Het hongerjaar 1566
(1949)–Erich Kuttner– Auteursrecht onbekend
[pagina 277]
| |
XXXII De massa treedt in het krijtIn Juni behoorde de hongersnood tot het verleden, op de markten was overvloed aan graan [Reiffenberg, Corr. Marg. 46], maar niet voor al te lang. Uit Madrid bleef het antwoord op de eisen van het Verbond der Edelen uit. Zelfs het weinige, waarin de regentes had toegegeven, droeg het stempel van voorlopigheid en hing dus nog in de lucht. De gereformeerde burgerij stond voor de keus, de beweging te laten doodlopen of haar voort te zetten. En omdat de politiek der gematigden fiasco had geleden, overwon de radicale stroming, die de volksmassa's liet optreden om aldus de druk op de regering te versterken. Evenals in 1563 ging men tot openlijke ongehoorzaamheid over: men organiseerde massale hagepreken onder de blote hemel, het doeltreffendste middel om de menigte naar zich toe te lokken. En weer was het het Westen van Vlaanderen, waar men het eerst voor de dag durfde komen.Ga naar eind56 De industrialisatie had hier nog meer voortgang gemaakt, de saaien-productie van Hondschoote nadert haar hoogtepunt, dat zij met bijna 100.000 stuks in 1568 zou bereiken [Coornaert, bijlage V]. Nog steeds groeide hier de ontwortelde en onrustige bevolking, doch zij werd nu bovendien nog aangevuld met een bijzonder element: het gerucht van een verandering van zaken in de Nederlanden was naar Engeland doorgedrongen en bracht tal van emigranten er toe terug te keren. Er was een regelrechte smokkelweg, waarlangs zich de remigratie voltrok: te Calais landde men op Franse bodem en trok dan, terwijl men de bewaakte grensplaatsen vermeed, naar het open Hondschoote, waar het niet moeilijk viel in de menigte onder te duiken [Coussemaker I 350]. De remigranten, die nu reeds vele jaren openlijk hun nieuwe geloof hadden beleden, vormden uiteraard een buitengewoon, opstandig element. De eerste nachtelijke bijeenkomst mislukte, door een toeval ontstond er een paniek en de menigte stoof uit elkaar [Coussemaker IV 39]. Doch de angst voor de gerechtsdienaren der | |
[pagina 278]
| |
regering werd al spoedig minder, immers zij bleek vrijwel ongegrond. ‘De justitie sliep,’ merkt de kroniek der katholieke gebroeders Campene op; en niets moedigt een revolutionnaire beweging meer aan dan het uitblijven der vervolging. Begin Juni werd het preken in het openbaar in de textielstreken algemeen, zowel in West-Vlaanderen als in de aangrenzende streken, het land van Alleu, het land van Estaires, de omgeving van Rijssel, Artois enz. Wij horen van preken bij Menin, Bondues, La Gorgue, Hazebroek, St. Omer, Béthune enz., voor het grootste gedeelte plaatsen, die bij de gewapende opstand in December een bijzonder actieve rol zouden spelen [Vgl. C.C. Gr. I 300; Reiffenberg, Corr. Marg. 39 vlg.]. Het aantal hoorders wordt bij elke predikatie op een paar honderd, en in speciale gevallen reeds op een paar duizend geschat. Er is ook sprake van bewapening der hoorders, een deel daarvan neemt ten minste haakbussen, pistolen en hellebaarden mee, om zich te verweren tegen overvallen van de baljuws, de drossaards enz. Pogingen de bijeenkomsten gewapenderhand uiteen te jagen, zijn echter zeldzaam. De tegenmaatregelen der regering zijn weinig omvangrijk. Dat zij zo lijdelijk is, komt door gebrek aan geld. Als de eerste berichten binnenkomen, dat de beweging zich uitbreidt, krijgt de baljuw van Vlaanderen een versterking van twintig ruiters en tachtig man voetvolk bij de paar honderd, waarover hij in totaal beschikt [Reiffenberg, Corr. Marg. 41, 42]. Het was uiteraard ten enen male onmogelijk, daarmee toezicht te houden op een dichtbewoonde, uitgestrekte provincie met honderden plaatsen. De ordonnantie-benden te mobiliseren, dat durft de regentes niet aan. Als zij de koning schrijft waarom niet, klinken haar argumenten gezocht. Een feit is het echter, dat deze troepen onbetrouwbaar zijn, hun gelederen zijn vol geuzen en bovenal: zij hebben nu al maandenlang geen soldij gehad. Echter, als zij van dit alles melding maakt, kan Morillon toch niet adviseren de achterstallige soldij te betalen. Want het merendeel dier soldaten bestaat, naar hij zich uitdrukt, uit ‘deugnieten en sectariërs’, en uiteindelijk loopt men slechts het risico, ‘dat men hen er voor betaalt, dat zij ons bestrijden in plaats van ons te beschermen’ [C.C. Gr. I 310]. | |
[pagina 279]
| |
Een lege schatkist, onbetrouwbare troepen, een moedeloze regering - ziedaar het typische beeld van een staatsbestel, dat bezig is te vervallen en dat rijp is voor revolutie. Eén enkele energieke stoot kon het omverwerpen. Doch er was niemand, die het die stoot toebracht. De meeste energie werd nog door de consistories aan de dag gelegd: een eind Juni gehouden synode besloot het aantal hagepreken te vergroten, door er nu ook de grote steden in te betrekken [520 l.c.]. Zo geschiedde dan ook, en nu begonnen de door vele duizenden bezoch te reuzen bijeenkomsten, vooral bij Antwerpen, Gent, Doornik en Valenciennes. Wij beschikken over ooggetuigenverslagen van bijna al deze bijeenkomsten. Er blijkt uit, dat de beweging in vierderlei richting groeit: het aantal hoorders neemt toe, de hagepreken volgen elkaar veel sneller op, de bewapening wordt sterker, het sociale peil der bezoekers stijgt. Tussen al die groeiverschijnselen bestaat een bepaald verband. De eerste predikaties worden over het algemeen slecht of matig bezocht. Velen laten zich blijkbaar door vrees weerhouden. Pas wanneer de overheid niet zo reageert als men wel vreesde, wordt men moediger. Maar dan treedt ook de wet van de massa-attractie in werking. Als er zovelen komen opdagen, wil al spoedig niemand meer ontbreken. Als het geen godsdienstige overtuiging is, dan is het zucht naar sensatie, nieuwsgierigheid of domweg kudde-instinct, die hen er heen drijven. Incidentele teruggang in het aantal bezoekers laat zich waarschijnlijk verklaren uit slechte weersomstandigheden verandering van predikant en andere toevalligheden. Doch dat is van voorbijgaande aard. Ten slotte is er sprake van recordcijfers, zoals 30.000 hoorders bij Antwerpen, 20.000 bij Gent en 15 à 16.000 bij Doornik en Valenciennes. Doch vaak merkt de kroniekschrijver bij een volgende bijeenkomst op, dat er nog meer zijn dan de vorige keer of zelfs zoveel, dat men ze niet meer kan tellen.Ga naar eind57 Ook voor betrekkelijk kleine plaatsen worden in de oude kronieken verbazend hoge getallen genoemd. Wij noteren terloops [het aantal voorbeelden is gemakkelijk voor uitbreiding vatbaar]: Oudenaerde [drie hagepreken] 3000, 5000, 7000; 's-Hertogenbosch 4000; Veurne 4 à 5000; Hondschoote 8000 deelnemers, enz. Opvallend is, hoe de maatschappelijke samenstelling van het | |
[pagina 280]
| |
publiek zich wijzigt. In de eerste bijeenkomsten zag men slechts de allerarmsten, hetgeen veelal de spot der katholiek gezinde kroniekschrijvers opwekt. De rijken wachten eerst af, hoe de zaak zich ontwikkelt. Als zij zich veilig voelen, dan verschijnen zij plotseling gesloten op het toneel. Dat is te Valenciennes reeds bij de tweede, te Doornik bij de derde [P. de la Barre I 72], te Gent bij een nog latere predikatie het geval [V. Vaernewijck I 43]. Dat gewijzigde publiek valt zeer duidelijk op. Over het bezoek van de rijken aan de derde predikatie te Doornik merkt P. de la Barre op [l.c.], dat zelfs in tijden van nood en oorlog het aantal rijken, dat in de stad achterbleef, nog nooit zo klein was geweest.Ga naar eind58 Te Gent zag men volgens Van Vaernewijck aanvankelijk onder de driehonderd hoorders, die telkens naar de prediking gingen, nauwelijks een rijke. De bewoners van de straten, waar de rijke kooplieden woonden [Langemuente, Leertauwergracht, Vrijdagsmarkt] kwamen nu vrijwel allen op. Men zag onder de aanwezigen dames, die een twee- of driemaal om hun hals gewonden gouden ketting droegen. Ten gerieve van zo'n deftig bezoek had men dit keer banken neergezet.Ga naar eind59 Nog geruststellender was een tweede omstandigheid voor de rijke bezoekers: de gewapende bescherming van deze bijeenkomst geleek volgens Van Vaernewijck [I 43] op een compleet legerkamp. Waar godsdienstige geestdrift massa's samen doet stromen en die geestdrift nog door de vervoering der predikers wordt aangewakkerd, vertonen zich spoedig symptomen van religieuze hysterie. Vooral bij uitgehongerde, werkloze groepen grijpen dergelijke verschijnselen makkelijk om zich heen. Wij weten daarvan tegenwoordig de oorzaken te onderkennen, doch toentertijd was men maar al te spoedig geneigd in dergelijke extatische toestanden iets van het wonder te zien. Zelfs een voor zijn tijd verlicht man als P.C. Hooft weet van zo'n ‘wonder, ooveraardigh, en onzen vernufte onbegrijpelijk’ te vertellen. [I 91]. Waaruit bestond dat? Onder de weeskinderen van Amsterdam, bijzonder zwaar uitgebuite schepsels, brak onder de indruk der gebeurtenissen religieuze massahysterie uit. De meelijwekkende kinderen raakten in een toestand van razernij, bliezen en krijsten als wilde dieren, trokken grimassen, klommen op daken | |
[pagina 281]
| |
en bomen enz., enz. Zo zagen de wonderen van 1566 er uit.... Doch ook bij volwassenen was van zulke toestanden sprake. De roes van de massapredikaties werd voor talrijken tot een opiaat, zij wenden er aan en konden ten slotte dit psychische narcoticum tegen hun ellende niet meer ontberen. Steeds veelvuldiger moest er gepreekt worden, niet slechts des Zondags, neen ook op weekdagen, niet slechts eens per dag maar 's ochtends en 's middags en als 't kon nog vaker daags [vgl. Paillard, Huit mois 139; v. Roosbroeck 29]. Het preek-horen was voor velen de zin en de inhoud van hun leven gaan vormen, de rest was hun onverschillig, ook hun werk en hun levensonderhoud. Zo leidden de predikaties er toe, dat in sommige steden het werk grotendeels kwam stil te liggen. Aanvankelijk had de werkloosheid de hagepreken begunstigd, daar deze voor de onvrijwillige werklozen een welkome onderbreking van hun verveling vormden [vgl. Van Vaernewijck I 53]. Doch thans begunstigden de predikaties de werkloosheid, want velen gingen daarheen, hoewel het werk op hen wachtte en lieten zo hun tijd voorbijgaan. Niet dat zij dat uit luiheid deden, maar de overtuiging, dat zij het bovenaardse heil boven al het andere moesten stellen, bracht er de mensen een tijd lang toe tegen hun stoffelijke belangen in te handelen. Intussen kan zo'n situatie niet lang duren. Wanneer de religieuze hysterie de stoffelijke crisis eenmaal voldoende heeft verscherpt, dan komt het ogenblik, dat de mensen uitzien naar een uitweg. Blijft dan het verwachte en beloofde wonder uit, dan besluiten zij zich zelf te helpen en de aanvankelijke dweepzieke extase slaat om in een uitbarsting van gewelddadigheid. Zo zou het ook hier gaan. |
|