Het hongerjaar 1566
(1949)–Erich Kuttner– Auteursrecht onbekend
[pagina 356]
| |
XLIII De onlusten van OctoberToen de Septembermaand voorbij was, moesten de Calvinisten wel inzien, dat hun zaak verloren was, als zij de dingen zonder zich er tegen te verzetten maar op hun beloop lieten. Daarom besloten zij een nieuw grootscheeps offensief te wagen en wel op een synode, die onder strenge geheimhouding de 1e October te Gent bijeenkwam. Zij werd bijgewoond door 15 à 16 predikanten en 8 à 9 andere vertegenwoordigers van Antwerpen, Valenciennes, Doornik, Rijssel, Armentières en de landen van l'Alleu en Estaires [Versl. Mag. Gent 162, no. XXXVIII]. Van het practische resultaat der besprekingen is slechts weinig uitgelekt. Volgens de ene lezing had men wederom het plan van een pogrom tegen de geestelijkheid opgevat; volgens de andere dat van een algemene opstand. In elk geval had men een grote slag op het oog, zo iets als de beeldenstorm, waartoe dit keer Antwerpen het sein zou hebben te geven. [Corr. Guillaume II 251; Versl. Gent l.c.]. Van het nieuwe offensief hoopte men de definitieve wijziging der situatie ten gunste der gereformeerden. Daaruit laat zich o.i. verklaren dat Gilles le Clercq, de algemene secretaris der beweging, de bewoners van Valenciennes de raad gaf, thans geen accoord aan te gaan, doch de onderhandelingen voorlopig nog te rekken [Paillard, Mém. hist. VI 69 vlg.]. Het plan is blijkbaar slechts in enkele détails uitgevoerd, er viel juist een algemene revolutiemoeheid te constateren. Van de katholieken echter maakte zich al dadelijk een grote angst meester, omdat de hervormden al vrij spoedig over hun grote plan begonnen te praten. Dat maakt het voor ons verklaarbaar, dat Castillo de 6e October uit Antwerpen schrijft [C.C. Gr. II 16]: ‘Alles gaat op de vlucht, vooral de geestelijkheid, omdat men het blijkbaar in de eerste plaats op haar heeft gemunt. Zij [de hervormden] bazuinen - thans meer dan ooit - uit, dat het hun spijt, dat zij bij de beeldenstorm niet de levende beelden hebben vernield.... Dat is hier een algemeen volksgezegde.’ | |
[pagina 357]
| |
En Morillon klaagt de 12e October [25 l.c.]: ‘Ik ducht in Vlaanderen een nieuwe revolutie, die wreder zal zijn dan de eerste, want zij dreigen alle geestelijken en katholieken af te slachten.’ Kort voor de 17e October heeft hij een onderhoud met Sandelin, de pensionnaris van Amsterdam, die zich als volgt uitlaat [46 l.c.]: ‘Wij zijn er nog niet. Ze zullen nog verder gaan tegen de levende beelden’ [46 l.c.]. Te Gent beroemden de Calvinisten er zich begin October openlijk op, dat er binnenkort in de stad priesters noch monniken meer zouden zijn. Zij wachtten alleen nog maar op de grote slag te Antwerpen, dan zou het ook te Gent beginnen [Versl. Mag. 162]. Nog op 22 October kondigde graaf Hoorne in de Raad van State op hoge toon in tegenwoordigheid der regentes aan, dat te Gent veertig predikanten hadden besloten binnen zes dagen onder alle geestelijken een Siciliaanse Vesper [naam voor de moord op de Fransen te Palermo in 1282] te houden. Die grove intimidatie wordt thans - drie weken na de synode - niet meer ernstig genomen en Morillon, die er precies de zesde dag na de rede van Hoorne over schrijft, beschikt over zoveel humor, dat hij er op laat volgen: Dus is het vandaag mijn laatste levensdag [C.C. Gr. II 61]. Waarom heeft men ten slotte toch nog van de pogrom tegen de geestelijken afgezien? Wij nemen aan, dat de bezwaren van April ook nu nog golden. Het gevaar, dat het exces in een plundering van de rijken zou kunnen ontaarden, was sinds de beeldenstorm eerder groter dan kleiner geworden; Castillo meldt de 6e October tegelijk met het nieuws over het bloedbad, dat men ducht: ‘Niemand doet op het ogenblik te Antwerpen nog zaken. Elk ogenblik vreest men de plundering van de stad.’ Op dezelfde wijze schetst de regentes in een brief naar Spanje op 16 October de situatie: zij ducht een slachting onder de katholieken en plundering der rijken. Wat zij en Castillo voorzagen, zal de hervormde kooplieden niet onbekend zijn geweest, en men kan zich voorstellen, hoezeer deze zullen geremd hebben. | |
[pagina 358]
| |
De belangen van burgerij en volksmassa liepen uiteen en dus kwam het niet tot een uniforme uitvoering der besluiten van 1 October, hoe die ook in détails geluid mogen hebben. Tot een werkelijk offensief deed alleen de gereformeerde achterban in het Westvlaamse industriegebied een poging. Hier was de revolutionnaire stemming het algemeenst; het snelle verschuiven van alle verhoudingen had er toe geleid, dat kapitalisten zo goed als proletariërs door een revolutionnaire roes waren bevangen. Coornaert schetste de materiële achtergrond van dat verschijnsel aldus: ‘Deze bevolking leeft in een voortdurend risico. De fabrikanten en kooplieden zijn op crediet aangewezen en aan de wisselvalligheden daarvan overgeleverd, de arbeiders zijn in veel sterker mate aan het toeval onderhevig dan de boeren uit de buurt. Hondschoote is voortdurend op onafhankelijkheid bedacht, in de 16e eeuw is dat een onafhankelijkheid van republikeins en “patriottisch” karakter.... De kracht van zijn particularisme verleidt het tot revolutionnaire uitingen en - in een diep godsdienstig tijdsgewricht - tot de gewelddadigheden van een oorlogszuchtig mysticisme’ [p. 418]. Sinds eind Juli bevond deze streek zich in een toestand van permanente revolutie. Met de beeldenstorm gingen hier zeer karakteristieke verschijnselen gepaard: op 18 Augustus werd te Hondschoote op klaarlichte dag de trommel geroerd, met vliegende vaandels trok de gewapende menigte er op uit om ‘in naam van Zijne Majesteit’ de kerken te vernielen.... [Coornaert l.c.]. Gewapende benden onder Jean Denys hadden op het platteland in een omtrek van ongeveer een dagreize de feitelijke macht in handen. Zij misten echter een ommuurde stad als steunpunt in de rug; Hondschoote was gelijk bekend slechts een open vlek. Op de verovering van een militair steunpunt was het offensief gericht, dat zij begin October ondernamen; let wel, dit is de eerste keer, dat er sprake is van een offensieve onderneming van militair karakter; zij trachtten zich meester te maken van de vesting Veurne. In Augustus waren zij reeds voor de stad verschenen, doch hadden zich toen tot onderhandelen bepaald, nu echter gingen zij over tot geweld. Doch de magistraat van Veurne had intussen de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen: er waren honderd stadssoldaten | |
[pagina 359]
| |
geworven en bovendien een klein garnizoen; een door troepen verdedigde vestingstad kon echter pas dan stormenderhand worden genomen, nadat de artillerie eerst bressen in de muren had geschoten. Over artillerie beschikten de Hondschooter sajetwerkers niet en zo werd de stormaanval, die zij inderdaad ondernamen, afgeslagen en moesten zij met bebloede koppen naar Hondschoote terugtrekken [Coussemaker IV 16 vlg.]. Dit échec echter vermocht hun ondernemingslust geenszins te breken. Het platteland moest zich gelijk weleer naar hen schikken. Eind October treffen wij hen, 2000 man sterk, bij het kasteel aan van de heer van Glajon, in het land van Estaires, waar zij zich aan de wonderlijkste ongeregeldheden te buiten gaan. In het naburige land van l'Alleu vallen zij niet minder dan zes maal binnen, ten einde daar hun geloofsgenoten te ondersteunen, zij trekken er in volle oorlogsuitrusting te paard en te voet door en op de markt van Laventhie nemen zij in optima forma parade af; kortom, zij gedragen zich zo volkomen als heren en meesters, dat de geïntimideerde katholieken zich maar nauwelijks wagen te verroeren [Coussemaker II 283]. Zulke toestanden doen Morillon denken aan de Duitse Boerenoorlog van 1525 en uit hetgeen er bij het kasteel van Glajon voorvalt, blijkt inderdaad, hoe gevaarlijk de beweging voor de adel kan worden. Coornaert [428] deelt mede, dat de Hondschooter sajetwerkers te Killem inderdaad de woning van een landedelman plunderden [zijn bron is mij niet bekend]. Men begrijpt, waarom de volksontwapening de geconfedereerde edelen niet minder dan de regentes aan het hart lag. In de historische literatuur wordt Antwerpen algemeen als het centrum van de beweging van 1566 beschouwd - echter brandde het vuur der revolutie in Vlaanderens Westerkwartier het felst, hier klopten voor die revolutie de harten van mannen, die een nieuwe economische orde en daarmee een nieuwe wereld schiepen en die zich verder dan wie ook van de machten der Middeleeuwen af voelden staan, die in de ‘nieuwe’ religie de belichaming zagen van hun eigen nieuwe bestaan in het kapitalistisch bestel. Met deze fel opborrelende heksenketel vergeleken maakt de actie, die in October in andere delen des lands plaats vond, | |
[pagina 360]
| |
slechts een zwakke indruk. Er was de Calvinisten vooral aan gelegen om in de steden, waar de meerderheid der bevolking uit hun aanhangers bestond, ook de macht in handen te krijgen. Het middel daartoe werd door opstootjes en oploopjes gevormd, waarmede zij de katholieke stadsbestuurders, die zij niet durfden afzetten, ten minste intimideerden en onder druk zetten. Op die manier veroverden zij te Valenciennes de feitelijke macht, waar reeds op 8 Augustus de Prévost-le Comte, een heer de la Hamaïde, door het oproerig volk de stad was uitgejaagd [Paillard, Mém. hist. V 359 no. 78]. Op dezelfde wijze beheersten zij Doornik. Daar echter vormde de citadel, waarvan de bezetting onder de heer van Moulbais de regering trouw bleef, een voortdurende bedreiging van hun positie. Te Amsterdam kwamen de hervormden tegen het eind van September door een tweede beeldenstorm al heel dicht bij hun doel: de magistraat moest een formeel verdrag met hen sluiten, waarbij hun voor hun godsdienstoefeningen de kerk van de uit de stad verjaagde Franciscaner monniken en de voor de poort gelegen leprozenkapel werd afgestaan.Ga naar eind85 Het succes van de tweede Amsterdamse beeldenstorm had, samen met de besluiten van de Gentse synode, ten gevolge, dat in October een tweede opvoering van het schouwspel werd gegeven, ditmaal voornamelijk in de Noordelijke provincies, waar men in Augustus slechts zwakke uitlopers der van het Zuiden uitgaande beweging had kunnen constateren. Na Amsterdam zijn hoofdzakelijk Delft, Leiden, Utrecht, Maastricht en 's-Hertogenbosch aan de beurt; de volkswoede richt zich in het bijzonder - gelijk reeds te Amsterdam - tegen de Franciscaners. Het succes is niet overal even groot: te Utrecht b.v. blijft de macht van beide partijen in evenwicht, gereformeerden en katholieken staan hier uiterst wantrouwend gewapend tegenover elkaar en elk ogenblik vreest men, dat bloedige straatgevechten kunnen ontstaan [C.C. Gr. II 58]. Te Maastricht kunnen de hervormden niettegenstaande enige vooruitgang niet beletten, dat twee aartskatholieken tot burgemeester worden gekozen [7 l.c.]. Het meeste bereikten de hervormden te 's-Hertogenbosch. Hier stond de katholieke magistraat op het punt met de commis- | |
[pagina 361]
| |
sarissen der regering een accoord te sluiten, dat nadelig was voor de hervormden, toen de menigte daar op 10 October een nieuwe beeldenstorm begon. De schout tracht aan het hoofd van zijn hellebaardiers en schutters verzet te bieden, maar de schutters laten hem in de steek en hij moet met zijn trawanten terugtrekken en spoedig daarna vlucht hij uit de stad. Ook de regeringscommissarissen vluchten. En nu worden alle katholieke geestelijken en monniken de stad uitgejaagd, de kloosters worden verwoest en onbewoonbaar gemaakt. Onder het volk doet het ook elders vernomen gezegde de ronde: ‘Als men de vogels wil wegjagen, moet men hun nesten vernielen’ [49 l.c. en eveneens - doch hier ‘duiven’ en ‘duivenhokken’ in plaats van ‘vogels’ en ‘nesten’ - bij P. Payen I 229]. Omdat de schutterij te kort was geschoten, was de magistraat van 's-Hertogenbosch verder machteloos. De landsregering kon de uitdrijving van haar commissarissen slechts beantwoorden met de afvaardiging van nieuwe commissarissen van hoger rang, de heer van Mérode en de kanselier van Brabant Schijve, naar de opstandige stad. De magistraat betaalde een paar honderd gulden voor wijn om de heren zacht te stemmen [zie hiervoor hfdst. XXXVI], doch de bevolking zou hun spoedig een minder vriendelijke ontvangst bereiden. Thans eerst, door het voorbeeld der Brabantse zusterstad geprikkeld, vlamde ook de onrustige bevolking van Antwerpen op. Volgens hetgeen wij van de besluiten van de Gentse synode weten, had het algemene signaal van de handelsmetropool moeten uitgaan. Waarom dat niet gebeurde, daarover zwijgen onze bronnen. Wij kunnen slechts vermoeden, dat het de gouverneur, de prins van Oranje, gelukt moet zijn samen met Marcos Perez en andere hem toegewijde leidende figuren der Calvinisten het ten uitvoer leggen der besluiten te verhinderen. Wat ons in deze mening versterkt, is het feit, dat een paar dagen na zijn vertrek de onlusten toch uitbraken. De gebeurtenissen te Amsterdam, Delft, Leiden, Utrecht enz. hadden n.l. de prins als stadhouder van Holland en Utrecht genoopt in deze provincies poolshoogte te gaan nemen en de opgewonden gemoederen te bedaren. Daarom was hij de 12e October van Antwerpen opgebroken en had de jonge graaf Hooghstraeten, | |
[pagina 362]
| |
die wij als oppositioneel gezinde katholiek hebben leren kennen, te Antwerpen achtergelaten, een voor de gereformeerden betrekkelijk gunstige keuze. Bij de geringe autoriteit van de graaf, geloofden zij nu makkelijker spel te hebben en trachtten op 17 October een groot tumult te ontketenen. Het middel echter, dat zij daartoe aanwendden, bleek onvoldoende. Terwijl zij in Maart 1567, toen het om dood of leven ging, 12 à 14.000 gewapende mannen op de been brachten, volstonden de hervormden er thans mede een paar honderd proletariërs waaronder veel twijfelachtige elementen, in de strijd te werpen. Zij kwamen op het kerkhof voor de Onze Lieve Vrouwenkerk bijeen en eisten luidruchtig toegang, ten einde de voorwerpen voor de katholieke eredienst, die daar sinds de beeldenstorm opnieuw waren geplaatst, te vernielen. Doch nu woei er een andere wind dan in de dagen van Augustus, toen de overheid zich nog had laten intimideren door het woeste optreden van zulke benden. Graaf Hooghstraeten kwam met gewapende mannen toegesneld en verdreef de oproermakers tot twee maal toe. Die liepen echter telkens weer te hoop en tegen de avond slaagde een troep er zowaar in een zijdeur te forceren en de kerk binnen te dringen. De graaf was dadelijk weer ter plaatse. Op een vraag aan de volksmenigte op het kerkhof, wat men toch eigenlijk wilde, riep men: ‘De kerk en het stadhuis!’ Dat tweede gedeelte van het antwoord wijst duidelijk op het politieke doel van het oproer, dat verder ging dan de plundering der kerk alleen. De graaf drong daarop de kerk binnen, verraste de reeds bezige beeldenstormers, sommige van hen werden gedood, een twintigtal werd gevangengenomen, de rest ontkwam door de vensters [Chronijkje 99 vlg.]. De arrestanten werden nog dezelfde avond op de pijnbank verhoord. Vijf hunner noemden als hun leider een edelman, Bergamont geheten,Ga naar eind86 die zelf tot degenen behoorde, die hadden weten te ontsnappen. De magistraat liet hem nog dezelfde nacht gevangen nemen. Reeds de volgende ochtend vroeg vond er tegen Bergamont en de vijf, die hem hadden aangegeven, een streng geheim geding voor de vierschaar plaats, dat er mee eindigde, dat alle zes beklaagden op de plaats zelf werden opgehangen. | |
[pagina 363]
| |
De wijze, waarop hier recht werd gesproken, is zeer opvallend en wekt het vermoeden, dat men iets heeft willen verbergen. Bergamont, de adellijke of half-adellijke leider van een hoopje lompenproletariërs, was blijkbaar de verbindingsman met de leidende Calvinisten; zijn getuigenis kon, als het tot de openbaarheid doordrong, voor hen wel eens gevaarlijk worden en hooggeplaatste persoonlijkheden compromitteren. Positief wordt iets dergelijks door Morillon beweerd: Bergamont had, aldus schrijft hij, graaf Lodewijk van Nassau als zijn lastgever genoemd, maar schepen Jan van Straelen, de broeder van burgemeester Van Straelen [de vriend van Willem van Oranje] had geweigerd dit gedeelte van het verhoor in het proces-verbaal op te nemen, zeggende, dat men er zich toe diende te bepalen datgene te boekstaven, wat de daders over zich zelven hadden te zeggen [C.C. Gr. II 64]. In elk geval staat vast, dat er niets in het proces-verbaal werd opgenomen, wat naar de eigenlijke mannen op de achtergrond verwees. De regentes wenste die te leren kennen. Doch graaf Hooghstraeten antwoordde haar, dat tot zijn eigen grenzenloze verbazing het verhoor van alle zes gehangenen geen enkel aanknopingspunt voor eventuele lastgevers en mannen op de achtergrond had opgeleverd [vgl. Défense de Lallaing, 102-105]. Dat alles is zeer verdacht en door de ‘grenzenloze verbazing’ van de graaf wordt het nog verdachter. Hooghstraeten was een trouwe, toegewijde vriend van de Zwijger, en ook de broeder van burgemeester Van Straelen was dat - hebben zij samen een getuigenis, dat de broeder van Oranje ernstig compromitteerde, geheim gehouden? De omstandigheden maken dat waarschijnlijk. Men lette op de - vooral voor die tijden - ongekende sneltreinvaart van het geding tegen Bergamont: 's nachts wordt de man gearresteerd, 's morgens verhoord en vlak daarop hangt hij reeds! Bij wijze van waarschuwend voorbeeld - of om hem zo snel mogelijk voor altijd de mond te snoeren? Tegen deze tweede veronderstelling kan men inbrengen, of in een betrekkelijk onbeduidende onderneming als die van Bergamont dan beslist hooggeplaatste persoonlijkheden betrokken moesten zijn? Echter, te Antwerpen beschouwde geen mens | |
[pagina 364]
| |
die onderneming als iets van weinig betekenis, doch rekende men eerder met het uitbreken der revolutie! De nacht na het oproer bleef de hele burgerij wakker en hing men lantarens voor de huizen, want men geloofde, dat de hervormden van plan waren, heel de geestelijkheid te vermoorden en de kloosters te bestormen [Chronijkje l.c.]. Als graaf Hooghstraeten niet zo snel bij de hand was geweest, vertelde men, zouden de mannen, die de kerk waren binnengedrongen, zich daar hebben verschanst [de poort, waardoor zij binnen waren gekomen, hadden zij achter zich op slot gedaan], daarop zouden zij de toren bezet en de klokken geluid hebben, op het vernemen waarvan zesduizend van hun geloofsgenoten hun te hulp zouden zijn gesneld. Dat zou het signaal zijn geweest, om op de stad aan te vallen en haar te plunderen; en dit voorbeeld zou door 's-Hertogenbosch, Gent, Doornik, Valenciennes en andere plaatsen zijn gevolgd. Speelt het Gerucht hier slechts een spel van overdrijving? Er zijn méér lezingen over het gebeurde, die in détails van elkaar afwijken, doch wat de hoofdzaak betreft, komen zij op het zelfde neer: volgens de ene lag het in de bedoeling alle rijken te plunderen, volgens een tweede alleen maar de katholieken, vooral de Spanjaarden en Italianen, en volgens een derde had men het op drie bepaalde koopmanskantoren gemunt, waar toen juist grote geldsommen lagen [C.C. Gr. II 59, 96; Défense de Lallaing 102-105; P. Payen I 248]. Wat daarvan waar moge zijn: in elk geval valt er niet aan te twijfelen, dat de zogenaamde beeldenstorm dit keer werkelijk op een grootscheepse plundering had moeten uitlopen. Het zijn vooral de besluiten van de Gentse Synode, waaruit blijkt dat de onderneming van Bergamont niets meer of minder dan het ‘signaal’ was, dat te Antwerpen zou worden gegeven en dat de hervormden in het gehele land tot actief optreden zou aansporen. En zo beschouwen wij haar dan ook. De berekening der hervormden kwam echter niet uit, omdat aan de methode, die in Augustus nog effect sorteerde, nu in October het element der verrassing ontbrak. Daarom mislukte de zaak. Wie kennis neemt van de overlevering, stuit ook hier op het zelfde naïeve trekje als bij het oproer der Wederdopers te Amsterdam in 1535: beide keren zou de onderneming zijn mislukt, | |
[pagina 365]
| |
omdat de samenzweerders niet tijdig genoeg op een kerktoren konden klimmen, zodat het afgesproken sein niet aan de aanhangers in de stad kon worden gegeven [zie hiervoor hfdst. XIII]. In het Amsterdamse geval constateerden wij, dat achter deze legende de ommezwaai der burgerij schuil gaat. Te Antwerpen was het daar al net zo mee gesteld: als de calvinistische burgerij het had gewild, zou zij die 17e October, net als een half jaar later - tussen 13 en 15 Maart 1567 - tienduizend gewapende mannen en méér op de been hebben kunnen brengen. Maar zij wilde niet. Zij liet Bergamont en zijn proletariërs in de steek; niet omdat deze lieden niet in staat waren de klokken behoorlijk te luiden - integendeel, de burgerij had iets te véél horen luiden: namelijk dat de proletariërs dit keer van zins waren in te halen wat zij in Augustus hadden verzuimd, en nu van plan waren de rijken te plunderen. Ziedaar de verklaring, waarom er van de voorgenomen October-aanslag der hervormden niets is terechtgekomen. Hun plannen liepen door de klassentegenstellingen in hun rijen uitéén en de actie werd daardoor verlamd. |
|