Eind Augustus kwam er een radicale verandering: de heer van Beauvoir bracht een compagnie soldaten naar de citadel, en van nu af aan voelde de bezetting zich veilig en begon zij tegenover de stedelingen een zeer provocerende houding aan te nemen; zij vuurde zelfs op de wachtposten van de burgerwacht bij de stadspoort tegenover de citadel.
Graaf Hoorne had de burgerwacht op acht compagnieën gebracht, elk van 150 man [P. de la Barre I 100, 160] en zij was dus met haar 1200 man sterker dan die van Valenciennes. Het zwakke punt was echter de citadel, die zich nog altijd in handen van de tegenstander bevond. Graaf Hoorne, wiens duidelijke streven het was de hervormden alle macht in handen te spelen, had onder een voorwendsel zijn vrouwelijke familieleden in de citadel ingekwartierd, klaarblijkelijk om op die manier elk ogenblik daar toegang te hebben; echter kreeg hij op de regeringsgetrouwe bezetting niet die invloed, die hij daarop had willen krijgen. In elk geval, in het driemanschap was hij de grote man, die het meeste voor de beweging deed; hij had door zijn vertrouwensman Escaubeque leiding aan de opstand van het industriegebied trachten te geven; ongetwijfeld ‘verdiende’ hij het méér het schavot te beklimmen dan zijn lotgenoot Egmont, wiens karakterloze omzwaai door de legende met het aureool van de martelaar wordt bedekt; toch heeft ook graaf Hoorne de beslissende stap, die hemzelf en de zaak had kunnen redden - zich openlijk voor die zaak uit te spreken - niet gewaagd, althans niet gedaan.
Met een slag viel de macht der hervormden te Doornik in elkaar, toen Noircarmes in de nacht van 1 op 2 Januari met elf compagnieën de citadel binnenrukte. De morgen daarop liet hij de poort naar de stad openen, waarachter zijn soldaten klaar stonden voor de uitval; de stad stelde hij een ultimatum, dat over anderhalf uur afliep: de sleutels uit te leveren en een garnizoen te aanvaarden. De magistraat capituleerde; volgens een andere lezing rukten de soldaten nog tijdens de onderhandelingen op naar de markt. In elk geval, er werd geen verzet geboden - hoe dat kwam, kan men bij P. de la Barre [II 29] nalezen:
‘Het mindere volk, dat niet op de hoogte was van de komst der soldaten,