Het hongerjaar 1566
(1949)–Erich Kuttner– Auteursrecht onbekend
[pagina 325]
| |
Vierde boek
| |
[pagina 327]
| |
Eerste deel
| |
[pagina 328]
| |
concessies van nul en gener waarde achtte [vgl. Corr. Phil. I 445]. De politieke methodes van de tyrannie zijn te allen tijde aan elkaar gelijk! Om het antwoord in ontvangst te komen nemen, had de regentes de ridders van het Gulden Vlies tegen de 18e en de afgevaardigden van het Verbond der Edelen tegen de 20e Augustus bij zich ontboden. Die conferentieweek - de besprekingen duurden tot de 25e - viel precies samen met het hoogtepunt van de beeldenstorm, die van 10 tot 16 Augustus tot West-Vlaanderen was beperkt gebleven, doch nu van Yperen uit in noordelijke richting zich uitbreidde en Gent de 22e, Antwerpen de 23e bereikte. Wij beschouwen dit niet alleen als een toevalligheid, doch zien in deze coïncidentie een bewijs te meer voor onze mening, dat de beeldenstorm een goed georganiseerde onderneming was; een van haar doeleinden was: de conferenties te Brussel behoorlijk onder druk te plaatsen. En men moet zeggen, dat de kerkeraden het tijdstip waarop men toesloeg goed hadden uitgekozen; de regentes geraakte in een stemming van paniek en wanhoop, juist geschikt om haar vèrgaande concessies af te persen. Zij voelde zich te Brussel in haar persoonlijke veiligheid bedreigd, in de stad, waar onder het volk pamfletten tegen haar werden verspreid, die vol stonden van de grofste beledigingen. ‘Jaag het schandalig wijf naar de duivel samen met haar verrader Viglius!’ luidt het aan het slot van zo'n schotschrift, waarin de regentes eerst nog als ‘bastaard’ en ‘vrouw van een verrader’ te schande was gemaakt [Gachard, Corr. Phil. I 451]. Deze taal bewijst welke graad van revolutionnaire opwinding er in de residentie heerste. Geen wonder, dat de regentes het plan opvatte uit dit milieu te vluchten en een veilig toevluchtsoord te zoeken in de vesting Bergen, waar zij niet zoals te Brussel door een opgewonden textielproletariaat van tienduizenden bedreigd werd [457 l.c.]. Zo'n vlucht echter kon makkelijk het signaal worden voor een algemene opstand - niet meer tegen de kerk alleen, neen, tegen de regering in haar geheel. Niet minder dan de regentes, vreesde de gematigde oppositie der grandseigneurs, die geen omwenteling doch wel een vergroting van hun eigen macht binnen het | |
[pagina 329]
| |
kader van de bestaande orde wensten, een revolutie van zulk een omvang.Ga naar eind71 Oranje en Egmont deden alles wat zij konden om de regentes te bewegen te blijven, zij trachtten haar te bepraten, smeekten, ja, dreigden haar. In zijn Apologie [167] Heeft Oranje deze houding terecht als bewijs aangevoerd, dat hij geen revolutionnaire bedoelingen had. Hoe zou hij die ook hebben - hij die nog maar kort geleden aan zijn broeder Lodewijk had geschreven: ‘Als het tot een omwenteling komt, dan zullen wij zelf de eersten zijn, die te gronde gericht en geruïneerd worden’ [zie hiervoren hfdst. XXIX 261]. Doch ook de aandrang van de grandes zou niet gebaat hebben, als de magistraat van Brussel niet kort en goed de poorten voor haar had gesloten. Zo was Margaretha van Parma bijkans een gevangene en het tweede plan, dat het Verbond der Edelen aanvankelijk had gekoesterd, scheen zich dan toch nog tegen hun wil te verwezenlijken: dat men zich n.l. van de persoon der regentes meester zou maken. De oppositie echter maakte van haar macht geen gebruik: zij was zelf lamgeslagen door haar bezorgdheid voor het uitbreken van een revolutie van het volk. Zo tekende dus de basis zich reeds af, waarop beide partijen tot overeenstemming konden komen: haar gemeenschappelijk streven was er immers op gericht, de actie der massa's te remmen en vooral haar de gevaarlijke wapens te ontnemen, waarover zij beschikten.Ga naar eind72 Als men tot dit gemeenschappelijk doel zich verenigde, dan lieten zich allicht ook de overige verschillen overbruggen. En zo geschiedde het ook: over de brug der volksontwapening kwamen regering en adel naar elkaar toe. Hetzelfde geschiedde, wat in toekomstige revoluties nog vaak zou gebeuren: de dreigende volksbeweging dreef de hogere klassen op een hoop. Hoe zag het compromis, dat de 25e Augustus werd ondertekend, er uit? Het kwam neer op een schijnbaar toegeven van de regering en op een feitelijke ontbinding van het Verbond der Edelen. De regentes gaf wat de godsdienstige strijdvragen betreft toe, dat de inquisitie zou verdwijnen. Dit was au fond slechts het sanctionneren van de toestand die ten gevolge der volksbeweging reeds was ontstaan. Toegezegd werd een verzachting van | |
[pagina 330]
| |
de plakkaten tegen de ketters: in hoeverre en in welke omvang bleef nog onzeker. De kwestie van de bijeenroeping der Staten-Generaal werd naar een later tijdstip verschoven. Inderdaad bleef het strikte bevel van de koning aan zijn halfzuster om ze onder geen enkele omstandigheid bijeen te roepen van kracht. Ten slotte - en dat was naar buiten het mooiste succes voor het Verbond der Edelen - zouden de predikaties daar waar zij tot nu toe hadden plaats gevonden niet worden gestoord. Dat leek werkelijk een grote principiële stap op de weg naar geloofsvrijheid. Doch achter die schone schijn ging een schandelijk bedrog schuil. De formulering zat vol halfheden en tweeslachtigheden: ten eerste werden de predikaties beperkt tot die plaatsen, waar zij reeds voor de 25e Augustus werden gehouden; daarmee werd aan de beweging elke mogelijkheid ontnomen zich verder uit te breiden. In de tweede plaats bleef het aan twijfel onderhevig of met de prediking ook de overige diensten der gereformeerde kerk, het avondmaal, de doop, de kerkelijke begrafenis waren toegestaan: de gereformeerden zeiden, dat zulks het geval was, de regentes echter bestreed het, en zo was de formulering van meet af aan een voorwerp van hevige twist en nog steeds lag ook hier de beslissing bij degene, die in het bezit was van de feitelijke macht.Ga naar eind73 Voor iedere ingewijde was het bovendien maar al te duidelijk, dat de regentes ook haar halve concessies slechts onder de druk der omstandigheden had gedaan. Volgens Hooft [I 109] gaf zij pas toe, nadat Oranje, Egmont en Hoorne haar duidelijk hadden gemaakt, dat het zonder dat de prediking werd toegelaten niet wel mogelijk zou zijn het gewapende volk - zij schatten het op 200.000 man - te bewegen tot het neerleggen der wapens. Dus ook de concessies waren slechts een middel om het volk de wapenen te ontnemen. Wie onmiddellijk dat verband doorzag was Granvelle, die toen te Rome toefde, doch niettegenstaande hij zo ver van huis was voortreffelijk georiënteerd bleek te zijn. Aan de paus, die zich zeer bezorgd toonde over de concessies, die aan de gereformeerden waren gedaan, gaf hij de volgende verklaring van het geval [C.C. Gr. I 497]: ‘Madame kon niet anders handelen, als zij de vrede met de edelen wilde bewaren, en deze hadden misschien met goede bedoelingen gehandeld. | |
[pagina 331]
| |
Want op dat ogenblik kwam het er voor hen in de eerste plaats op aan, de wapenen aan het volk te ontnemen en deszelfs razernij te kalmeren om het later weer tot rede te brengen.’ Het is opvallend, hoezeer de verbitterde vijand der grandes, de door hen ten val gebrachte kardinaal, zijn tegenstanders prijst. Maar het ging dan ook tegen het volk, tegen de gemeenschappelijke vijand, en dus moesten de tegenstellingen in het kamp der hogere klassen zwijgen! Maar dan kon men ook vragen, wat de concessies van de regentes nog waard waren, wanneer het volk de wapens neerlegde, uit angst waarvoor zij zich tegemoetkomend had betoond. Natuurlijk waren zij niets meer waard. De adel had op deze tegenwerping kunnen antwoorden: ‘Goed, dan garanderen wij, de geconfedereerde adel, dat zij gestand worden gedaan.’ Dat zou inderdaad zo kwaad nog niet zijn geweest, mits ook het tweede deel van het program van de adel te Brussel ten uitvoer was gebracht, n.l. de overdracht van de wapenen aan het Verbond der Edelen onder leiding van het driemanschap Oranje-Egmont-Hoorne. Doch juist het tegenovergestelde was geschied: na de 25e Augustus bestond er practisch geen organisatie van de adel meer, het Verbond had tot zijn eigen liquidatie besloten. Dit was nu ongeveer het meest onpolitieke besluit, dat men zich voor kon stellen. Om te bereiken, dat het genomen werd, behoefde de regentes hun slechts een lokaas voor te houden: de belofte van amnestie, van een generaal pardon voor de vroegere daden van het Verbond. Daartegenover verbond de adel zich ‘het ontboeide volk weder de teugels aan te leggen’, en dus met name aan de ontwapening daarvan mede te werken.Ga naar eind74 De eigen organisatie werd voorts ontbonden en men verldaarde, ‘het Compromis nietig, verbroken en opgeheven, zolang de door Hare Hoogheid in naam des Konings gegeven garantie wordt gehandhaafd.’ Zo brak de tweede pijler van de oppositionele beweging zich zelf stuk, nadat hij had beloofd de eerste te helpen stuk breken. Eh dat was dan alles wat er was overgebleven van de grote woorden en gebaren, waarmee de adel - nog geen vijf maanden te voren - zich zelf en het volk in een roes had gebracht. Op smadelijke wijze gaf de adel zichzelf en de zaak waaraan hij | |
[pagina 332]
| |
zich gewijd had prijs, terwijl hij troost zocht in het maar al te doorzichtige voorwendsel, dat het hoofddoel van de beweging, de afschaffing van de inquisitie, nu immers bereikt was. Alsof de handhaving van hetgeen men bereikt had, niet uitsluitend afhing van de macht dergenen, die het als eis hadden gesteld; en die was men juist druk bezig te vernietigen! Al niet veel beter was het met de tweede troost gesteld: in het liquidatiebesluit had men immers, voor het geval de regering haar woord zou breken, zich het herstel van het Compromis voorbehouden. Echter, aanhangers die men naar huis zond, kan men moeilijk naar believen weer bijeenroepen. Ja, dat dit bijkans onmogelijk was, zouden zij, die daarop pochten, spoedig tot hun spijt ervaren. Om te beginnen werden alle leden door dit besluit van hun vroegere eed van trouw ontheven. Met het Compromis waren ook die eed en hun belofte van solidariteit geliquideerd. Of ze ooit weer zo'n verplichting op zich zouden nemen, hing nu van henzelven af. Tot de eer van de leiders van het Verbond der Edelen moet gezegd worden, dat zij zich met alle macht tegen deze zelfmoord verzetten. Brederode schreef: ‘Wij snijden met ons eigen mes onze hals af’ [Groen, Archives II 255]Ga naar eind75. En Lodewijk van Nassau betoogde, dat alleen nog maar een moedige daad, zoals men die van meet af aan op het oog had, hen van wraak en vervolging kon redden; de regentes had het Verbond slechts uiteengeslagen om later het ene lid van het Compromis voor, het ander na individueel aan te kunnen pakken [Payen I 224]. Doch zowel Brederode als hij predikten voor dovemansoren. ‘De meeste leden van het verbond trokken zich in hun behuizingen terug, zonder dat zij hun hoofd over het verleden braken, niet meer en niet minder dan alsof zij het een of andere kinderspelletje hadden gespeeld’ [222 l.c.]. Wat was er gebeurd? De volksbeweging had de heren de lust om revolutie te spelen ontnomen. Zij wilden het geen ernst laten worden. Tegelijkertijd viel een der leden van de hogere adel om: graaf Egmont verliet het driemanschap en schaarde zich aan de kant der regering. Ook voor hem was de beeldenstorm zijn Damascus geweest. | |
[pagina 333]
| |
‘Hij besefte niet’, schrijft Grotius, ‘dat grote en revolutionnaire daden slechts met gevaar kunnen worden begonnen. Heeft men zich daar eenmaal aan gewijd, dan ligt slechts in het onverstoorbaar verder gaan de waarborg voor welslagen en het loon. Wie terug zou willen gaan, daagt slechts de wraak uit’ [25]. Over de gereformeerden echter, die nu bevredigd naar de ongewapende predikaties trokken, spot Van Vaernewijck [II 6]: ‘Tkindt wàs met dit apelkin ghepaeijt’. Om het appeltje te kunnen grijpen, had men het zwaard uit handen gelegd. |
|