Stellingen
1. De ideologische lectuur heeft voornamelijk tot doel dat de lezer zich goed bewust wordt van zijn verbeelde relatie tot de heersende ideologie.
2. Het literatuuronderzoek is, sinds de institutionalisering daarvan, verstrikt geraakt in de meest weerzinwekkende zwaarwichtigheid en ambtenarij. De loden last van ‘l'esprit de sérieux’ waarmee de onderzoeker zich opgezadeld weet maakt het hem bijna onmogelijk met een tekst te spelen. Kolder, inventiviteit, tegenstrijdigheden, bandeloosheid, carnavaleske subversiviteit, kortom een gezond anarchisme in zijn leesactiviteiten zijn voor hem taboe als hij voor vol aangezien wil worden.
3. De stelling van Verdaasdonk: ‘Onderzoek is alleen gelegitimeerd, als het zich bezighoudt met precies geformuleerde problemen die in bepaalde sectoren van de maatschappij van voldoende belang worden geacht om ze te laten bestuderen en die een eenduidige oplossing lijken te kunnen krijgen’ zou strikt genomen het einde van vruchtbaar onderzoek binnen de literatuurwetenschap betekenen.
H. Verdaasdonk, ‘Literatuur en kapitaal, Over kwaliteitsstandaarden inzake literatuur’. In: Openbare redes, Uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar. Tilburg 1982, p. 98-99.
4. Grote literatuur zet zich veelal af tegen de heersende ideologie en wordt derhalve vaak als kwetsend ervaren.
5. Het onderscheid tussen theoretische en vergelijkende literatuurwetenschap bestaat niet.
6. In haar analyse van de beschrijving van het gezicht op Rouen, passage uit Madame Bovary van G. Flaubert, doet Mieke Bal het voorkomen alsof ze eerst die passage onder handen neemt, haar analyse vervolgens integreert in de onmiddellijke context van die passage, en deze tenslotte in de hele roman plaatst.