daar te verdrijven, doch verplaatsten het terrein hunner werkzaamheid daarna toch naar het een halve mijl van de stad verwijderde dorp Austruweel.
Daar werd de ‘verloren hoop’, zoals de kroniekschrijver hem noemt, opnieuw door een uitwijzingsbevel getroffen. Men reageerde daarop met een poging zich van het Zeeuwse eiland Walcheren meester te maken. Met drie schepen werd uitgevaren, een onder de oudste der broeders Marnix, die het opperbevel voerde, een onder Jean Denys en het derde onder een Hugenoten-kapitein. Eenmaal in het bezit van het eiland, hoopten de opstandelingen de koning, die men toen langs de zeeweg verwachtte, de toegang tot het land te kunnen beletten. Maar de expeditie mislukte. De bevelhebber der vesting Rammekens, op wie Marnix had gerekend, liet de bemanning der schepen niet aan land gaan; insgelijks handelde de stad Arnemuiden; gebrek aan proviand dwong tot de terugkeer.
Als eerste landde het schip van Marnix weer bij Austruweel, en wel op 4 Maart. Dadelijk zond de prins van Oranje een nieuw bevel aan Marnix om zich te verwijderen [Corr. de Guill. CXXI]. Marnix gehoorzaamde schijnbaar, doch keerde na een dagmars in de richting van Vlaanderen naar Austruweel terug, waar hij zich met de inmiddels gearriveerde bemanning der twee andere schepen verenigde. Opnieuw een uitwijzingsbevel van de prins, opnieuw een mars van Marnix door Antwerpens ongeving. De troep was inmiddels aangegroeid tot 1500 man; zij trok over Eekeren, Merxhem, Deurne; overal waar zij langs kwam werden de kerken in brand gestoken, de geestelijken leeggeplunderd, doch evenmin de landgoederen der rijke Antwerpenaren gespaard, waaruit vooral alle wapens, die men daar aantrof, werden weggesleept.
Op 11 Maart keerde Marnix ten derden male naar Austruweel terug; daar betrok hij een legerkamp, dat hij met een gracht, doch overigens wel niet al te sterk verschansen liet. Hier achterhaalde hem zijn noodlot en wel door de samenwerking van de magistraat, de twee gouverneurs [Oranje en Hooghstraeten] en de regentes.
De magistraat deelde de terugkeer van de ‘hoop’ onmiddellijk aan Brussel mede. De regentes had daar reeds een expeditiecorps