| |
| |
| |
Sicilië.
Na Griekenland lag in geographische orde Italië aan de beurt; maar Italië had ik reeds te dikwijls bereisd, om er van mijn krap toegemeten tijd nogmaals enkele weken voor af te nemen. Van Corfu komend, ging ik daarom wel te Brindisi aan land, maar om dadelijk over Napels naar Reggio door te sporen, en vandaar met de stoompont over te steken naar Messina; want Sicilië kende ik nog niet, en Sicilië boezemde mij, vooral met het oog op zijn sociale verhoudingen, bijzondere belangstelling in. Messina levert niets merkwaardigs op voor langer verblijf. De haven is ruim en diep, en wordt jaarlijks nog door een 7700 schepen bezocht, doch van saam niet meer dan 500.000 tons. Het heeft nog een bevolking van 90.000 inwoners, maar gaat toch niet vooruit en raakt steeds meer bij Palermo ten achter. Hoezeer Messina de oudste stad van Europa is, zoo althans haar stichting in 1400 v. Chr. moet worden gesteld, is haar terrein, zoo binnen als buiten de stad, arm aan monumenten. De kathedraal dagteekent eerst uit de dagen van Roger II, en de Fontein die vlak tegenover de kathedraal ligt, is met haar beelden van den Tiber, de Nijl, de Ebro enz., wel een sieraad der stad, maar het historisch cachet zoudt ge voor Europa's oudste stad toch meer sprekend wenschen, en geen oogenblik voelt ge bij uw vertrek van Messina een heimwee, om het weer te zien. Ook de universiteit en het museum van Messina zijn van tweede orde; en althans wat aanbelangt de reizigers die van verre komen, is Messina slechts doorgangsstation voor Taörmina, Syracuse en Palermo. Toch wenschte ik mij reeds aanstonds op de hoogte te stellen van de Mafia. Niet uit angst voor eigen veiligheid, want alle berichten stemmen er in
| |
| |
overeen, dat de Mafia voor vreemdelingen zoo goed als geen gevaar meer oplevert, maar om haar wezen en beteekenis te leeren kennen. Al spoedig vernam ik, dat Messina nimmer van de Mafia had te lijden, en dat het dit gelukkig lot met bijna heel het oosten van Sicilië deelt. Sicilië is van oudsher aan haar oostkust uit Griekenland gekoloniseerd, en in het westelijk deel is het prachtige eiland in hoofdzaak uit Afrika en door de Noormannen bevolkt. Die uiteenloopende geschiedkundige oorsprong werkt nog na. In heel het oosten van het eiland is nog het Grieksche karakter overwegend, terwijl in het westen veel meer de Punische, Sarraceensche, Noormansche en Spaansche invloeden nawerken, en het is niet bij het Grieksche, maar schier uitsluitend bij het meer Oostersche element, dat de Mafia opkwam en bloeide. Catania is er licht door aangestoken, maar Messina en Syracuse zijn er geheel vrij van, en zijn hoofdzetel heeft de Mafia in Palermo, Trapani, Marsala, Caltanisetta en Girgenti. Met de Camorra van Napels mag de Mafia niet zonder nadere onderscheiding vergeleken worden. De Camorra was een geheime bond, met een vast statuut en een gekozen bestuur. Onder Ferdinand II was zelfs een prins er lid van, en had ze een politieke beteekenis. Ze hielp Garribaldi, maar verloor juist door de vrijmaking van Italië haar staatkundig karakter, en daalde al spoedig tot de positie van een saamgezworen bende van deugnieten, voor wie roof en plundering, desnoods met moord, het eenig doel van existentie is. De Bagno's zijn onder de Bourbons voor de Camorra de leerscholen geweest; haar straffe organisatie heeft ze van den ouden Bond bijgehouden; en het godsdienstig tintje dat ge in Italië op alles merkt, ontbreekt zelfs bij deze Camorra niet. Wie toetreedt zweert trouw bij een ijzeren crucifix. De neiging om op die wijs door geheime samenzwering, en goede organisatie, een soort schrikbewind uit te oefenen, ligt in het Italiaansch karakter.
Zoo zijn bekend de Pugnalatri van Parma, de Squaddiaccie van Bologna en Ravenna, de Sicarii van Rome, en zelfs in Turijn de dusgenaamde Cocca. Op gelijke wijs nu had men steeds in de 18e eeuw op Sicilië de Vendicatori, en iets later de Beati Pali; benden die veelal begonnen met een soort veemgericht uit te oefenen, maar al spoedig verliepen in een samenzwering van booswichten, juist zooals het bijna overal met deze soort geheime bonden ging. In Westfalen deed men met de veemgerichten gelijke droeve
| |
| |
ervaring op en China zag in zijn geheime bonden gelijk verloop.
Toch vergist men zich, zoo men in de Mafia niets anders dan zulk een verloopen veemgericht en zulk een bende van kwaadwilligen ziet. Vooreerst toch is de Mafia geen bond. Ze heeft geen statuten, ze heeft geen organisatie, als de Camorra, en is veel meer de gemeene naam van een onder allerlei vorm opduikend anti-gouvernementeel verschijnsel. Zelfs is de naam Mafia voor dit verschijnsel eerst sinds 1860 opgekomen. Want wel beschikt de Mafia ook over vast-ineengezette organisaties, maar dit zijn op zich zelf staande bonden; zoo zelfs, dat niet zelden in de ééne Mafia twee zulke bonden scherp vijandig tegen over elkander staan. Een voorbeeld van zulke bonden in de Mafia zijn de Stoppaglieri in de Conca d'Oro bij Palermo, de Oblonica te Girgenti, en de Fratuzzi te Bagheria. Al moge dan ook de aloude Compagnie d'Armi, een soort van private politie, die reeds van 1815 dagteekent, voor de Mafia alleszins het pad hebben geëffend, toch is eerst sinds de vrijheidsoorlogen de Mafia onder haar eigen naam opgetreden. Mafioso, of gelijk men op Sicilië 't uitspreekt, Mafiusu, beteekent kranig, flink, fiksch, ree. Voor een man gebezigd, beduidde het een man van moed en overprikkeld eergevoel; van een vrouw gezegd, was donna mafiusa een flinke, handige, imponeerende vrouw. Uit tweeërlei motief nu is deze Mafia opgekomen. Eenerzijds uit het trotsch besef, dat men geen hulp van politie of rechter noodig had, en zich zelf wel recht zou verschaffen, en anderzijds uit gebrek aan afdoend gouvernementeel politietoezicht. Het eerste is bepaaldelijk aan de Sicilianen eigen, het tweede was oudtijds een algemeen verschijnsel. Het veemgericht in Duitschland was aanvankelijk zelfs een soort Rijks-rechtsspraak, die van den Keizer van Duitschland uitging met het oog op de ongenoegzaamheid van de rechtsbedeeling in de onderscheiden Staten. In hun opkomst waren zulke gerichten geen geheime bonden van onverlaten, maar een
geordende instelling van hoog karakter, die zich ten doel stelde recht en gerechtigheid te handhaven op meer afdoende wijze, dan de gewone rechtbank destijds ooit kon. Zulk een gericht had een wijdvertakten spionnendienst en wist daardoor een schuldige te ontdekken die anders vrijliep, en de summiere excecutie van haar vonnissen, die in den regel ter dood veroordeelden, verspreidden schrik onder de deugnieten. De bloedwraak, gelijk ze
| |
| |
nog op Corsica woedt, had gelijken oorsprong. De Regeering nam de wrake van het onrecht te zwak op. Daarom hielp men zich zelf. En iedere familie beschouwde het als familieplicht, het onrecht aan een harer leden gepleegd, aan den schuldige en desnoods aan zijn familie te wreken. Het dusgenaamde vuistrecht had in de Middeneeuwen geen andere herkomst noch bedoeling. Men achtte zich verplicht en gerechtigd, zelf zijn deugdelijk recht te handhaven en de schuldigen te straffen. Op zekeren afstand is hiermee zelfs de particuliere nachtbewaking in onze groote wereldsteden te vergelijken. Zoodra de Regeering in de waakzaamheid van haar politie en in de doeltreffendheid van haar rechtsspraak te kort schiet, voorziet de particulier op eigen gezag in het ontbrekende. Doch hierbij kwam nu op Sicilië wat ik in de eerste plaats noemde: een trotsch gevoel van eigen hoogheid. Men stond te hoog en voelde zich te zeer, om hulp van de politie of van het gerecht in te roepen. Men voelde zich sterk genoeg om zich zelf te redden. Juist zooals een student tegenover een medestudent het beneden zich zou achten in de hulp van de politie bescherming te zoeken, maar zelf het uitvecht, zoo acht in het westen van Sicilië een man van eer, een man van moed en kracht, het beneden zich, den rechter te laten beslissen. Hij weet zelf raad te schaffen. Hij verstaat de kunst, zijn beleediger zelf op te sporen, en straft wie tegen hem misdoet. Zooals de ridders van oudtijds hun eigen gedingen uitvochten, en zooals nog in tal van Staten het duel het middel biedt, om, buiten den rechter om, beleedigingen te wreken, zoo ook is de grondgedachte van de Mafia, dat alleen lafaards bij de politie hulp zoeken; dat wie een kerel is, zelf weet toe te tasten; en dat men er deswege over en weer belang bij heeft, de grootendeels politieke rechtsspraak feitelijk op non-activiteit te zetten. Men heeft voor wat men zelf afkan, geen politie en geen rechtsspraak noodig. Vandaar dan
ook dat de Mafia volstrekt niet alleen onder de bravo's en het gespuis der groote steden, maar evenzoo onder de aanzienlijken en hooggeplaatsten haar aanhang vond. Raadsleden, burgemeesters, afgevaardigden, groot-grondbezitters, schier alle standen waren steeds in de Mafia vertegenwoordigd. Omertà is de naam dien men geeft aan de zedewet, gelijk ze in de Mafia verstaan wordt. De gewone zedewet is voor de lafaards, de Omertà voor wie zich als man voelt. Reeds daarom is een man der Omertà geducht en gevreesd. Men ontziet
| |
| |
hem; voor wie niet tot de Mafia behoort, heeft men geen ontzag. Ware deze Mafia nu aan haar oorspronkelijk karakter trouw gebleven, en had ze alleen onder de betere standen ingang gevonden, zoo zou ze slechts een oude Sarraceensche traditie van eigen rechtsdaad tegenover den altoos omkoopbaren officieelen rechter hebben bestendigd. Maar dit was ondenkbaar. De man van aanzien en middelen vond het veel practischer een bravo te gebruiken dan zelf den schuldige te treffen, en ook buiten dat verderfelijk bravo-stelsel om werd de Omertà ook door de zedelijk laag staande elementen der lagere klasse aangegrepen om haar alouden strijd tegen de politie door te zetten en haar eigenmachtig executierecht ten eigen profijte en tot schrikaanjaging steeds verder uit te breiden. Het gevaarlijke slag van de Ricotarri, gelijk men op Sicilië de souteneurs noemt, sloot zich met voorliefde hierbij aan, en de roovers en bandieten waren er prat op, hun misdadig bedrijf met den schoonen naam van de Omertà te dekken. Niet minder ontaardde de Omertà toen ze uit het persoonlijke, in het gemeenschappelijke stadium overging. Zoolang een op zichzelf staand man zichzelf recht poogt te verschaften, blijft het kwaad gelocaliseerd. Maar gelijk in de oude bloedwraak heel de familie werd meegesleept, zoo sloot men zich ook in de Mafia van Sicilië nauw aan elkaar. Het werd een onderling kameraadschap, dat onverbreekbare trouw als eisch stelde en elke schending van trouw zonder sparen doodelijk wreekte. En toch zou bij de opneming van Sicilië in het vrijgemaakte Italië de Mafia vanzelf zijn doodgebloed, indien de Italiaansche regeering den zin der Sicilianen beter verstaan had en zich meer gericht had naar de eigenaardige denkbeelden en traditiën der bevolking. Gelijk Giuseppe Flamingo, in zijn La question Sicilienne en Italie terecht opmerkt, heeft men te Rome te veel het Fransche
model gecopiëerd en in te straffe centralisatie heil gezocht. En, wekte dit reeds misnoegen, deze ontevredenheid werd nog gevoed door het hinderlijk besef, dat men te Rome Sicilië steeds bij het vasteland van Italië achterstelde. Ware dit anders geweest, zoo zou de Omertà, die tegenover de Bourbons haar reden van bestaan had, na de verjaging der Bourbons vanzelf zijn ingezonken. Nu daarentegen leefde ze weer machtig op, en vond nieuwe kracht in haar oppositie tegen de gouvernementeele politie en rechtsspraak. Steeds meerderen sloten zich uit hoogere en uit lagere kringen bij de Mafia aan. Zoo
| |
| |
werd de Mafia een soort staat in den Staat, en het natuurlijk gevolg was, dat de Mafia veel krachtiger kon optreden en doortasten dan het officieele gouvernement. Zij won het verre van de politie in talent van opsporing; en daar ze aan geen vorm van proces gebonden was, volgde bij haar steeds parate executie. Tegenover de vaak treuzelende onmacht van het Bewind, maakte dit een indruk van hoogere veerkracht, en gevolg was dat de bevolking, ook voorzoover ze niet tot de Mafia behoorde, lachte om de politie, voor de Mafia beefde van schrik, en zelve haar hulp inriep. Had iemand een schuldenaar die niet betalen wilde, dan begon men geen proces; dat duurde veel te lang en was te onzeker. Men wende zich kortweg tot de Capo di Mafia in zijn plaats, betaalde hem 10% van het bedrag, en was dan zeker dat den volgenden morgen het geld hem werd thuis bezorgd. De nalatige schuldenaar kreeg een waarschuwing van de Mafia en wist dat hij, zoo hij niet direct betaalde, om koud ging. Bij diefstal ging men even tot de Capo di Mafia, betaalde een vaste som en was dan zeker, dat men het gestolene terugkreeg. Bij koop of verkoop van huizen of landgoederen kocht men eveneens de hulp van de Mafia, en deze zorgde dat ongewenschte concurrenten verre bleven. In de Conca d'Oro, de gouden schelp van Palermo, stond de Mafia voor de veiligheid in, mits men haar trawanten als bewakers aanstelde. Wie als getuige bij de rechtbank tegen een beschermeling van de Mafia optrad, was een verloren man, en wie iemand aan de politie verried, was van zijn dood zeker. Vooral een lid dat verraad pleegde, was binnen een etmaal een kind des doods. De vreeze en het ontzag voor de Mafia was dientengevolge zoo groot, dat de groote landbezitters haar bescherming op hun goederen inriepen, en in ruil daarvoor den Mafia-bandieten op hun uitgestrekte goederen herberg en schuilplaats verleenden. Voor hare executies vond de Mafia altoos een gereeden man. Ze had altoos candidaten,
en zulk een candidaat moest, om aangenomen te worden, eerst zijn proefstuk leveren. Zulk een candidaat vroeg dan een opdracht tot executie en voerde die opdracht snel en stiptelijk uit. En zoozeer bleef, ook bij de wreedste executiën, het denkbeeld heerschen, dat men in de Omertà slechts zijn eigen zedewet gehoorzaamde, dat voor zulk een executie de hulp van de Moedermaagd of van een heilige werd ingeroepen, en dat wie bij een bende zou worden ingelijfd, op een heiligenbeeld zijn eed van trouw
| |
| |
zwoer. Door het groote proces van Pallirollo is dit alles aan het licht gekomen, en toch is deze eerst-veroordeelde later bij revisie op 23 Juli 1904 weer vrijgesproken. De lijken van hun slachtoffers worden meest in een rotsgraf weggestopt, en meer dan eens is het gebeurd, dat later een in zulk een rotsgraf gevonden skelet door de archeologen geëerd werd als een skelet van een der oude Sicani. Steeds meer is toen dit schrikbewind ontaard in een roofbewind. Door zijn verstrekkenden invloed wist men allengs zoo meer vooral de stedelijke verkiezingen te beheerschen en meester in de Gemeenteraden te worden. Zoo kwamen ook de burgemeesters op hun kant. En aldus werd geldafpersing het hoofdbedrijf. De Ricatto, d.i. het opvangen van een rijk man, om hem niet dan tegen hoog losgeld vrij te laten, werd hoofdbron van verdienste. Eén enkele bende van 30 man, de Leone genaamd, wist door de Ricatto in een jaar 800,000 francs te bemachtigen. Het optreden van deze benden is daarbij even brutaal als misleidend. Ontmoeten ze hun slachtoffer, dan zeggen ze niet als in Amerika: hands up, maar facia a terra; wat zeggen wil dat hij vlak voorover op den grond moet gaan liggen. Een tweede, even rijke bron van inkomsten voor een Mafia-bende is de smokkelhandel, daar de veldwachter machteloos tegen hen over staat. Dan komt de veeroof, die eveneens op uitgebreide schaal wordt toegepast. En voorts zijn er pick-pockets in alle groote steden, die elkander steunen en helpen, zoodat de gestolen portemonnaie of het gestolen horloge nooit bij den man die het stal te vinden is. Reeds in 1875 heeft Minister Minghetti een speciale wet tegen dit onwezen weten door te drijven, en Depretis en Nicotera hebben de actie tegen de Mafia krachtig doorgezet. Eens zelfs heeft men uit Rome 22 bataljons, 2 eskadrons en 3000 carabinieri naar Sicilië gezonden om het booze kwaad
den kop in te nijpen en is Palermo zes dagen lang in formeel beleg geweest. Er is dan ook zuivering in den toestand gekomen maar nog altoos blijft de toestand gespannen. Terwijl het driejarig gemiddelde van moord op de 100.000 inwoners in Noord-Italië tot 1.62 gedaald is, was het op Sicilië nog altoos 9.30. Misdrijven tegen het eigendom stonden in Noord-Italië op 1.99, in Sicilië op 8.72. Tegen de zedelijkheid in Noord-Italie op 3.64, in Sicilië op 14.57. Beleediging en laster stond in Noord-Italië op 56, in Sicilië op 125. En al kwam er sinds in deze cijfers een gelukkige daling, toch blijkt
| |
[pagina t.o. 256]
[p. t.o. 256] | |
de concordiatempel te girgenti.
| |
| |
nog steeds hoe de Mafia den zedelijken bodem van half Sicilië onderwoeld heeft; want men vergete niet dat deze hooge cijfers aan criminaliteit in hoofdzaak alleen uit de westerhelft van Sicilië komen, terwijl ze in het oostelijk deel veel lager staan. Het zal dan ook nog geslachten duren, eer de laatste sporen van de Mafia zullen zijn uitgewischt; want al is de politiedienst verbeterd, en al werkt de rechtspraak meer geregeld, het verzet tegen de politie, dat voor alle volken zekere bekoring heeft, is hier bij alle standen en rangen ingeworteld, en de schrik voor de Mafia zit er zelfs bij de hooggeplaatsten nog altoos in. Haar executiën zijn zoo onheilspellend zeker, en als een polyp omklemt ze met haar armen heel het maatschappelijk leven. En daarom kan er in West-Sicilië geen normale toestand intreden, zoolang de gevaarlijke zedewet van de Omertà niet in het volksbesef heeft plaats gemaakt voor het ‘Gij zult niet dooden’, en het ‘Gij zult niet stelen’, van het Goddelijk gebod.
Niet weinig werkt de te lage positie, die de vrouw op Sicilië inneemt, dit Mafia-kwaad in de hand. De Mafia kan het desinit in piscem op zich toepassen. In de hoogste kringen der maatschappij roemt ze in ridderlijk eergevoel, maar haar kracht voor opsporing en executie schuilt in de malandrini, wat wij zouden noemen: de schavuiten, de gemeene kereltjes, en dezen vindt ze gereedstaan en werft ze in de kringen der prostitutie, met de Ricotarri als de helden van den nacht. De prostitutie is in de steden van het westelijk deel van Sicilië ongelooflijk uitgebreid, zelfs onder meisjes die nog kinderen mogen heeten. Te Palermo is 4% der geprostitueerden nog pas elf jaar, 6% pas twaalf en 12% eerst 13 jaar oud. Zulke vroegrijpe, schaamtelooze kinderen weten de Ricotarri geheel naar hun hand te zetten en te beheerschen, en daar deze meisjes meest in diensten zijn en in winkels verkoopen, kunnen ze dienst doen als een geheime politie, die de Mafia van alles onderricht. De landlieden zenden daarom hun dochters niet dan bij uitzondering in stedelijke diensten uit. Droeve ervaring heeft hen geleerd waar dit op uitloopt, doch juist dit maakt dat vooral het lagere dienstpersoneel uit de diepstgezonken klasse gerecruteerd wordt, en hierin vindt de Mafia haar kracht. Mrs. Sladen, die jaren lang ‘als vrouw onder de vrouwen’ op Sicilië rondzag, merkt
| |
| |
in haar Queer things about Sicily op, dat de Siciliaansche vrouw, door het onnatuurlijke leven, waarin ze zich geplaatst ziet, zwak staat. In haar jonge jaren derft ze schier alle vrijheid van beweging. Toen Mrs. Sladen een naaister voor enkele dagen in haar logement had laten komen, zag ze tot haar bevreemding een oude vrouw meekomen, die in de naaikamer bij haar ging zitten, haar geen oogenblik uit het oog verloor, en van 's morgens 9 uur tot 's avonds 7 uur, in dolce far niente, zonder zelve iets te doen, op haar paste. Nog veel sterker dan in Frankrijk en in het overige Italië, wordt het jonge meisje op Sicilië op al haar voetstappen gevolgd en straf bewaakt. Vandaar haar zucht om, hoe ook, zoo spoedig 't even kan, ten huwelijk te komen. Dan eerst weet ze zich vrij. Schier als regel vond Mrs. Sladen (en ik citeer hier liefst een vrouw, omdat een dame van hoogen stand veelal veel beter dan mannelijke waarnemers de vrouw doorgluurt) schier als regel vond zij, dat er bij het huwelijk van liefde of zelfs van verliefdheid geen sprake was, en dat men alleen huwde om een vrije positie te gewinnen en niet minder om moeder te worden. De begeerte naar het moedergenot leeft bij deze deernen zeer sterk. Neo-Malthusianisme kent men er niet. Te Catania vond Flamingo een geboortecijfer van 40% op de duizend inwoners, terwijl het te Bologna slechts 26% bedraagt, en bij ons van 34% in 1856 reeds tot beneden 30% gedaald is. Dat de toeneming van de bevolking met dit hooge geboortecijfer geen gelijken tred houdt, ligt aan de mortaliteit. Staat die bij ons op even 15, te Catania stond die op 30. In het zedelijk zoo laag staande Palermo is het geboortecijfer nog altoos 35½%, met een sterftecijfer van 25½. Deze drang naar het moederschap en naar een vrije positie wordt dan, is men eenmaal gehuwd, maar al te zeer misbruikt om zijn eigenlijke liefde buitenshuis te zoeken. Vooral in de streken der zwavelmijnen
bij Caltanisetta en Girgenti heerscht die lichtzinnige zede schier als regel, en zelfs de geestelijkheid weet er zich niet altoos aan te spenen. Bovendien wordt die drang naar het vroege moederschap nog bevorderd door het vroeg verwelken der Siciliaansche vrouw. Op haar zestiende, hoogstens tot haar 24e jaar, bloeit ze in frissche schoonheid en in slankheid van lichaamsbouw, maar spoedig daarna treedt de herfst voor haar in, en reeds op middelbaren leeftijd zijn de vrouwen dik en gezet en hebben op 't gelaat alle aantrekkelijkheid verloren. Dit
| |
| |
vroeg-rijpe bij het vroeg verwelken lokte de strenge bewaking uit, en door die strenge bewaking doen ze zich koel voor; maar die schijn bedriegt. Een spreekwoord zegt: Come l'Etna sono le donne Siciliane. Als met een sneeuwlaag overdekt, maar lava-spuwend als de krater in werking komt.
Bij dien stand van zaken nu kan het wel niet anders, of in de gemeene buurten veroorzaakt dit reeds bij jonge kinderen de liederlijkste uitspattingen en het is hiervan dat de Ricotarri, altoos fijn-gekleede heeren, en door hen de Mafia-leden partij trekken voor hun booze practijken. En wat voor Sicilië den toestand zoo boven alles hachelijk maakt is, dat dit zedelijk bederf niet alleen, gelijk bij ons, in de schuilhoeken der groote steden voortwoekert, maar ook geheele streken op het platteland vergiftigd heeft. Er is geen schandelijkheid denkbaar, die hier niet schier openlijk bedreven wordt, en de tegennatuurlijke wellust volgt de natuurlijke gemeenheid op de hielen. Dit wordt in de hand gewerkt door de schamele behoeftigheid, waarin veel dorpsbewoners voortkwijnen. Sicilië kent nog bijna niet anders dan groot landbezit. Er zijn enkele aristocraten die bijna een halve provincie bezitten, echte Latifundia uit den oud-Romeinschen tijd. Door verkoop uit nood zijn enkele Latifundia zelfs in handen van vreemde renteniers gekomen, die, in Parijs of Londen zetelend, nooit naar hun land omzien. Het bezoek aan zijn goed is door de Mafia dan ook zoo gevaarlijk, dat zelfs Sicilianen van Palermo en Catania, die onder de rijkste landbezitters behooren, nooit op hun goed durven komen, tenzij ze van de bescherming van de Mafia vooraf verzekerd zijn. Het beheer van deze goederen is dan in handen van rentmeesters, die roekeloos de zuigpomp op het arme volk zetten, en veelal de methode volgen om het goed in zeer kleine perceelen te verpachten. Dan moeten de arme landlieden tegen elkander concurreeren bij het opbod, en zoo worden de pachten een waar bloedgeld. In dien armelijken staat zijn hun woningen veelal stulpen van éen vertrek, waarin allen saâm slapen moeten, niet zelden alle broers en zusters in éen bed saam. In meer dan een streek ontbreekt die stulp zelfs en huizen de landlieden in graven, door vroegere geslachten in de rotsen
uitgehouwen. Die grafwoningen zijn zelfs zonder deur. Er is geen ruimte voor een tafel. En de twee schapen- of hondenvellen die voor bed dienst doen, worden
| |
| |
uitgespreid in de holligheid waar eens het lijk lag. Het zacht klimaat laat gelukkig toe, dat men zoo goed als heel den dag in de open lucht leeft; maar 't behoeft toch geen nadere aanwijzing, hoe zulk een existentie de grofste onzedelijkheid in de hand werkt. Sicilië staat dan ook ongetwijfeld in het teeken der meest droeve degeneratie, en de religie die er geheel in bijgeloof verzonk, mist de kracht om deze degeneratie te stuiten, temeer daar de te sterke rasvermenging het opkomen van een eigen nationaal type belet heeft. Van de Sicani en Sikeli is onder hen nog de gehechtheid aan den grond, van de Grieken het overdreven individualisme en de partijdrift, van de Phoeniciërs het egoïstisch wantrouwen, van de Romeinsche overweldigers de ruwe hardheid, van de Saracenen de zinnelijkheid en het fatalisme, van de Normandiërs het overprikkelde eergevoel en van de Spanjaarden de zucht naar het ijdele groot-doen overgebleven; en uit dit alles heeft zich een type gemengd dat eigen veerkracht mist en naar alle zondige paden overhelt. Voor het leven heeft men geen eerbied. Het verbod van wapenen dragen kon niet worden doorgevoerd, en zoekt de man zijn kracht in de dolk, de vrouw verstaat nog maar al te goed de giftmenging. Het spel woedt letterlijk onder de laagste zoowel als onder de hoogste standen. Van waarheidsliefde is bij velen geen spoor te ontdekken. De landlooperij is er een algemeen heerschend kwaad. De dolichocephale achterschedel wijst bij de meesten op rasachteruitgang, en de dwaas-humane zachtheden die men uit Rome poogde toe te passen, hebben het kwaad zienderoogen verergerd. Wernert in zijn prachtige studie over Sicilie (Berlijn 1905) komt er dan ook voor uit, dat de Regeering door haar dwepen met de moderne denkbeelden over het strafrecht, den laatsten dam doorbroken heeft, die den stroom der boosheid op Sicilie nog kon stuiten.
Het betere onderwijs heeft hierin slechts zeer ten deele verbetering gebracht. Het cijfer der analphabeten is er nog steeds onrustwekkend. In 1901 bedroeg hun aantal op Sicilië nog altoos 71 op de honderd inwoners, in Caltanisetta zelfs nog bij de 75, en dit niettegenstaande het in Noord-Italië op 58 gedaald was, en Zwitserland in het laagste cijfer van 0.05 roemen kan. Het aantal lagere
| |
| |
scholen bedroeg in Sicilië 4,407, met niet meer dan 4.606 onderwijzers, alzoo bijna over heel Sicilië één onderwijzer per school. Gemeenlijk verdienen deze onderwijzers op het platteland niet meer dan éen franc per dag, en zelfs in een stad als Palermo, waar men 14 millioen frs. voor het Massimo-theater uitgaf, ontvangen de onderwijzers nog van 275 tot 540 gulden als hoogste salaris. Het aantal leerlingen op deze lagere scholen beloopt een kleine 200,000, tegenover bij de 900,000 in ons land. Toch is Sicilië bijna zoo groot als België, met een bevolking van 3½ millioen. Rekent men nu dat ons land 5½ millioen inwoners herbergt, dan zou naar evenredigheid de schoolbevolking op Sicilië 500,000 moeten bedragen, en ze haalt niet veel meer dan een derde. Veel beter is daarentegen voor het middelbaar en hooger onderwijs gezorgd. Er zijn niet minder dan drie universiteiten: te Messina, te Catania en te Palermo, met bij de 5000 studenten. Er zijn tal van Gymnasia en Lyceeën, en deze zijn zoo talrijk bezocht, dat op elke 10,000 inwoners éen gymnasiast komt. Het geleerde proletariaat neemt dan ook groote afmetingen aan. Per jaar rekent men dat 2870 personen de universiteit verlaten, en slechts 1400 acht men dat per jaar geplaatst kunnen worden, en juist uit dat geleerde proletariaat wint de Mafia haar malandrini en de prostitutie haar ricotarri. Minder sterk is dit overschot bij de Real-scholen. Ook deze bloeien, maar blijven op het peil van de behoefte. Zoo heeft de school voor wijncultuur te Catania bij elf leeraren slechts 40 leerlingen. Bovendien bestaan er nog drie landbouwscholen, te Caltagizone, te Marsala en te Messina, behalve nog twee private landbouwscholen.
Ook economisch is het eens zoo bloeiende Sicilië er niet op vooruitgegaan. Op het eiland dat eens de graanschuur van Rome was, liggen thans 150.542 H.A. land geheel onbebouwd, in 60% van het bebouwde land is de bebouwing verouderd en gebrekkig, en slechts 15% werpt goede winst af. De ontbossching, die steeds verder voortgaat, verhoogt bij zoo warm klimaat de droogte. Meren zijn er bijna niet, en de enkele rivieren zijn evenals in den Peloponesus veelal niet bevaarbaar, en irrigeeren het land spaarzamelijk. Met graan zijn 610.000 H.A. bebouwd, maar vermits de kosten per H.A. 133 lire beloopen en de opbrengst van een Hectare slechts 167 lire bedraagt, blijft er geen hooger winst dan van een 30 lire over. De
| |
| |
boonencultuur geeft 19¼ lire per H.A. maar is weinig uitgebreid. Waar 't even kan, neemt men daarom zijn toevlucht tot de cultuur van den wijn, en van wat men in Italië de agrumenen noemt; een verzamelnaam voor citroenen, oranjeappelen enz. Op den wijnbouw is in de omstreken van Marsala soms 380 lire per H.A. gewonnen, maar de phyloxera heeft ook op Sicilië bitterlijk huisgehouden, en eerst van lieverlede is het gelukt, door het pooten van nieuwe stekken deze plaag af te weren. De agrumenen bezitten op Sicilië een aanplant van bij de twaalf millioen boomen, en werpen een jaarlijksch bedrag af van 4½ millioen voor de sinaasappelen en 6½ millioen voor de citroenen. Ook vijgen en amandelen werden aangeplant, maar niet als cultuur van groote afmetingen. Vroeger leverde ook de tabaksbouw goede winsten op, maar in 1875 is die bouw staatsmonopolie geworden en sinds ging de opbrengst steeds achteruit. In 1877 was de oogst nog 838.694 Kg., maar in 1882 was hij reeds op 582.297 gedaald, en nog steeds nam hij sinds af. Bloeiend daarentegen is nog steeds de zwaveldelverij uit de 726 zwavelgroeven, saamgevat in de 490 zwaveldelverijen, die Sicilië vooral in het zuidwesten van het eiland bezit. Terwijl toch de zwavelopbrengst van alle andere landen saam het bedrag van 100.000 tons slechts even overschrijdt, leverde Sicilië alleen reeds in 1872 bijna 375.000 tons op; een cijfer dat in 1898 nog tot bijna 503.000 ton gestegen is, een waarde vertegenwoordigend van bij de 50 millioen lire. Ook de asphalt is met een jaarlijksche opbrengst van bij de 75.000 ton verre van onbelangrijk. Maar meer nog dan asphalt levert het zout uit, zoowel het steenzout als het bronzout en het zeezout, die saam in 1898 een totaal van bij de 4.900.000 dz. gewinnen lieten. Doch ook het zout is staatsmonopolie en verhoogt alzoo den algemeenen welstand niet. De visscherij is aan de drie zijden van het eiland
levendig. Alleen de Toonvisscherij gaf een winst van 2745.283 lire, en aan koraal werd ruim 190.000 g. uit de diepte naar boven gebracht.
De nijverheid staat daarentegen op lagen trap. De opgave van de stoomketels wijst geen hooger cijfer aan dan van 1713, en de eerste groote machinefabriek is door Florio, Palermo's weldoener, in zijn Fonderea Oretea gesticht. Ook scheepvaart en handel zijn nog achterlijk. Sicilië heeft nog geen honderd eigen stoomschepen, waarvan er 67
| |
| |
alleen te Palermo thuishooren, terwijl het aantal kustschepen niet meer dan 1200 bedraagt. Palermo, Messina en Catania, de drie groote havensteden, hadden een scheepsverkeer van saam 20.000 schepen, maar saâm van niet meer dan nog geen 2.000.000 ton, wat door elkaar per schip nauwelijks 100 ton geeft; waaruit blijkt hoe gering de groote stoomvaart er is. Ook de loonen zijn op Sicilië nog zeer gedrukt. Op het platte land wordt zelden meer dan 1½ fr. per dag verdiend. Alleen bij den tabaksbouw zijn de loonen van Staatswege hooger geregeld en wordt aan goede werkers 2.91 frcs. uitbetaald. In de mijnen daarentegen zinkt het loon soms tot 0.55 frc., bij een arbeidsduur van 10 uur. Steden en dorpen door elkander gerekend, staat het gemiddelde loon iets hooger, maar bedraagt toch ook zoo niet meer dan 1.96 fr. per man en 1.67 fr. per vrouw, bij een arbeidsduur, die over het gemeen op 12 uur neerkomt. De veestapel bloeit evenmin en is nog steeds achteruitgaande. De veepest heeft bitter onder het hoornvee gewoed, en in de periode van 1869-'81 daalde de voorraad schapen met 66.000 stuks, en het aantal varkens met 56.000. De melkopbrengst van de Siciliaansche koe is even 3000 liter per jaar. Het vleeschgebruik is er tengevolge van den achteruitgang van den veestapel zeer beperkt. Men rekent 5 Kg. per jaar per inwoner, terwijl dit cijfer in Noord-Italië 17.9 Kg. bedraagt. Vooral op het platteland leeft men dan ook schier uitsluitend van brood en pollenta, en voorts van vruchten die overal op Sicilië overvloedig zijn. Desniettemin is de bevolking van Sicilië in het cijfer nog steeds vooruitgaande; iets wat te meer de aandacht trekt omdat de hygiënische voorziening er nog veel te wenschen overlaat en de malaria nog wel 4000 slachtoffers per jaar wegsleept. Toch is de bevolking in een halve eeuw van 1¾ millioen op ruim 3½ millioen gestegen, hetgeen vooral is toe te schrijven aan de zeer sterke geboorte.
Toch kon ook dit bevolkingscijfer veel hooger staan. Sicilië is niet zooveel kleiner dan België, en België heeft meer dan het dubbele bevolkingscijfer van ruim zeven millioen. Ook in de behoefte aan verkeer is nog slechts ten deele voorzien. De landwegen en heirwegen laten nog veel te wenschen over, en het spoorwegnet beslaat er niet meer dan 1478 KM, d.i. even 4 KM. per 10.000 inwoners; een cijfer dat in Duitschland op 9¼ staat. De slotsom van deze gegevens kan geen andere zijn, dan dat Sicilië niet alleen bij West- | |
| |
en Midden-Europa, maar ook bij Italië schier in elk opzicht achterstaat, en zonder zijn heerlijk klimaat en zijn rijke zwavelmijnen nog dieper zou wegzinken. Het groot landbezit, de armoede aan water, de sociale depressie, het gemis aan energie en de jammerlijke woeling van den Mafia-geest, die, ook al is de Mafia zelve veelzins beteugeld, nog altoos voortwoedt, houden het land ten onder. En al heeft het Italiaansche bewind, vergeleken met de heerschappij der Bourbons, wonderen op Sicilië verricht, toch heeft de Regeering te Rome op verre na niet genoeg met de bijzondere behoeften van dit prachtige eiland gerekend, de eigenaardigheid der bevolking te zeer miskend, en het, bij vergelijking met wat het voor Noord- en Midden-Italië deed, soms al te stiefmoederlijk bedeeld. Iets waartegenover staat, dat de neiging tot verzet tegen het heerschend gezag, of wil men de Mafia-geest, den Sicilianen nog maar al te zeer in het bloed zit. De ontevredenen kozen partij tegen de Bourbon's bij Garibaldi's optreden, maar steunden straks de Bourbonsche tegenwoelingen. Ook nu weer is Nasi te Trapani met bijna algemeene stemmen gekozen, en te zijner eer zijn de vlaggen ontrold en is het vuurwerk ontstoken. Sicilië doet in zoo menig opzicht aan Ierland denken, en Home-rule zal in het eind ook voor het Siciliaansche vraagstuk de eenig afdoende oplossing blijken.
Van Messina ging ik over Taormina naar Syracuse, en reeds te Taormina kwam ik onder de bekoring van Sicilie's natuurschoon. Te Messina ontvangt men hier geen indruk van; maar het genot dat Taormina's panorama u schenkt, is overweldigend. Sicilië is een driehoek, met elk zijner zijden telkens naar een ander werelddeel gekeerd, beurtelings Azië, Afrika en Europa tot kolonisatie uitlokkend. In het wapenschild van Sicilie staat daarom als symbool van Trinacria, (Sicilie's oude naam, die Drie-Kaap beteekent) een Gorgonen-kop, waaruit van achteren drie beenen springen, in de knieën geknikt en met kleine vleugels aan den enkel. En dit is Sicilië! Het eiland dat het schoon van drie werelddeelen in zich wist te vereenigen, en achtereenvolgens door drie werelddeelen begeerd en overheerd is, door Grieken en Romeinen, door Puniërs en Sarracenen. Van de drie kusten die Sicilië in drieërlei richting naar de zee keert, is de
| |
| |
oostkust verreweg het prachtigst, en het is die kust die ge op de bovengalerij van Taormina's oud-theater bijna geheel voor u hebt. Noordwaarts op ziet ge nog zeer duidelijk Messina, en naar het Zuiden wordt de gezichtslijn door het flauw opdoemen van Syracuse afgebroken, terwijl aan de overzijde Calabrië u de geuren van zijn bloemenveld over zee toeademt. Giardini heet het kleine station, waar men voor Taormina uitstapt, en te Giardini staat men te laag om ver om zich heen te zien, maar van Giardini stijgt het bergpad terstond vrij steil naar boven, en onderwijl dan de zigzag van dit bergpad omzwenkt, verruimt en verbreedt zich telkens de gezichtseinder, tot ge na een klein uur klimmens voor de antieke poort van het 650 voet hooge Taormina staat. En als ge dan, de lange straat, die heel het stedeke vormt, doorgegaan, zijwaarts afslaat en op de hoogte die oostwaarts zich verheft, u neerzet en uw oog de weelde laat indrinken die de natuur hier voor u ontsluit, dan beseft ge hoe nog nimmer een schilder er in geslaagd is, om een zoo verrukkelijk panorama op het doek te brengen; een panorama altoos even schoon, onverschillig of ge in de diepte neerstaart of opziet naar het gebergte dat zich achter u opstapelt, of in de verte uw blik laat rusten op de majesteit van de Etna. Achter u op springen twee terrassen uit, het eene 500 meter hoog, met het dorp Mola, het tweede daar nog boven en nog 200 meter hooger, oploopend tot op de Monte Venere. Beide die terrassen, evenals de glooiing die er heen opvoert, zijn met een vlechtwerk van rijk-ontwikkeld struikgewas overdekt, doorregen met weelderig, rijk-getint en geurig bloemgewas. Maar toch nóg rijker weelde boeit u omlaag. Van het terras waarop ge staat, daalt het pad in breede glooiing met een nog rijker bloemenpracht benedenwaarts, die zich aan den zeeoever in het schuimend wit der stille zachte branding verliest; al te gader keurgebloemten als we hier in onze serres kweeken en die om Taormina in
het wild groeien met veel rijker bloemkelk en veel breeder blad. De kustlijn langs den zee-oever is, zoover uw oog reikt, sierlijk ingesneden en in schier kunstige bochten gekronkeld, en om die kust spoelt in doorzichtig blauw de zacht kabbelende waterspiegel van de met glanzend vuur als overdropen zeestraat. Vorm en lijn, tint en geur, dampkring, bloemgewas en water, het vormt alles saam een tooverachtig harmonisch geheel van verblindende pracht. Taormina is het schoonste
| |
| |
punt van heel Sicilië, en naar de beste artisten u betuigen, een der schoonste van geheel de wereld.
En zuidwaarts van dit Taormina verheft zich dan de dom van de Etna; een schier omnetelijke koepel die zich 2500 m. hoog opbeurt, met op die koepel een kegel van 400 meter, met diepe scheuren, waardoor de krater haar vuur en lavamassa uitspuwt. Die reusachtige koepel is over zijn breede vlakte donkergetint, maar met breeden sneeuwrand om den koepel, en omlaag met een rij vriendelijke dorpen, in weelderig groen verscholen, als omkranst. Er is om dien dorpenkrans een spoor aangelegd, die langzaam en alle genot van het uitzicht gunnend, in vijf uren heel de Etna omspoort. De Etna is zoo heel anders dan de Vesuvius. Vlak bij Napels een met sintels overdekte rots, die steil oploopt en hoog zijn rook uitwalmt, maar hier een halve provincie met een reusachtige dom overdekt, die naar alle zijden zijn majesteit voor u uitbreidt; en nauwelijks is het donker geworden, of ge ziet langs de wanden van dien dom de gloeiende lavamassa donkerrood naar de zee afstroomen. En die Etna mijdt het volk niet, maar het pakt zich saam op zijn helling. Nergens toch is de bevolking van Sicilië zoo dicht als juist bij de Etna. Men kent de gevaarlijke punten op de helling en blijft daarvan in eerbied op goeden afstand, maar het overige terrein is door zijn vulkanische stoffen zoo verrassend vruchtbaar, dat er geen stuk land open komt of het vindt tien koopers tegelijk. En toch blijft de Etna rusteloos rooken en spoken. Gedurig wordt al 't volk in den omtrek verontrust door geweldige uitbarstingen, gepaard met angstwekkende beving van heel den grond. Een beving die zich keer op keer tot in zee uitstrekt en herhaaldelijk plotseling eilandjes deed opdoemen, gelijk het bekende Ferro in 1831, die dan, na korte jaren zich vertoond te hebben, weer even verrassend in de diepte verdwenen. Ook geschiedkundig heeft Taormina waardoor het boeit. Het is een der oudste Grieksche koloniën, toen Tauromenium genaamd, en was voor lange jaren twistappel tusschen de
Dorische en Ionische stammen. Lang sloegen de Romeinen het beleg voor deze sterke vesting en maakten er een der hoofdpunten van hun sterkte van. Spoedig vond het Christendom er ingang en sloeg diep in de harten, zoodat Taormina's kerk als een der trouwste bekend stond. En toen op het laatst der negende eeuw de Sarracenen zich van
| |
| |
Sicilië meester maakten, bood Taormina het langst weerstand, tot het eindelijk in 902 voor den geweldigen Ibraham ibn Ahmed bezweek, die, door den langen tegenstand verwoed, den Bisschop Procopius niet alleen vermoorden liet, maar zich aanstelde, om zijn hart uit het lillend lijk te rukken en zelf op te eten, en de voornaamste der inwoners op zijn lijk wierp en worgde, om daarna den stapel van lijken met olie te overgieten en te verbranden. Toch viel Taormina weer af, en eerst in 962 is het door den Emir Hassan el Moeër voorgoed onderworpen.
Harde dagen heeft Taormina toen onder de Sarracenen doorworsteld; maar onder de Normandische Vorsten weer vrij geworden, heeft het de moskee weer met de kerk verwisseld en stond sinds als een der vroomste stedekens van Sicilië bekend. Van de monumenten der oudheid is alleen het groote theater overgebleven, dat door de Grieken aangelegd, door de Romeinen geheel herbouwd is, en nu nog in zijn bouwval, hoog op den heuvel bij Taormina, een aangrijpenden indruk maakt. Zulk een schouwtooneel was in den Griekschen en Romeinschen tijd zoo geheel iets anders dan onze schouwburgen. In de open lucht bij klaren dag, met vrijen toegang voor geheel de bevolking, schoolde zelfs in een kleine stad als Taormina een groep van meer dan tienduizend toeschouwers saâm, om in de altoos ernstige zangen der Choren en in het meest sober gehouden drama te genieten, bij een spel dat bijna nimmer afdaalde tot het vaak zoo laag-zedelijk peil van ons tooneel. Het was een vertooning zooals ook Calvijn die te Genève op de open straat voor al het volk aanrichtte; een tooneel van serieuse, opheffende strekking. En ook, te Taormina was dit theater zoo soliede aangelegd, dat het, in weerwil van de herhaalde belegeringen en plunderingen, die Taormina onderging, nu nog grootendeels ongeschonden zijn breede rijen van zitbanken, in hoog oploopende kringen, vertoont. Het zeldzaam zacht klimaat, dat zelfs in December en Januari niet onder de 50° Fahrenheit daalt, maakt het stedeke thans tot een klimatisch Kurort van grooten roep, maar het bleef sints klein en telt niet meer dan een 4.000 inwoners, terwijl toch het theater getuigenis geeft, dat oudtijds een tienvoudige bevolking in dit adelaarsnest moet hebben gescholen. Dit kwam toen van de onveiligheid. Wie kon, zocht toen hoogerop te schuilen; thans, nu het land beneden openligt, zou het geen zin hebben zich
| |
| |
op zulk een rotspunt terug te trekken. Alleen wie van het drukke vreemdelingenverkeer partij kan trekken, blijft nu aan Taormina trouw.
Van Taormina begaf ik mij over Catania, dat ik eerst op mijn terugreis bezocht, rechtstreeks door naar Syracuse, ook schoon gelegen, al kan het bij Taormina niet halen, maar om zijn historische beteekenis en zeldzaam interessante monumenten een der meest aantrekkelijke steden uit de oudheid, voor wie Sicilië bereist. De Apostel Paulus heeft hier twee dagen, op zijn weg naar Rome, vertoefd, en onze groote zeeheld admiraal de Ruyter blies te Syracuse in 1676, na den slag tegen Duquesne bij Stromboli, den laatsten adem uit. Syracuse is nu een onbeduidende stad van nog geen 30.000 inwoners, maar eens was het een wereldstad, de talrijkst bevolkte van alle Grieksche steden, met een kleine 700.000 zielen. Door enkelen werd het met de overige Grieksche koloniën op het eiland tot Megale Hellas, of Groot-Griekenland, gerekend. Voor de Grieken was Italië met Sicilië ongeveer hetzelfde wat Amerika in de 16e tot de 19e eeuw voor Europa is geweest. Het verre land waarheen alles emigreerde om nieuwe steden en nieuwe staten te stichten, en ten leste, gelijk Amerika tegenover Engeland, tegenover het moederland gewapenderhand op te treden; iets wat nergens zoo sterk uitkwam als te Syracuse, dat in 413 v. Chr. Athene's zeemacht vernietigde. Oorspronkelijk moet volgens de sage Sicilië door een soort Enakskinderen bewoond zijn geweest, in wie de heugenis van de Cyclopen en Lastrygonen naleeft. Daarop zijn, uit Spanje naar het schijnt, de Sikanen en later uit Italië de Sikelen het eiland binnengedrongen, gevolgd door de raadselachtige Elymiërs, die van Troje zouden zijn overgekomen. Het nog niet ontboschte en nog niet uitgeputte land moet toen het ideaal van vruchtbaarheid zijn geweest; men leefde er idyllisch op het land, trok zijn inkomen uit akkerbouw en dacht niet aan het zich opsluiten in steden. In dien gelukkigen toestand is toen door de Grieksche kolonisten verandering gebracht. Doriërs en
Ioniërs wedijverden met elkander om de sterkste volksplantingen uit te zenden. Deze kolonisten onderwierpen de inboorlingen als slaven en vierden in prachtige steden hun weelde en kunstzin. Het was op Sicilië niet anders dan in heel Zuid-Italië.
| |
| |
Van de steden ging de macht uit, de landbevolking was van haar rechten beroofd, en Grieksche taal, Grieksche wetenschap, Grieksche prachtlust en Grieksche kunstzin vierden er hun triomfen.
Het eerst werd deze weelderige rust op Sicilië gestoord door de Puniërs, die uit Afrika overkwamen en een deel van West-Sicilië bezetten, en spoedig daarop door de macht van Rome, dat na den tweeden Punischen oorlog zich voorgoed op Sicilië vestigde en er de provincia Romanä prima van maakte. Hoe toen de Romeinen op het rijke Sicilië hebben huisgehouden, is uit de philippica's van Cicero tegen Verres bekend. Ze dwongen de bevolking voor Rome's korenschuur te zorgen en sleepten de beste kunstschatten naar Rome weg. Het groot-landbezit, nog steeds de vloek van Sicilië, is door de Romeinen met hun Latifundien ingevoerd. Ook het Grieksch werd allengs door het Latijn verdrongen, en van 212 v. Chr. tot 827 na Chr., ruim tien eeuwen, hield deze Romeinsche heerschappij stand. Want wel is Sicilië ook door de Vandalen onder Genserik, door de West-Goten onder Alarik, en door de Oost-Goten onder Theodorik afgeloopen, maar Belisarius, de groote veldheer van Byzantium, wist het in 535 aan het Oost-Romeinsche rijk te brengen, en tot 827 is het toen onder de Oost-Romeinsche macht gebleven. Toen zijn, nogmaals uit Afrika, weer Semieten in Sicilië gekomen, na de Puniërs de Sarracenen. De worsteling om de overmacht heeft tusschen hen en de Sicilianen van 827 tot 910, of eigenlijk tot 967, geduurd. Taormina was de laatste Christenstad die stand hield. Wat Rome bedorven had, is toen door de Sarracenen vergoed, die met groote zaakkennis de cultuur van het land verzorgden en zelfs katoen en rietsuiker wisten aan te planten. Zeldzaam heeft Sicilië dan ook onder de Sarracenen gebloeid en heel het land werd door hen als overdekt met moskeeën, bazars en paleizen. Aan hun macht is toen een einde gemaakt door de Normandiërs. Veertig ridders uit Normandië, die, uit Palestina komend, Sicilië bezochten, hielpen de Sicilianen het beleg van Segesta afslaan. Uit dank hiervoor
zonden de Sicilianen toen naar Normandië een prachtige collectie van Siciliaansche producten, en deze bezending wekte zoozeer in Normandië den lust op om met het rijke eiland nader kennis te maken, dat geheele scharen ridders er heentogen, die uit een deel van Sicilië de Sarracenen verjoegen en onder koning Roger I en Roger II een eigen bewind op Sicilië invoerden. Onder deze Norman- | |
| |
mandische koningen is toen allengs geheel Sicilië vrij geworden en heeft zich opnieuw een rijk, vrij en gelukkig leven op het eiland ontwikkeld. Bij dynastiek versterf is Sicilië toen aan Arragon en de Spanjaarden gekomen. Ook de Hohenstaufen zijn in het bewind gemengd geweest. Ten slotte verviel het met Zuid-Italië als het rijk der Beide Siciliën aan de Bourbons, tot het in 1860 door Garribaldi vrijgemaakt, met heel Italië vereenigd werd en aan het Huis van Savoye verviel. Rust was al die eeuwen door bijna nimmer aan Sicilië gegund. Rusteloos was er de taalovergang van het Sikelisch in het Grieksch, van het Grieksch in het Latijn, van het Latijn in het Arabisch, van het Arabisch in het Fransch en Spaansch, en ten slotte heeft er zich een eigen Siciliaansch dialect van het Italiaansch vastgezet. Ook religieus doorliep Sicilië een rusteloozen overgang. Eerst werden de Sikelische goden door de Dorische en Jorische goden van Griekenland verdrongen, waarop een worsteling tusschen Apollo, Athene en Zeus ontstond. Onder de Romeinsche heerschappij drong het Christendom binnen, dat door een reeks van martelaren in zijn kracht geopenbaard, al spoedig heel Sicilië onder de banier des kruises vereenigde, en nog in de groote katakomben van heel Italië de herinnering aan zijn eerste opkomen achterliet. De Sarracenen sloten toen de kerken en bouwden ze in moskeeën om, en brachten het Monotheïsme van Allah tot eere. En eerst na hun aftocht is toen het oude Christendom onder de
hoede der Normandiërs en Spanjaarden weer opgeleefd, en is er nu nog de heerschende religie in streng Roomschen vorm, maar van meer uiterlijk dan geestelijk gehalte. De Siliciaan is streng aan zijn kerk gehecht, maar een hoog geestelijke vlucht nam de religie er nimmer. Het is onder die eindelooze golving van zijn historisch leven, en onder dien altoos wisselenden vorm van heerschappij, levensusantie, taal en religie, dat het Siciliaansch karakter zijn onzeker type ontving. De bloedmenging is er sterker dan ergens elders geweest. Het is een vermenging van Arisch en Semietisch ras, van Pelasgen en Noormannen, en juist deze al te sterke vermenging heeft het opkomen van een eigen, hooger type belet.
In deze nooit eindigende rusteloosheid nu, in deze gestadige bloedvermenging, en in deze altijd doorgaande wisseling van cultuur, religie, taal en heerschappij, is nu ook Syracuse al de eeuwen door betrokken geweest. Het was een kolonie, evenals Corfu, van Korinthe,
| |
| |
en werd in 734 v. Chr. door Archias gesticht. Deze Archias had zich in zijn vaderstad aan gruwelijke tegennatuurlijke zonde vergrepen en kreeg ontslag van straf op beding, dat hij Corinthe verlaten en een nieuwe volksplanting stichten zou. Het Delphisch orakel wees hem toen Sicilië aan, en het is hieraan dat Syracuse haar ontstaan dankte. De factorij van Tyrus, die de Grieken voor was geweest, werd vermoedelijk spoedig weggeruimd, en zoo vestigde Archias zijn Dorische kolonie op het kleine eiland Ortygia, waarop nu nog Syracuse te vinden is. Een bij uitstek geschikt eiland, dat later met een dam aan het vasteland kon verbonden worden en waar de beroemde bron van Arethusa een overvloed van zoet water bood; iets wat ze nu niet meer doet, daar onderzeesche aardbeving de bron verzet heeft en nu zout heeft gemaakt. Door den ongemeenen rijkdom van Ortygia's omtrek en zijn sterke ligging bloeide Syracuse snel op. Eerst voerden de Gamoren een aristocratisch bewind. Gelijk elders, zoo kwam ook hier uit misbruik van overmacht, later volksregeering op, en deze sloeg over in het tyranschap. Gelon, en in later periode Dionysius, zijn intusschen tyrannen van de edelste en meest energieke soort geweest. Er heerschte aan beider hof zedelijke ernst, liefde voor wetenschap en kunst bloeide er, en Aeschylos en Pindaros zijn te Syracuse gevierd. Doch tegelijk was men op gestadige uitbreiding van leger en vloot bedacht, en versterkte de positie van Syracuse steeds meer in wijden omtrek. Op de glooiende vlakte, die, met Ortygia als middenpunt, zich langs de kust uitstrekt, werd voorstad na voorstad aangelegd, en ten slotte om alle voorsteden een zware muur opgetrokken, die 27 K.M., d.i. een kleine zes uren gaans, in omtrek had, en waar 60.000 man aan gearbeid heeft. Met inbegrip van het noodige voor de gebouwen en de aquadukten zijn uit de steengroeven vijf millioenen kubieke meter steen uitgegraven, terwijl een tunnel van 172 M. lengte door een rotsgrond was
uitgehouwen, om de twee hoofdforten te verbinden. Binnen den ringmuur was de prachtige Agora breed aangelegd, prijkte tempel tegenover tempel en schitterde paleis naast paleis. Syracuse heeft tijden gekend, dat het de meest beteekenende stad van heel Griekenland was, wijl steeds ten oorlog bereid. In 480 v. Chr., juist op denzelfden dag in September waarop de vloot der Perzen bij Salamis vernietigd werd, sloeg Syracuse bij Himera de Puniërs af, die met 200 schepen en een
| |
| |
landleger van 100.000 man uit Carthago waren komen opzetten om aan de Grieksche heerschappij op Sicilië een einde te maken; twee groote slagen op één dag, waarin zoo bij Salamis als bij Himera de Aziaat op den Europeeër drong, om hem te verpletteren; en beide malen is het Grieksche veerkracht geweest die den aanval afsloeg. Jammer slechts, dat na dit verrassend betoon van moed en veerkracht de Grieken elkander gingen beoorlogen. Terstond op de nederlaag der Perzen volgde in Griekenland de Peloponesische oorlog, en toen deze zich ook naar Sicilië voortplantte, is voor Syracuse's haven en voor zijn vestingmuren de strijd van de Doriërs tegen Athene gestreden, die voor Syracuse met nieuwen triomf, voor Athene met pijnlijke nederlaag eindigde. Sinds bleef tot aan de dagen van Rome's machtuitzetting Syracuse's positie onaangevochten. Toen waren het de Punische oorlogen, die in 214 v. Chr. Marcellus het beleg om de machtige stad deden slaan, en zelfs toen zou Syracuse zich nog hebben kunnen handhaven, indien het verraad van Moericus niet een der poorten voor den vijand geopend had. En zoo viel na driejarig beleg Syracuse in Rome's handen. Vooral Archimedes, die in het beleg den dood vond, had de verdediging met zoo ongemeen talent helpen voeren.
Elf eeuwen lang is Syracuse toen onder Romeinsche hoogheid gebleven, en steeds meer vervallen, en noch onder de Sarracenen, noch onder de Normandische vorsten wist het zich uit zijn verval op te beuren. Op Ortygia na is heel de reusachtige stad die hier eens bloeide, niet alleen in puin gevallen, maar zoo goed als van den aardbodem verdwenen. Het landvolk sleepte de skeletten uit de graven weg en ging in de graven wonen, en al wat thans nog aan Syracuse's vroegere grootheid herinnert, zijn de overblijfsels van enkele tempels, van waterleidingen, van schouwburgen en dan de van ouds beroemde Latomiën of steengroeven, die u de reusachtige holten in de rotsen toonen, waar eens het bouwmateriaal voor de trotsche stad uit genomen is. Op Ortygia zelf herinnert de Cathedraal nog aan den schitterenden tempel van Minerva, dien Cicero in zijn rede tegen Verres roemde en waar de muren van de cathedraal omheen zijn gebouwd; en voorts zijn er nog enkele zuilstompen zichtbaar van een zeer ouden tempel van Diana. Op het vasteland daarentegen is van tempels en paleizen bijna niets meer overig, maar geven de
| |
[pagina t.o. 272]
[p. t.o. 272] | |
palermo en de monte pellegrino.
| |
| |
overblijfsels van het groote altaar van Hiero II althans nog een denkbeeld van den grootschen eeredienst der goden, die hier gevierd is. Het was een altaar van 200 meter lang en 22,51 meter breed, bij een hoogte die tot aan den bovenrand 10½ meter beliep. Even reusachtig vertoonen zich nog de overblijfsels van den schouwburg en van het amphitheater. Dit laatste had een afmeting van niet minder dan 140 bij 119 meter; en daar beide in hoofdzaak in de rotsen zelven waren uitgehouwen, hebben ze alle opgetrokken gebouwen overleefd. Maar verreweg het belangrijkst zijn op dit verlaten terrein de Latomiën en de catacomben. Vooral de Latomia di Paradiso, die dertig meter hoog is uitgegraven, en waarvan de welving rust op rotsstukken die men als zuilen staan liet, boeit door haar indrukwekkende verschijning. Die Latomiën of steengroeven zijn nu met een weelderigen plantengroei overdekt en maken geheel den indruk van mysterieuse tempels, in wier zalen ge omdoolt. Eén dier zalen, in den vorm van een S en meest ‘het oor van Dionysius’ geheeten, heeft zoo wonderbaar sterke akoestiek, dat men, aan den ingang staande, duidelijk het fluisteren in de binnenzaal hoort; een bijzonderheid die, naar men zegt, door Dionysius gebruikt werd om de gesprekken van zijn gevangenen die hij er opsloot, te beluisteren, om te weten te komen wie tegen hem saamspande. Ook de 7000 man, die bij de worsteling tegen Athene gevangen waren genomen, zijn in deze Latomiën opgesloten en vonden er meerendeels den dood. En niet minder belangrijk dan deze geheel eenige steengroeven zijn de reusachtige catacomben, die zich vooral onder Beneden-Achradina onder den rotsbodem uitstrekken. Het zijn verreweg de grootste catacomben die men dusver ontdekt heeft. Die van Rome vallen er schier bij weg. Ze zeggen u, wat macht het Christendom hier jarenlang nog in de dagen der bitterste vervolgingen bezeten heeft. In eindelooze rijen toont u wand na wand de
loculi waar de lijken werden ingeschoven. Die wanden zijn nog vol opschriften en vol symbolische teekenen, en op zekeren afstand is tusschen deze wanden een cirkelvormige kerk uitgegraven, waar het altaar stond en de eeredienst gevierd werd. Van de Sarracenen daarentegen is niets meer overig, en ook de Normandische vorsten lieten zich aan Syracuse niet gelegen liggen. Ongemerkt is onder beider bewindvoering de grootheid van Syracuse te onder gegaan. Alleen dit heeft Syracuse nog, dat het, dank zij
| |
| |
zijn Grieksche herkomst en dank zij den oorspronkelijken bloei van het Christendom binnen zijn muren, bij de overige streken van Sicilië vergeleken, zedelijk nog het hoogst staat. De Mafia kon er nooit wortel schieten, en de zedelijke decadentie van het overige Sicilië is aan Syracuse gespaard. Naar aller eenparig getuigenis staat de bevolking hier het hoogst.
Op mijn terugreis bezocht ik na Syracuse de havenstad Catania, het Grieksche Kata Enta, een der meest bevolkte steden van Sicilië, een stad van bijna 150.000 inwoners, met een scheepvaartverkeer van ruim 7000 schepen, saam echter van niet meer dan 600.000 tons inhoud. Catania is een breed-uitgebouwde stad, met rijk-ombouwde pleinen; het bezit een universiteit met over de 1000 studenten, een museum en tal van geleerde instellingen. De overblijfselen van de oude stad zijn onbeduidend; de nabijheid van de Etna veroorzaakte keer op keer aardbevingen, die ten slotte alles hopeloos vernielden. Alleen stukken van het in de rotsen uitgegraven theater herinneren nog aan haar rijk verleden. Belangrijk daarentegen is Catania uit sociaal oogpunt, omdat het aan Felice, met zijn socialisten, gelukt is, het bewind in handen te krijgen en er een socialistisch Gemeentebestuur in te richten. Sterk zijn de socialisten op Sicilië niet. Nog onlangs brachten ze te Trapani, toen Nasi herkozen werd, op hun eigen candidaten slechts een goede 500 stemmen uit. Het volk kan niet lezen, zoodat het verspreiden van geschriften niets hielp, en reeds op zichzelf neigt de Siciliaansche geest veel sterker tot de Mafia-woeling, dan tot de oplossing van economische vraagstukken. Doch juist daarom is het te belangrijker, dat ze in Catania, een stad van 150.000 inwoners, heer en meester wisten te worden. Al spoedig zijn ze toen overgegaan tot het oprichten van stedelijke bakkerijen, die alleen het bakken van luxe-brood en van lekkernijen aan de private bakkerijen overlieten. Doordien deze bakkerijen inkochten bij lage graanprijzen en het graan in massa oplegden voor duurdere tijden, is het toen gelukt den broodprijs van 37 op 34 en voor mindere qualiteit van 25 op 20 cent. te doen dalen. Doch het einde droeg ook hier den last; en nog voor kort deed in de pers het bericht de ronde, dat het Gemeentebestuur voor een bankroet stond
| |
| |
en slechts door een subsidie van twee millioen lire te redden was. Geen verlokkelijk voorbeeld.
Naar Girgenti voert de spoor van Catania dwars door het binnenland van Sicilië, en doorsnijdt de dorre streek der zwavelmijnen bij Caltanisetta. Het oude Akragas, of gelijk de Romeinen het noemden, Agrigentum, was in 582 v. Chr. door een Dorische kolonie gesticht en werd al spoedig zóo uitgebreid, dat Pindarus het als de schoonste stad roemt die hij kende. Het moet een stad geweest zijn van ver over de 200.000 inwoners, die vooral na den slag bij Himera in het bezit kwam van zooveel tienduizenden gevangenen, dat ze in staat was de prachtigste tempels en paleizen door slavendienst te doen verrijzen. Thans echter is Girgenti, met haar kleine haven Porto d'Empedocle, tot een stedeke van even 20.000 zielen ingekrompen, gelegen op een heuvel die wijd en zijd omringd is door de velden, waar tal van ruïnen uitsteken die aan den vroegeren omvang van de stad herinneren. Het best bewaard van deze monumenten is de dusgenaamde Concordia-tempel, die u aanstonds aan den Theseustempel in Athene herinnert en die schier even gaaf behouden bleef. De ruïne dankt haar behoud vermoedelijk daaraan, dat ze eeuwenlang als Christelijke kerk dienst deed en zoo een verzorging vond die de andere tempels misten. Het is een zes-zuilige peripteros in Dorische orde, waarvan alle zuilen nog overeind staan, en gaat in het front met vijf hooge trappen op. Van den tempel van Juno Lacinia is alleen de linksche zuilenrij nog in gaven toestand staande gebleven; van de overige drie zijden viel bijna alles neer of vertoont alleen nog stompen en geïsoleerde pilaren. Er zijn ook catacomben, maar van veel minder omvang dan te Syracuse, en in het algemeen maakt wat ge te Girgenti ziet, den indruk van van tweede orde te zijn. Van Girgenti gaat de spoorweg naar Palermo eerst rechtstreeks op Termini aan, en zwenkt vandaar links, de zeekust langs, naar de hoofdstad van Sicilië. Het uitzicht dat men bij Termini en vandaar tot Palermo op de zee heeft, is prachtig en heel
deze kuststreek is als met dorpen bezaaid. Maar het schoonste is de ligging van Palermo zelf. De naam is een Italiaansche vervorming van den stuggeren Griekschen naam Panormos, wat ‘Al haven’ beteekent; een naam die metterdaad zeer juist den indruk weergeeft, dien Palermo bij het naderen op u maakt. Niet al te diep, maar toch genoeg om een
| |
| |
veilige haven te bieden, buigt de kust bij Palermo in, en de Monte Pelegrino, die als een geïsoleerde berg aan den westkant omhoog stijgt, sluit de breede haven schilderachtig af. Door haar veilige ligging was Palermo als vanzelf aangewezen als hoofdstad. Het was geen Grieksche, maar een Phoenicische kolonie, die in 254 v. Chr. in de handen der Romeinen viel, in wier macht het bleef tot het in 830 door de Sarracenen werd genomen, en onder hun bewind eerst tot hooger bloei kwam. Men zegt dat er destijds 500 Moskeën zouden geweest zijn. Toch is Palermo eerst onder de Normandische vorsten het weelderige Palermo geworden, dat zich sinds luisterrijk handhaafde en het nog altoos een der meest gezochte lustoorden doet zijn. Het heeft thans een 250.000 inwoners. Het wordt doorsneden door twee elkander kruisende hoofdstraten, de via Maqueda en de Corso Vittorio Emanuele, en het beroemde kruispunt van beide, de dusgenaamde Quattre Canti vormt Palermo's druk en woelig middenpunt. Zijn scheepvaart en handel winnen het thans reeds van Catania, en Florio, de millionair en Palermo's groote weldoener, heeft er de gansch moderne scheepswerf gesticht, die met de groote Fonderia de steun der arbeidersbevolking is. Ook de Navigazione generale Italiana heeft te Palermo haar zetel, en de vroegere maatschappij van Rubattino is in deze nieuwe maatschappij ingesmolten. De naaste omtrek van Palermo is een paradijs, de gouden schelp of Conca d'Oro geheeten, die in bloemenweelde en vruchtenrijkdom alle tuinen van Sicilië verre achter zich laat. Jammer slechts dat de Mafia zich vooral in dit paradijs genesteld heeft, doordat haar hoofdzetel zich te Palermo bevindt. Er heerscht dan ook te Palermo en in den omtrek geen gezonde stemming. Eenerzijds woont er alle hoogere aristocratie van Normandische herkomst, en wordt door tal van rijke vreemdelingen de haute côterie tot overdadige weelde opgevoerd. Bij een bloemencorso in
den omtrek zag ik een dubbele rij equipages zich over een heirweg van een uur lang gaans, in onafgebroken reeks voortbewegen. Men aanschouwde er de prachtigste paarden en de schitterendste toiletten. Maar naast en beneden deze weelderige aristocratie leeft, zonder veel middenstand, een breede lagere bevolking van niet onbedenkelijk gehalte, en deze krasse tegenstelling maakt Palermo steeds tot een vulkaan, die gedurig uitbarstingen duchten doet. Boven herinnerde ik er reeds aan, hoe
| |
| |
de opstand tegen de Italiaansche Regeering hier bijna een week stand hield. De Prefect van Palermo, de Marchese de Seta, was mij op zeer vriendelijke wijze behulpzaam bij het bezichtigen der stad, en er is op Sicilië geen plaats, die èn sociaal èn architectonisch u meer boeit. Vooral de monumenten uit den Normandischen tijd, voorop de Capella Palatina, zijn in hooge mate belangrijk. De Normandische vorsten hebben met kwistige hand allerwege op Sicilië Christelijke kerken gesticht, om, na den val der Sarraceeen, den Christelijken eeredienst te doen herleven; maar ze deden dit te Palermo in een stijl van eigen vinding. In de eerste Christelijke periode van Sicilië was de bouworde er bijna overal Byzantijnsch geweest, en aan deze bouworde sloten de Normandische koningen zich aan; maar met dezen centraal-bouw vereenigden ze den Basiliek-stijl en kwamen hierdoor tot een geheel nieuwe kunstschepping, die uitnemend geslaagd is. Maar tot kerkenbouw bepaalden ze zich niet. Voor zich-zelven bouwden ze vorstelijke paleizen en voor hun grooten schier even vorstelijke sloten op het platteland. En nu is het opmerkelijk, hoe ze hierbij evenzoo een vermenging van twee stijlen toepasten, alleen met dit verschil, dat ze hier aan den Arabischen stijl sterken invloed gunden, en dus een scherpe grenslijn trokken tusschen de kerkelijke en civiele bouworde. Toch is er nog een derde vermenging bij hun bouwstukken te vinden. In de Capella Palatina b.v., hoewel voor den eeredienst bestemd, is toch de invloed van de Arabische bouworde duidelijk merkbaar. Vooral het glas-mozaïek op gouden ondergrond, dat de wanden van dezen koepel overdekt, maakt een betooverenden indruk. Ook Palermo bezit een Universiteit, veel drukker bezocht dan die van Messina en Catania. Er is een rijk nationaal Museum, en het Massimo Theatro, dat eerst in 1897 voltooid werd, heeft ruim 3000 zitplaatsen. De groote drukte van Palermo ontstaat daardoor dat bijna alles
op straat leeft. Cafés of bierhuizen vindt men er weinig, en die er zijn, zijn nog zelden bezet. Het loopt alles uit en blijft op straat staan om met zijn vrienden te praten, en loopt hoogstens even een bar in, om een verfrisschenden drank te nemen, want alcoholisch misbruik is in Palermo zoo goed als onbekend. De Siciliaan is in het algemeen sober. Hij stelt prijs op nette kleeding, op een dolce far niente, en zich te mengen in een woeling of twist is zijn hartelust, maar van uitspattingen blijft hij vrij. Ook in zooverre is
| |
| |
Palermo dan ook wel waarlijk Sicilië's hoofdstad, nog in heel anderen zin dan Parijs het van Frankrijk is; maar juist dit stempel, dat Palermo op heel het Siciliaansche leven drukt, laat de vraag niet onderdrukken, of er voor een volk met zoo veelzins goede qualiteiten, niet nog een beter toekomst dagen zal.
1 Mei 1908.
|
|