Het hongerjaar 1566
(1949)–Erich Kuttner– Auteursrecht onbekendXIII Strijd en verandering van de Wederdopers-secteDe revolutie, die door de activistische Wederdopers werd nagestreefd, werd geen werkelijkheid in de Nederlanden, waar de regering te krachtig was, maar ten gevolge van een samenloop van allerlei speciale omstandigheden in de Westfaalse bisschopsstad Münster. Nederlandse leiders en invloeden speelden bij de overgang van de stad in Februari 1534 een grote rol: ‘Die oversten von den widerdoepers in der stat Munster, dat sint gewest Hollander und Fresen und ein deil burger in der stat Munster.’ vertelt de ooggetuige Gresbeck, die eerst aan de kant van de Dopers had gestaan, om ze daarna te verraden [Cornelius, Augenzeugen 6]. Een relaas der gebeurtenissen te Münster zou buiten het kader van ons boek vallen - wij verwijzen daarvoor naar Kautsky, Vorläufer des Sozialismus, deel I. Wij volstaan er mee na te gaan, welke uitwerking deze gebeurtenissen op de Nederlandse broeders hadden; want hier ligt de sleutel voor het goed begrip der beweging van 1566, die zo heel anders zou verlopen. Wanneer de grote massa van het lagere volk in 1534-35 voldoende vertrouwen had in de eigen leiding en ideologie, doch in 1566 alleen maar als volgelingen van de hogere klassen haar activiteit ontplooide, dan heeft het teleurstellende en ontmoe- | |
[pagina 141]
| |
digende verloop van het Münsterse experiment daartoe in sterke mate bijgedragen. In een stad, die tegelijkertijd een kleine staat vertegenwoordigde, was men er in geslaagd de macht in handen te krijgen en dat had ongetwijfeld een soortgelijke uitwerking als b.v. de stichting van de Sovjetrepubliek in 1917 in Rusland. Vooral was dat het geval met de invoering der gemeenschap van goederen, welker gevolgen in de propaganda ontzaglijk werden overdreven.Ga naar eind24 Het nieuws daarvan bracht grote opwinding onder de verarmde bevolking teweeg. De Nederlandse regering zag het gevaar heel goed in. De regentes Maria stuurde niet alleen geld en munitie aan de verdreven bisschop van Münster, doch zij stelde bovendien op 12 Juli 1534 aan de Staten-Generaal een gewapende interventie ten gunste van de bisschop voor. Hoe verwerpelijk de bedoelingen der Wederdopers waren, meent de regentes aldus te moeten uiteenzetten: ‘De secte bestaat hoofdzakelijk uit arme, onbeschaafde handwerkslieden en leeglopers; zij streeft er naar, alle kerken, geestelijke ambten en goederen te vernietigen, af te schaffen, te ruïneren.... de juwelen, kassen, reliquieën, kleinodiën, eigendoms- en rechtstitels van de kerk, dc adel, de burgers, de welgestelde kooplieden, handwerkslieden en alle andere bezitters te roven en zich met geweld toe te eigenen en daaruit een enkel groot bezit te maken, om daaruit ieders levensonderhoud te bekostigen en hun aanhangers plaatsen en huizen aan te wijzen, waar iedereen verschijnt om er gezamenlijk de maaltijd te nuttigen, zoals dat b.v. in het klooster van een godsdienstige bedelorde geschiedt’ [Henne, Karl V, IX 85-86].Ga naar eind25 De regentes voorziet bovendien, dat dit program buitengewoon verleidelijk moet zijn voor de lagere volksgroepen, want zij waarschuwt met name voor de bedoeling der Wederdopers, ‘in hun secte die onderdanen op te nemen, die arm zijn en de grote meerderheid der bevolking uitmaken. Zij willen geen overheid meer erkennen en alle goederen tot gemeenschappelijk bezit maken.’Ga naar eind26 Hoe'n weerklank het nieuws van de inname van Münster bij de Nederlandse broeders vond, bleek in Maart 1534, toen zij massaal gehoor gaven aan de oproep van Jan van Leiden, om naar de pas verworven stad te trekken. Voor de eerste keer bleek nu openlijk hoe groot hun aanhang was. Echter, de onderneming mislukte erbarmelijk. De regentes te Brussel en | |
[pagina 142]
| |
Karel van Gelre, heer der Oostelijke Nederlanden, voelden zich even solidair met de verdreven bisschop als de gewone man met de Dopers. Nu de meest energieke elementen te Münster toefden, ontbrak het de Nederlandse broeders aan leiding: hun schepen werden overal aangehouden, in de Zuiderzee alleen al 21 schepen met 3000 - meest Amsterdamse - Wederdopers, mannen, vrouwen en kinderen. Met dwang werden de aangehoudenen naar hun woonplaatsen teruggeleid. Van een doortastende bestraffing moest men meestal afzien, zo velen waren het er.Ga naar eind27 Intussen vonden er alleen in Holland niet minder dan honderd executies plaats. De Amsterdamse burgerij helde gelijk bijna de gehele koopmansstand naar de Hervorming, zij het ook naar de meer gematigde leerstellingen van Luther en Zwingli, over. Zij was ontzet over die terechtstellingen en nam de Wederdopers, zoveel zij dat vermocht, tegenover de procureur-generaal en zijn beulsknechten in bescherming. De afkeer van de massa-executies maakte ook, dat men een staatsgreep van de Amsterdamse Wederdopers niet tragisch nam, vooral omdat hij in technisch opzicht erbarmelijk was voorbereid en zuiver op inspiratie berustte: een aantal leidende Wederdopers stormde al wee-roepend met ontblote zwaarden door de stad; zij brachten de massa's niet in beweging, zich zelven echter op het schavot. Na deze mislukkingen was het in en om Amsterdam een tijd lang stil. Het werd heel anders, toen met de duur van het beleg de nood der te Münster ingesloten Wederdopers toenam en zij op de mogelijkheid van een ontzet gingen zinnen. Tegen het eind van 1534 zonden zij boden uit om hun aanhangers tot ver buiten de stad om daadwerkelijke steun te vragen. Deze zendboden waren rijkelijk van geld en propagandamateriaal voorzien, de meeste echter vielen hun achtervolgers in handen, die allerwegen op de loer lagen. Maar juist de man, die voor de Nederlanden bestemd was, de moedige en slimme Jan van Geel, bereikte zijn doel. In Holland had intussen de gematigde, vredelievende richting der Wederdopers weer terrein gewonnen; in de ‘bisschop’ Jacob van Campen vond zij bovendien een geestelijk hoofd van | |
[pagina 143]
| |
betekenis. Van Campen was bij de Luthers gezinde leden der magistraat gezien; zij verwachtten blijkbaar van hem, dat hij de beweging in rustiger banen zou leiden. Van meet af aan stuitte Jan van Geel op zijn verzet. De Münstersen hadden hun afgezant, ten einde bij het Amsterdamse volk een activistische stemming op te wekken, een in talrijke exemplaren gedrukt schriftuur meegegeven. Het had de kenmerkende titel: ‘Boeksken van de wraak’. ‘Weest onversaagd’, roept dit boekje de broeders toe, ‘en aarzelt niet uw bezit, vrouw, kind en leven op het spel te zetten, want indien gij ze vrijwillig verlaat, zult gij niets verliezen. Bedient u van alle wijsheid en list om de goddeloze vijanden Gods afbreuk te doen en Gods banier te versterken. Bedenkt, dat gij alles wat zij u hebben aangedaan, ook hun kunt aandoen: ja, met dezelfde maat, waarmede zij hebben gemeten, zullen zij weder gemeten worden’ [Gecit. naar Cornelius, Die niederl. Wiedertäufer]. Uitgaande van zulke grondbeginselen, trachtte Jan van Geel allereerst te Amsterdam ‘de banier der gerechtigheid te doen wapperen’, doch hij vermocht het verzet der gematigden niet te breken. Overigens was het goed gezien, dat hij bij de Wederdopers der Hollandse-hoofdstad de meeste kansen tot een gewapende actie aanwezig achtte. Het platteland rondom de stad, de dorpen aan de overkant van het IJ, Waterland, de heerlijkheid Buren, het land van IJsselstein, overal wemelde het van Wederdopers; onder het stadsvolk telden zij duizenden aanhangers en hun relaties reikten tot aan de hoogste magistraat. Weliswaar had de stadhouder in October de schout Jan Huybrechtsz afgezet, omdat hij bij de vervolging der Wederdopers een te grote lijdelijkheid had aan de dag gelegd. Maar de burgemeesters Pieter Colijn, Goessen Recalf, Jacob Heymans en andere aanzienlijke lieden gingen door voor stille vrienden der secte. De schutterij, bestaande uit de schutters-broeders en de gilden der handwerkslieden, had weliswaar doen weten, dat zij voor rust en orde zorg zou dragen, maar zij was de katholieke clerus overwegend onvriendelijk gezind. Meer dan waar in de Nederlanden ook had een staatsgreep te Amsterdam kans op succes - mits de halven en de sympathiserenden op het beslissende ogenblik méégingen. Half Januari 1535 besprak een te Spaarndam gehouden ver- | |
[pagina 144]
| |
gadering van 32 leraren der Wederdopers uit Holland, Friesland en Gelderland de toestand. Maar het schijnt, dat men het daar niet eens kon worden; van een aanslag op Amsterdam werd voorlopig afgezien. Daarentegen werd een paar dagen later, de 23e Januari, wel een aanslag op Leiden ondernomen. In het huis van de profeet Jan Beukelsz, dat door zijn vrouw werd bewoond, kwam op de avond van die dag een aantal bewapende Wederdopers bijeen. Maar hun plan was verraden: tijdig door de slotvoogd van Woerden gewaarschuwd, lieten de stadsregeerders des nachts het huis omsingelen; de samenzweerders werden na een korte strijd overweldigd [Navorscher, jg. 1863, 325; Blok, Leiden II 175-176]. Jan van Geel trok na de mislukking zijner Amsterdamse plannen eerst naar Friesland. Hier lukte hem bij de weerbare boerenbevolking wat hem ginds was mislukt: op Paasmaandag liepen ongeveer driehonderd gewapende Wederdopers te hoop, sloegen een aanval van tweehonderd lansknechten af onder verlies voor de laatsten en trokken daarop naar het Oldeklooster bij Bolsward. Daar verschansten zij zich, inmiddels door toeloop tot achthonderd gegroeid. De stadhouder der provincie zag zich genoodzaakt een belangrijk gedeelte van de landstorm onder de wapenen te roepen en van de steden artillerie te eisen. Het kwam tot een regelrechte belegering van het klooster, die tien dagen duurde. De Wederdopers stelden zich hardnekkig te weer en sloegen tal van bestormingen af. Pas toen er verschillende bressen waren geschoten en het grootste gedeelte der mannen het leven had gelaten, werd de rest overmand. Alle gevangenen, mannen en vrouwen, werden aan de beul overgeleverd [Blaupot ten Cate 16-17; Cornelius, Niederl. Wiedertäufer]. Andere Wederdopers, die in het Groningerland, dat aan Karel van Gelre toebehoorde, te hoop waren gelopen, werden bij het klooster van Warfum overmand. Doch Jan van Geel was ontkomen en trachtte opnieuw zijn op Amsterdam gerichte plannen te verwezenlijken. Door een brutaal dubbel spel te spelen, waarborgde hij zijn bewegingsvrijheid. Voor de schijn namelijk legde hij het met de regering te Brussel aan, die hij verlokte met het aanbod Münster in haar | |
[pagina 145]
| |
handen - en dus niet in die van de bisschop - te spelen. Karel V had reeds, zijn katholieke vroomheid en zijn godsdienstijver ten spijt, het bisdom Utrecht gesaeculariseerd en bij zijn landen ingelijfd; Münster zou hem niet minder welkom zijn. De regering nam het aanbod van Jan van Geel ernstig in overweging en deze kon zich zo lang ongehinderd te Amsterdam bewegen. Een tussenspel, in Februari door heel en halfwaanzinnige aanhangers der beweging opgevoerd, verstoorde een wijle de fijne en listige aanslagen van de Münsterse gezant. Een groep Wederdopers, mannen en vrouwen, was onder de invloed geraakt van een godsdienstwaanzinnige. Nadat deze man eerst getracht had gloeiende kolen in te slikken, waarbij hij zijn mond deerlijk had verbrand, kleedde hij zich geheel uit, bewoog de anderen zijn voorbeeld te volgen en liep met hen in die toestand onder veel geweeklaag de straat op, waar men de dolzinnigen opving om ze aan het gerecht over te leveren. Op zichzelf behoefde dit voorval geen ergere consequenties te hebben dan de zwaardlopers-episode van het vorige jaar, waar toen bovendien nog erkende leiders der Wederdopers aan hadden deelgenomen. Maar nu kreeg men het pijnlijke toneel te aanschouwen, dat de gevangen dwazen voor het gerecht met hun vingers naar de burgemeesters Colijn, Recalf en Heymans wezen en die ‘onze lieve broeders’ noemden. Zoveel domheid en ondankbaarheid konden de heren rustig langs hun koude kleren laten glijden. Desniettemin vergist Kühler zich als hij bij zijn poging om het klassekarakter van de beweging der Wederdopers te loochenen, het eenvoudig doet voorkomen alsof hun zedelijke verontwaardiging over een paar dol geworden naaktlopers voor de drie burgemeesters aanleiding was hun houding tegenover de beweging grondig te herzien. ‘De verdwaasden [de naaktlopers. Schr.]’, zo schrijft Kühler, blz. 177 ‘begrepen niet dat zoo deze mannen [de burgemeesters. Schr.] meermalen sympathie hadden getoond voor het Anabaptisme in zijn oorspronkelijke reinheid, zij van dit Anabaptisme moesten walgen. Hier is dan ook het keerpunt in de houding der Amsterdamsche overheid....’ Dat is niet alleen een verkeerde beoordeling, maar bovendien een zakelijke onjuistheid. Het bezwaarschrift, waaruit de | |
[pagina 146]
| |
begunstiging der Wederdopers door de drie burgemeesters en hun aanhang blijkt, verwijt dezen uitdrukkelijk, dat zij, niettegenstaande het voorval der naaktloperij, ook daarna nalatig en passief waren gebleven, dat zij de tijdige arrestatie van Jan van Geel hadden gesaboteerd, dat zij openlijk met Jacob van Campen hadden gesproken enz. [Cornelius, Münster II 412, punten 68-71 van het bezwaarschrift]. Ten slotte waren de hoofden van een grote handelsstad mans genoeg om de ‘reinheid’ van de beweging niet naar het gedoe van een paar zotten, doch naar haar toonaangevende mannen te beoordelen. Neen, met de ‘reinheid’ der Wederdoperij was het voor Colijn, Recalf en Heymans en voor de overige burgerij pas gedaan, toen zij zich in hun hoop op de matigende invloed van Jacob van Campen bedrogen zagen en toen tegen hun verwachting in Jan van Geel op 10 Mei 1535 toch de banier van de opstand ontplooide en de beroemde aanslag op het stadhuis pleegde. Dat was een stout stukje, dat aanvankelijk door slechts veertig bewapende lieden werd ondernomen. Men had de gelegenheid; dat er op het stadhuis een feestmaal werd gehouden, benut om het halfdronken gezelschap te overvallen. Een tijdige waarschuwing werd door de disgenoten in de wind geslagen - zo zeker voelden de heren zich van de invloed, die Jacob van Campen op de beweging der Wederdopers uitoefende. Door de mannen van Jan van Geel werden zij volkomen verrast, door een snelle vlucht moesten zij zich zien te redden. Maar nu de burgerij werkelijk van houding verandert, verbergt de geijkte historie dat achter een onschuldige anecdote. Een halfdronken gemeentebode, aldus luidt deze, had instinctief het touw van de klok in de raadhuistoren opgetrokken, waardoor Jan van Geel niet in staat was zijn aanhangers, die overal in de stad zaten te wachten, het afgesproken sein te geven, en zo was de staatsgreep mislukt. In Februari waren het dus een paar zotten en nu in. Mei was het een dronkaard, die over het lot van een stad als Amsterdam beslisten. Het idealisme pleegt in zulke gevallen te zeggen, dat ‘mannen de geschiedenis maken..’ Wij echter laten ons door geen klokketouw van een ernstige bestudering der feiten afhouden. In het reeds genoemde bezwaarschrift staat [onder punt 73] een duidelijke verwijzing | |
[pagina 147]
| |
naar het werkelijke, ernstige beletsel, waardoor de staatsgreep mislukte en moest mislukken. Wij lezen daar: ‘Die doopers, de plaats inne hebbende, riepen, dat dandere den evangelie lief hebbende van de secte Lutherye ende sacramentisten, dair zy hem up betrouden, by hemluiden zouden coemen, omme de godloesen te vernielen, want et up te papen ende monicken te doen was.’ Ziehier een situatie, zoals die zich haarfijn 32 jaar later, Maart 1567, te Antwerpen zou herhalen, toen de radicale Calvinisten zich bij de Meir-brug hadden verschanst en de Lutheranen te hulp riepen. En beide keren kwam hetzelfde antwoord: de Lutherse grote burgerij keerde zich met afschuw en ontzetting van de revolutionnaire radicalen af en wierp zich in de armen der contra-revolutie [vgl. deel III, hfdst. II]. In het Amsterdamse geval stelde burgemeester Colijn, dezelfde die de naaktlopers ‘onzen lieven broeder’ hadden genoemd, zich aan het hoofd van de schutterij, die in het geweer was geroepen om het raadhuis te heroveren, en vond in de strijd met de Wederdopers - bijna een symbool! - de dood. De overige burgers vochten verder, het raadhuis werd niettegenstaande het wanhopige verzet heroverd en Jan van Geel en zijn meeste aanhangers vonden al strijdend de dood. De hulptroepen der Wederdopers uit stad en omgeving konden niet tot het strijdtoneel doordringen of kwamen daar pas aan, toen de beslissing reeds was gevallen. Als ‘zuiver geestelijke’ beweging had het burgerdom de Dopers-beweging geduld, ja zelfs gesteund. Maar op hetzelfde ogenblik, dat deze Wederdopers tot de revolutionnaire opstand overgingen en de eigendom der bezitters, zoals Münster aantoonde, bedreigden, was het met de burgerlijke sympathie gedaan. Met zijn klassebelangen laat de bezitter niet spotten. Dit niet te hebben ingezien, was de fout van Jan van Geel, die geloofde, dat hij op de burgerlijke welwillendheid, die slechts een vredelievende beweging gold, ook voor een strijdvaardige beweging staat kon maken. Nog eens herhaalden zich te Amsterdam de gebeurtenissen van 1535: eveneens in 1567, toen de stad de resten der radicale Geuzenbeweging buiten haar poorten sloot en te gronde liet gaan. Evenwijdig lopende verschijnselen - hetgeen bewijst, | |
[pagina 148]
| |
dat hier nog iets anders dan het blote toeval regeert en dat hier de diepste drijfkrachten der historie en geen dronken gemeenteboden het laatste woord spraken. Niet lang daarna viel Münster na een heldhaftig verzet van vijf kwartalen. De kracht der Wederdopers was daarmee gebroken. Overigens, de strijdvaardigen onder hen wilden ook toen nog van geen overgave weten; nog tot in 1538 voerden de laatsten van hen onder aanvoering van de bastaard Van Batenburg in het land van IJsselstein een heftige guerilla, die aan de strijd der Bosgeuzen na 1567 herinnert. Maar de meeste nog overgebleven Wederdopers gaven nu begrijpelijkerwijs hun gelijk, die er van meet af aan tegen waren geweest om revolutionnair geweld toe te passen. Onder nieuwe leiding, in verschillende secten verdeeld, ontwikkelde de Doperse richting zich in vreedzame, ja zelfs in extreem-pacifistische geest. Ook het beginsel van de goederengemeenschap raakte - afgezien van Moravië, waar de ‘Moravische broeders’ het drie generaties lang in practijk brachten - in vergetelheid. In de Nederlanden gingen de ‘doopsgezinden’, zoals de door Menno Simons geformeerde hoofdrichting zich noemde, langzamerhand door vlijt, soliditeit en rechtschapenheid een burgerlijk-welgestelde groep vormen. Van hun weldadigheid en naastenliefde laat zich ook nu nog veel goeds zeggen; de beweging heeft echter alleen in haar revolutionnaire fase betekenis voor de geschiedenis gehad; na Münster is zij voor de sociale ontwikkeling niet meer van betekenis geweest. Hun geestelijke omstelling vermocht de broeders overigens niet in het minst voor de vreselijke vervolgingen te vrijwaren, die na de onderwerping van Münster een aanvang namen. De angst voor de revolutie was de regeerders in de benen geslagen en nu ging men woedend alles te lijf wat maar in de verte op de Münstersen leek. [Vgl. Henne, Karl V, IX 87]. De Nederlanden gingen voorop met een speciaal plakkaat van Karel V tegen de secte der Dopers, welk plakkaat alle vroegere decreten aan scherpte en wreedheid overtrof. Alle Wederdopers moesten levend worden verbrand. Slechts wie zijn dwalingen herriep werd ‘begenadigd’, de mannen tot de dood door het zwaard, de vrouwen tot levend begraven worden. | |
[pagina 149]
| |
Met het geschreeuw, dat hun vervolgers tegen de Dopers aanhieven, stemden ook de gematigde Protestanten, de Luthersen voorop, luidkeels in. Melanchton beweerde b.v., dat niemand zich door het moedig sterven der Wederdopers op de brandstapel aan het twijfelen hoefde te laten brengen, - dat kwam slechts omdat de duivel hen bijstond! [Troeltsch 804]Ga naar eind28 Het woeden der Luthersen, en later ook der Calvinisten tegen de Dopers, rechtvaardigde in elk geval Philips II, toen deze in het begin der jaren zestig verontwaardigd schreef, dat het een schandaal was, dat er in zijn landen nog altijd Wederdopers waren, daar dat zulke verworpenen waren, dat zelfs de overige ketters niets van hen wilden weten! [Gachard, Corr. Phil. I 327 no. 243]. De Dopers reageerden op alle vervolgingen door heroïeke duldzaamheid en door zich van de overige wereld te isoleren. In het ‘Offer des Heeren’, hun martelarenboek, lezen wij hoe een moeder haar zoon vermaant [73]: ‘Het is een onverstandich volck, maer waer ghij hoort, dat een arm, slecht, verstoken hoopken is, daer schikt u by.’ Maar zelfs dat ‘verstoken’ bestaan werd de Dopers niet gegund. Waar zij werden opgespoord, daar vlamden aldra de brandstapels op. Minstens drie kwart der godsdienstige martelaren in de Nederlanden kwamen uit de Doperse secten. Onder de 56 ketters, die tussen 1530 en 1566 te Gent werden ter dood gebracht, bevonden zich volgens Fris [Gent, 187] 50 Dopers; onder de 35 slachtoffers, die in 1559-60 te Antwerpen vielen, volgens Rachfahl [I 432] 30 Dopers. In de dertig jaren na 1535 heeft de beweging een bijna onderaards verloop. Pas in het woelige jaar 1566 duikt zij weer op. Maar het is alleen haar naam, die dan nog schrik verspreidt. Het initiatief ligt niet bij de Dopers, doch bij de Calvinisten. Wel moeten er toen te Antwerpen ongeveer 2000 Dopers zijn geweest en Middelburg wordt het centrum der beweging genoemd. Maar tot een bepaalde actie der Wederdopers, afgezien van verzoekschriften, komt het niet. De massa's sluiten zich niet, zoals in 1533, bij hen aan, doch bij het strijdbare, zij het burgerlijke, Calvinisme. De pacifistisch geworden beweging der Dopers daarentegen blijkt als ideologie voor een massabeweging onbruikbaar. |
|