal geregeld bij de wet van 1844, en later bij de wet van 1866, nog later in 1888 en 1892 herzien.
| |
| |
In het totaal wordt aan dit onderwijs een kleine drie ton uitgegeven. Er moet volgens de wet in elk der zeventien districten zulk een school zijn, maar bereikt is dit getal nog niet. Alleen te Lissabon zijn er twee, en op een van deze worden ook de Afrikaansche negertalen onderwezen voor de jonge mannen die in kolonialen dienst zullen gaan. Voor het Lager onderwijs bestaat er schooldwang, maar nog altoos met een wanhopend analphabeten-cijfer van over de 70o, en het aantal van deze scholen klom nog niet veel boven de 6000. Bij dit hooge analphabeten-cijfer baart het verwondering, dat toch de Pers in Portugal zoo bloeit. Te Lissabon alleen komen 100, te Oporto 50 en in het kleine Coimbra nog 20 periodieken uit. Voor het vakonderwijs zijn er 27 ambachtsscholen, is er een Polytechnische school te Lissabon met een 600 leerlingen, een landbouwschool, een zeevaartschool, een medische school voor een tweede soort artsen, en een diplomatieke school voor wie attaché of consul wil worden. In het laatste is Portugal ons vooruit; daarentegen in de opleiding voor den kolonialen dienst is het nog geheel ten achter.
Dit verwondert te meer, daar Portugal als koloniale mogendheid nog altoos een niet zoo lagen rang bekleedt; iets wat reeds daaruit blijkt, dat het een koloniaal leger van bij de 13.000 man onderhoudt. Naar de bevolking gerekend - en alleen die maatstaf kan hier gelden - is Frankrijk, met inbegrip van Algiers en Tunis, thans na Engeland de tweede koloniale mogendheid. Zijn kolonies hebben saâm 45 millioen inwoners. Dan komt Nederland met 39 millioen. Daarop volgt thans België met 19 millioen. Maar dan komt aanstonds Portugal met een koloniale bevolking van 7½ millioen; de Azoren en Madeira, die bij Portugal zelf ingelijfd zijn, niet meegerekend. In Azië heeft dit koloniaal bezit weinig te beduiden. Goa en de helft van Timor hebben dan tenminste nog een bevolking van saam bij de 700.000 inlanders, maar Damao, Diu en Macao saam van slechts even 100.000. Relieken van wat Portugal in de dagen van Vasco de Gama en Alboequerque hier ontdekte en in bezit nam. In Afrika daarentegen is het Portugeesch koloniaal bezit nog altoos van toenemende beteekenis; minder door de Cap-Verdische eilanden, Guinea, Thomas en het Prinseneiland, dan wel door de zeer uitgebreide landstreken van Angola en Mozambique; het eerste op de Westkust, het tweede op de Oostkust. Deze twee wingewesten beslaan een oppervlakte van niet
| |
| |
minder dan twee millioen quadraat K.M., op een kleinigheid na even groot al als onze koloniën in de Oost en in de West saam, het eerste met 4½, het tweede met 3¼ millioen inwoners, en met een kustlijn voor Angola van 1625 en voor Mozambique van 2300 K.M. Bij de voortgaande ontwikkeling van Afrika heeft men in Portugal steeds meer de waarde van deze lang verwaarloosde koloniën leeren inzien, en het is niet te zeggen tot wat bloei deze groote koloniën met haar havensteden van Lorenço Marquez en Mossamedes nog geraken kunnen. En ook mag niet vergeten, dat Cabral eens Brazilië voor Portugal veroverde en dat zelfs de Dynastie deze Amerikaansche kolonie, van bij de negen millioen q. K.M., nu reeds met 18 millioen inwoners, wel in 1889 verloor, maar dat Brazilië toch altoos een in merg en been Portugeesch land blijft, met het oude moederland nog steeds door levendig contact verbonden.
De nieuwe koloniale beweging heeft dan ook in Portugal een nieuw nationaal leven gewekt. Portugal gaat vooruit op elk gebied. Het leeft terug in zijn verleden en ontleent daaraan nieuwe nationale veerkracht. De bevolking is sinds 1879 van even vier millioen nu reeds tot 5½ millioen geklommen. Het budget dat in 1879 op 28 millioen milreis stond, is nu reeds tot 70 millioen naar boven gegaan. De handelsbalans, die in 1876 op 36 millioen milreis voor den invoer stond, ging vooruit tot 60½ millioen, en van 24 millioen voor den export tot 30 millioen. De scheepvaartbeweging die in 1875 nog slechts 2620 stoomschepen aanwees, klom tot 7039 stoombooten met 16 millioen ton laadvermogen. De katoenweverij die in 1870 nog slechts met 50.000 getouwen werkte, bezigt er nu reeds 350.000. De mijnontginning gaat gelukkig vooruit, vooral in de kopermijnen, en de wijnbouw levert al gunstiger resultaten. En wat nog meer zegt, niet alleen materieel gaat Portugal gestadig vooruit, maar ook geestelijk ontplooit zich een nieuw leven op het gebied van kunsten en wetenschappen. Heel een reeks van schilders verraste Europa door hun producten. Herculano, Garrette, Silva Porto, Henriquez Pouzão, Xavier Pinheiro, Jose Melhoa, Jorge Collaço, Marquez d'Oliverie, Mevrouw Bordallo, Mevr. Munro, Mevr. Greno e.a. geven door hun kunst aan het geestesleven in Portugal een geheel nieuw élan. Soärez dos Reis schittert als beeldhouwer, Munterio als architect. Ook in Portugal is de nieuwe school meest realistisch en vaak bedorven door een
| |
| |
min gezond pessimisme, maar zulk een nieuwe opbloeiing van het hoogere nationale leven ware toch ondenkbaar zoo er in de volksziel niet een nieuw leven ontwaakt was. Wat in Spanje bleek, dat er betere dagen voor dit land komende zijn, geldt in verhoogde mate van het zooveel kleinere Portugal. Een zoo belangrijke aesthetische productie bij een klein volk van vijf millioen toont dat er nieuw leven ritselt. Kon dit er toe leiden om de Portugeezen weer als van ouds de zee te doen kiezen, en ook de nationale scheepvaart weer vooruit te brengen, zoo zou deze renaissance ook het volk zelf weer op hooger peil brengen, en het kan deswege niet genoeg betreurd, dat Portugal zijn scheepverkeer nog meest in vreemde handen laat. Zoo zelden ontmoet men in de Europeesche havens nog een schip onder Portugeesche vlag. Het groote probleem is, hoe in Portugal de landbevolking wakker te schudden. De stedelijke bevolking is er zoo bitter klein. Behalve Lissabon en Oporto is er geen stad van meer dan 25.000 inwoners, en de tiende stad van Portugal daalt reeds tot een bevolkingscijfer van even 13.000. Daarom kan alleen een nieuw opwaken van de landbevolking Portugal oeconomisch uit zijn geldelijke achterlijkheid opbeuren. In die zorgeloosheid der landbevolking schuilt tevens de oorzaak van de ellende der binnenlandsche politiek. Bij een volk dat zelf niet opwaakt, maken altoos kleine groepen en familiën zich van den politieken invloed meester, en de gezonde beginselstrijd, die alleen het bewind verheffen kon, blijft uit. Toch laat een bezoek aan Portugal een hoogst aangename herinnering achter. Het is zulk een rustig, een zoo arbeidzaam, een zoo sober, een zoo goed en zoo vriendelijk volk, dat ge onwillekeurig verlangt Portugal weer te zien. Droef is voor mij de herinnering, dat onze Gezant, Jhr. Van Eys van Lienden, die mij zoo vriendelijk in het Portugeesche leven inleidde, zoo kort daarna overleed, en somber zijn niet minder de herinneringen, die de
ontmoeting van den vermoorden Koning en van Franco na zijn vlucht uit zijn land, bij mij achterlieten, maar de week die ik te Lissabon sleet, was mij een week van rijk sociaal genieten; en waar men mij in Portugal zoo van allen kant als ‘Hollandophile’ tegemoet trad, spreek ik het gaarne uit, dat ik als ‘Portugalophile’ het schoone land verliet.
25 October 1908.
|
|