om er achter te komen, welke wevers zich aldus hadden geuit: 2 pond 8 schelling bedroeg hun Judasloon volgens een thesauriers-rekening van 19 Februari 1537. Of dat geholpen heeft, vernemen wij niet [Posthumus, Bronnen II 400 no. 1004]. Bij de staking van 1545 horen wij het zelfde dreigement: ‘zoe wye te wercke gaet, dat die geslegen ofte hoere glasen uuyt geslegen zoude worden’, hetgeen de magistraat eveneens tot verweer noopte [no. 1076 l.c.].
Spoedig echter was de toestand van de Leidse textielarbeiders door het verval van deze nijverheid zo hopeloos, dat ook staken hen niet meer kon helpen en velen de uittocht naar andere steden overwogen. Desniettemin is het kenschetsend, dat de magistraat bij de beeldenstorm van 1566 speciaal bang is voor een versterking van de onrustige elementen uit de kringen der wevers en volders [no. 1203 l.c.].
Toen er na het beleg van Leiden een nieuwe industrie opkwam, laaide ook het oude strijdvuur onder de arbeiders weer op: de 17e eeuw is weer getuige van een aantal heftige acties, zoals in 1619, 1637, 1643 en 1671 [IV 95, 391, 386 vlg.l.c., Blok III 196]. In dit verband is het ook de moeite waard de philippica te lezen, die de vriend der ondernemers P. de la Court, zelf een textielindustrieel, in zijn ‘Welvaren der stad Leyden’ [uitg. Wttewaal 71 vlg.] tegen het ‘uitzuigen der arbeiders door hun ondernemers’, zoals hij het noemt, neerschreef.
Maar het voorbeeld van Leiden mag men niet als typisch voor de 16e eeuw beschouwen. Hier klonk een echo van de grote gildenstrijd der Middeleeuwen. In de hoofdcentra der Nieuwe Draperie ontbrak het de bijeengeraapte en -gewaaide arbeiders-massa's aan elk onderling verband. Zij hadden geen gilden, hun sociale afkomst liep zo ver mogelijk uiteen: de eertijds zelfstandige drapenier werkte naast de vroegere landloper; bovendien bestonden er tussen de verschillende categorieën arbeiders grote verschillen van positie. De huiswever beschouwde zichzelf nog vaak als een zelfstandige handwerksman, die boven de fabrieksdagloner stond; ja, het kwam voor, dat hij zelf nog een of twee gezellen aan het werk had. Maar anderzijds stond de kleine drapenier, die zelf aan het weefgetouw mééwerkte, nog met een been in het proletariaat en ten gevolge van de concur-