Het hongerjaar 1566
(1949)–Erich Kuttner– Auteursrecht onbekend
[pagina 151]
| |
Tweede boek
| |
[pagina 153]
| |
Eerste deel
| |
[pagina 154]
| |
daarvoor kreeg de man alleen maar brood, boter, kaas en bier, voldoende voor een dag [P. de la Barre II 63]. Nog duidelijker taal spreekt de volgende vergelijking: Volgens de Antwerpse Chroniek [12] kostte in 1519, een goed oogstjaar, het verrel rogge 9 st., het verrel tarwe 12½ ct. Daarentegen in het dure jaar 1557: het verrel rogge 8 gulden of 160 st., het verrel tarwe 10 gulden of 200 st. [pag. 56 l.c.]. De prijzen maakten ook binnen korte perioden soms een geweldige sprong: te Mechelen betaalde men voor de schepel rogge in 1547: 8 stuivers, daarentegen in 1554: 60 stuivers [Henne, Karl V, X 215 vlg.]. ‘Hoe groot allerwege de ellende was’, schrijft Henne [l.c.], ‘blijkt uit de talloze en herhaalde rigoureuze maatregelen tegen “vagebonden” en andere lieden zonder vast beroep, tegen “rovers” en “plunderaars” - en voorts uit tal van reglementen over de handel in levensmiddelen en ten slotte uit de talrijke hongeroproeren. Die toestand was een voedingsbodem voor de revolutie.’ Waarom die revolutie nog niet onder Karel V, daarentegen wel onder zijn zoon en opvolger Philips II uitbrak, heeft Maria Theresia's gouverneur in de Oostenrijkse Nederlanden, de schrandere vorst von Kaunitz, te zijner tijd een ‘eeuwig raadsel’ genoemd [Gachard, Corr. Phil. II, I CXXVI]. Voor de geijkte geschiedkunde is deze kwestie helemaal niet raadselachtig, zij lost het probleem op naar individualistisch recept. Karel was nu eenmaal een ‘goed’, Philips een ‘slecht’ mens en vorst, Karel een Nederlander, minzaam en innemend, Philips een Spanjaard, wraakgierig, achterbaks, somber. Deze methode verklaart de dingen al te makkelijk; zij idealiseert de vader ten koste van de zoon; het persoonlijk verschil tussen hen beiden wordt geweldig overdreven: voor vele Spanjaarden is die slechte Philips II vandaag nog de beste monarch, die ooit over hun land heeft geregeerd! Volgens onze opvattingen waren vader en zoon toonbeelden van machtswellustige despoten, die de welvaart en het geluk van hun onderdanen zonder bezwaar opofferden aan hun eergierige dromen van wereldheerschappij en aan hun oorlogszucht. Let men voorts op de zakelijke principes, volgens welke beiden hun landen hebben geregeerd, dan krimpt het verschil tot een nietigheid ineen. De Nederlandse geschiedschrijvers veroordelen uiteraard een- | |
[pagina 155]
| |
stemmig de wreedheid, waarmee Philips de opstandige landen tuchtigde. Zou de ‘Nederlander’ Karel echter anders hebben gehandeld? Zijn strafgericht over zijn eigen vaderstad doet het ons betwijfelen. Anderzijds blijkt - zij het met belangrijke restricties - waar te zijn wat Mendoça ten gunste van Philips doet opmerken: hij zou zich steeds hebben verzet tegen de aandrang zijner generaals om tegen de Nederlanden datgene toe te passen wat de huidige militaire vaktaal de ‘totale oorlogsvoering’ noemt; hij zou voorts met name hebben belet, dat Valdès' raad zou worden opgevolgd, om Holland te vernietigen door de dijken door te steken. [Vgl. over dit punt Corr. Phil. II deel III 158 en 174 vlg. no. 1415, voorts deel II 426, no. 1276; Mendoça, éd. Guillaume II 285.]Ga naar eind29 Ongetwijfeld stuiten wij reeds bij tijdgenoten van de opstand op de neiging, het bewind van Karel V meer dan voegzaam te verheerlijken. De katholiekgezinde P. Payen [die ook Philips als een goede en liefderijke souverein prijst!] beweert [I 21], dat Karel V het minst van alle vorsten zijn onderdanen met belastingen heeft geplaagd, hij was steeds tevreden met vrijwillige bijdragen, zonder daarbij dwang te gebruiken - een unieke, byzantijnse verdraaiing der feiten: vond de Gentse opstand, om maar een voorbeeld te nemen, zijn oorzaak niet juist in een door Karel afgeperste belasting? Volkomen wankel wordt de tegenstelling tussen de milde Karel en de wrede Philips, zodra men hun beider houding in de godsdienstkwestie vergelijkt. ‘Philips II heeft geen vernieuwingen aangebracht in het bewind, zoals dat voor zijn troonsbestijging werd gevoerd, noch wat de inquisitie noch wat de plakkaten betreft, en in de aangelegenheid van de nieuwe bisdommen heeft hij slechts de plannen van de keizer, zijn vader, weer opgenomen’ [Gachard, Corr. Phil. I CXXVI]. ‘Het waren de door Karel V aangestoken brandstapels, waardoor de fakkels der revolutie ontbrandden’ [Henne l.c.]. ‘Waarlijk, al wat veertig jaar later voor de grootste grief tegen 't bewind van koning Philips II gerekend werd: de invoering van een in Nederland tot nog toe geheel vreemde vorm van inquisitie, - dat alles kan met evenveel recht aan zijn vader verweten worden’ [De Hoop Scheffer 156]. | |
[pagina 156]
| |
Ook Gachard [CVII l.c.] noemt de invoering van de inquisitie in de Nederlanden uitdrukkelijk het werk van Karel V. Onder hem werd de Nederlandse politiek reeds meer en meer aan de Spaanse belangen van de monarch ondergeschikt gemaakt: ‘Karel had ingezien, dat alleen Spanje het betrouwbare fundament van zijn wereldpositie kon zijn en dat hij zich dus vóór alles van de gehoorzaamheid en de toewijding der Spanjaarden moest verzekeren. Verrassend duidelijk beantwoordde hij de wensen van zijn broeder en zijn tante [Ferdinand van Oostenrijk en Margaretha, Schr.] steeds weer met de opmerking, dat hij Vlaamse en Duitse behoeften niet mocht dekken met Spaanse middelen’ [Baumgarten, Karl V, II 151]. Even onbewijsbaar is de bewering, dat Karel V de Nederlandse vrijheden respecteerde, doch dat Philips het vorstelijke absolutisme trachtte door te zetten. Neen, onder Karel begon het absolutistische streven zich kenbaar te maken, daarvan getuigt de vernietiging van de stadsdemocratie te Gent, Utrecht en Doornik. Karel V kon nauwelijks anders doen dan te streven naar dezelfde absolutistische machtspositie in zijn landen, als waarover zijn voornaamste tegenstander Frans I in Frankrijk beschikte: ‘Aan deze begrijpelijke eis zijner politiek voldeed Karel van af het eerste begin zijner regering in de Nederlanden.... De autonomie der Vlaamse steden.... was Karel bij elke gelegenheid bereid te beperken. Zijn universele heerschappij bracht het toch al van nature met zich mede, dat zelfstandige krachten hem in elk land, dat aan die heerschappij was onderworpen, verderfelijk moesten schijnen’ [Baumgarten, Karl V, II 111]. En ten slotte: de ontreddering van de Nederlandse financiën, die men Philips II ten laste legt en die de revolutie hielp bespoedigen, was voor het grootste gedeelte het werk van zijn voorganger, zoals wij nog afzonderlijk zullen betogen. De wortels van de Nederlandse revolutie reiken tot ver in de regeringstijd van Karel V, een tijd van eeuwige oorlogen, hongersnoden en duurte. Eén ding is overigens juist: onder Karel V waren de hoogste klassen over het algemeen nog loyaal gezind, onder Philips echter hellen een deel van de adel en een meerderheid onder de burgerij tot de revolutie over, zelfs de geestelijkheid is dan bij tijd en wijle niet geheel vrij van neiging tot oppositie. Het | |
[pagina 157]
| |
dóórdringen van de stemming van ontevredenheid uit de volksmassa's tot in de hoogste adel sloot slechts schijnbaar bij de regeringswisseling van het jaar 1555 aan: was de troonsafstand van Karel in laatste instantie geen faillissementsaanvrage, geen erkenning van het feit, dat zijn bewind de laatste jaren had gefaald? Dat falen was tot in de hoogste regionen voelbaar geworden, niet het minst bij de burgerij. Voor haar was de eerste helft van de 16e eeuw trots alle schommelingen een tijd van ontplooiïng geweest, maar nu zag zij, als alles zo bleef gaan als tot nu toe, de neergang dreigen. |
|