Literatuur en ideologie
(1985)–Em. Kummer– Auteursrechtelijk beschermdProust en Ter Braak
3. Structuuranalyse3.1. De opbouw- Titel. ‘Hampton Court Palace, voormalig koninklijk paleis in Engeland, district Twickenham aan de Theems, tegenover Kingston, ten westen van Londen, gebouwd door kardinaal Wolsey sedert 1515. Na diens val ging het bezit over op Hendrik VIII, die het gebouw, opgetrokken in Tudorstijl, vergrootte, o.a. met de “Great Hall”. In opdracht van het koninklijk paar Willem III en Maria werd het tussen 1698 en 1718 opnieuw vergroot en deels drastisch gewijzigd door Wren. Hampton Court bestaat thans uit drie complexen, elk gebouwd rond een binnenhof (Base Court, Clock Court, met een astronomische klok uit 1540, nog steeds in werking, en Fountain Court, waaromheen de belangrijkste staatsievertrekken, gebouwd door Wren, liggen). Sinds 1760 wordt het palels niet meer als koninklijk verblijf gebruikt. Het herbergt een wereldberoemde schilderijenverzameling van Engelse (Lely, Kneller), Italiaanse (Mantegna), Nederlandse en Franse meesters. In het fraale, uitgestrekte park o.a. de bekende doolhof.’Ga naar eind11.. De toeristische attractie van dit gebouw met historische en artistieke waarden komt even ter sprake in het begin van het verhaal en in de dromen, maar al spoedig wordt het kasteel, als teken voor geestelijke ontreddering, de spil van vele motieven in het boek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Motto. ‘Gratia naturam non tollit, sed perficit’: De genade heft de natuur niet op, maar vervolmaakt haar. Dit is een religieuze interpretatie van de inhoud van het boek, dat wil zeggen van datgene wat Andreas ervaart. Het ongewone dichterlijke moment (de carnavalssiddering) kan niet zonder het gewone menselijke. Ter Braak gebruikt het elders wanneer hij met het natuurlijke in de moderne ketterjager Van Duinkerken afrekent. ‘Het klinkt inderdaad complimenteuzer, als men zegt, dat de natuur de voorloopster der genade is, dan dat men nuchter constateert, dat de philosophie de rol van keukenmeid bij de pastoor vervult, maar het komt op hetzelfde neer. “Gratia naturam non tollit, sed perflicit” staat gekleder dan: wij gebruiken ons ganse arsenaal van sophisterijen om onze hulpeloze “zekerheid” in den zadel te houden; maar de subjectiviteit der genade wordt er niet objectiever door’.Ga naar eind12. - De hoofdstuk-indeling. HC is een hecht doortimmerd werk, waarvan je zo op het eerste gezicht het gevoel krijgt dat de schrijver niets aan het toeval heeft overgelaten. Het boek is verdeeld in 10 hoofdstukken met een soort caesuur in het midden, aan het eind van het vijfde en het begin van het zesde hoofstuk: ‘Na die dag begon voor Andreas het nieuwe leven’. De eerste 5 hoofdstukken behandelen de crisis van de held in verschillende fasen, met als hoogtepunt de ontmoeting en nadere kennismaking met Van Haaften en Maffie. Het tweede deel gaat over Andreas' omgang met hen, de uitwerking van het cynische credo, en de omkering van het HC-syndroom. De hoofdstukken dragen een titel die een fase aanduidt in het verloop van het zich lineair ontwikkelende verhaal; die titels krijgen binnen het kader van Ter Braaks filosofie een algemene betekenis. Hoofstuk 1, ‘Signalen’, begint met ‘Wanneer zijn trein het signaal gepasseerd is, zal de seinwachter het weer op onveilig moeten stellen’ en eindigt met ‘De trein schoof onder de opgeheven seinarm de stationskap binnen. Andreas was in volle aftocht.’ Het hele beeld van Andreas, reizend in een trein, dromend dat hij zich in een ‘vogelvrij baanvak’ bevindt, omdat een signaal niet gewerkt zou hebben, is overdrachtelijk voor zijn reële situatie. Er zijn signalen die hem bewust doen worden dat hij zich op onveilig terrein | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevindt: dagdromen, misselijkheid, dreiging, en het beeld van Hampton Court. In ‘Terug naar de provincie’ heeft provincie de betekenis van ‘platteland’, wat in tegenstelling tot ‘de grote stad’ niet altijd een gunstige klank heeft: Andreas is een provinciaaltje, een status die hij zelfs aanvaardt om zich te bevrijden van de HC-bedreiging. Maar provincie staat hier ook voor jeugd, kindertijd en geborgenheid, waar de vervreemding overigens in potentie al aanwezig is geweest. ‘Gerekt afscheid’ geldt natuurlijk Andreas' weifeling om zijn verloving met Eline te verbreken, maar meer in het algemeen zijn moeite om zich definitief los te maken van zijn verleden. ‘Oranje boven!’ is als titel opvallend. Ter Braak gebruikt bewust de leuze van de hossende menigte. Zijn bedoeling is duidelijk: hij verwijst naar een geïnstitutionaliseerd feest waaraan de massa deelneemt, en tevens naar het roeselement waardoor alle onderscheidingen wegvallen. De daaropvolgende delen ‘De generall’ (een afgodsbeeld uit één van de eilanden van de Stille Oceaan, en symbool van ongeremde sexualiteit en agressiviteit), ‘Het leven met Van Haaften’ en ‘Het leven met Maffie’ zijn hoofdstukken uit zijn nieuwe leven en spreken voor zichzelf. ‘Verwaaring’ brengt het thema van de chaos weer naar boven; Andreas gaat twijfelen aan de houdbaarheid van Van Haaftens ideeën, terwijl daarnaast een droom met Eline als hoofdpersoon zijn verwarring vergroot. ‘Eline's gezicht’. Dina van Berlaer-Hellemans vat de ‘nieuwe Eiine’ (uit de droom) op als een ‘ideaalbeeld dat slechts in de psyche van Andreas opduikt’. Er vindt volgens haar een opheffing plaats van de tegenstelling tussen ‘vroegere zekerheid en integratie enerzijds en verworven twijfel en vervreemding anderzijds (...) in een bewuste, wetende levensaanvaarding, waarin inzicht en liefde een nieuw geheel vormen’.Ga naar eind13. wat symbolisch uitgedrukt wordt in Eline's gezicht. Maar het is een synthese in droom, niet concreet en dus geen echte. Het lijkt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
me nogal vergezocht het hoofdstuk als een pseudo-synthese op te vatten (zoals Van Berlaer-Hellemans doet), maar in ieder geval blijft het voor Andreas duister wat de zin van die droom is. Met ‘Hampton Court’ is de cirkel rond, de titel terug en het geheim opgelost! - De verteller. HC is een verhaal dat verteld wordt door een verteller die bijna uitsluitend het perspectief van Andreas volgt. Een enkele maal is er sprake van een visie buiten de protagonist om, zoals bijvoorbeeld in de passage ‘Hij merkte niet dat zijn moeder hem aan het station een linkse kus wilde geven’ (HC, 35). Bij een andere passage moet ik wel veronderstellen dat de verteller de gedachten van Andreas weergeeft, maar op een manier die een zekere ironie verraadt: ‘In Andreas jubelde iets, iets dat weer geen woorden kon vinden, maar bewoog tussen: hosannah, hallelujah, Hampton Court, de Waarheid, de Waarheid, ja, ja, ja, ja, ja!! Is het dan zo, is het werkelijk zo, is de vlerk, is de schurk ... de Waarheid?’ (HC, 76) De verteller volgt nauwgezet de verschillende bewustzijnsindrukken van Andreas Laan door gebruik te maken van directe, indirecte en erlebte rede. Je kunt hier van een ‘subjectief realisme’ spreken. De verteller gaat zelfs heel ver met het weergeven van de gevoelens van de hoofdpersoon, we vinden herhalingen, brokken bewustzijnsstroom, drie puntjes, plotselinge overgangen van de verleden naar de tegenwoordige tijd, van de derde naar de tweede of de eerste persoon. Neem bijvoorbeeld de passage waarin hij Van Haaften wil opbellen: ‘Terug naar de telefooncel. Nu of nooit ...H...H...H...Ha... Haa... Van Haaften. Hij heeft telefoon. O. van Haaften, het adres klopt (...). De overgangen van directe naar erlebte rede, van persoons- naar vertellerstekst zijn onverwacht, ze onderstrepen naar mijn oordeel eveneens het karakter van Andreas als grootproducent van dagdromen en innerlijke discussie. Een ander, bijzonder komisch voorbeeld hiervan is het volgende. De fantasievolle Andreas gaat als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spoorzoeker uit Karl May op zoek naar Maffie in het warenhuis waar zij werkt. Als hij onverwachts bij de handschoenenafdeling terecht komt, denkt hij: ‘Een schot. Bliksemsnel stelt de spoorzoeker zich verdekt op’ (HC, 98) Dit helemaal in de stijl van indianenboeken. Als hij door een collega van zijn vriendin aangesproken wordt en reageert met ‘Een hinderlaag. Verraad. Alles is verloren. Sluit de ogen en wacht moedig de dood af..’ (HC, 98) kunnen we ons op zijn minst afvragen wie aan het woord is als er vervolgens staat: ‘Andreas wist dat hij van top tot teen gerild had; hij durfde niet opkijken. Het spel was, nu al, onzinnige ernst geworden. Nog een moment en zij zou hem herkennen, misschien blij, misschien wantrouwig verbaasd, misschien...’ (HC, 98/99). waarna Andreas weer op de Karl May-parodietoon denkt: ‘De stilte is ondragelijk, ondragelijk. Heel ver weg huilt een jakhals. Wanneer zal de aanval beginnen? (...) De tegenstelling tussen de angstige Andreas en de indianenboekenstijl werkt komisch, maar lijkt tevens een precieze onderscheiding tussen de woorden van de verteller en de gedachten van Andreas te bemoeilijken. De verteltrant brengt met zich mee dat niet zeker is of zijn indruk van Van Haaftens optreden op Eline's kamer wel juist is. Mischien is deze man wel heel cynisch bezig Eline te versieren en heeft hij de juiste strategie gekozen om dat kordate, moederachtige meisje daar te krijgen waar hij haar hebben wilde: in bed. Misschien is het allemaal gespeelde sentimentaliteit.. De indrukken die Andreas heeft van de onechtheid van Van Haaftens cynisme zijn naar mijn mening niet doorslaggevend genoeg om dat te bestrijden. - Tijd. Tot het koninginnedag-feest, in die tijd op 31 augustus, blijven de tijdsindicaties vaag. We moeten volstaan met ‘het schemerde’, ‘toen zij thuiskwam’, ‘die avond’, ‘de volgende dag’ enz. Voldoende om de bewustzijnsindrukken van Andreas te kunnen volgen. Doordat 31 augustus duidelijk te traceren valt en ook 1 september ter sprake komt, weten we dat het verhaal op de 28e augustus begint. De eerste 5 hoofdstukken beschrijven 5 dagen uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het leven van Andreas Laan, de crisis en de beginnende ommekeer. De rest van het verhaal, dat een half jaar in beslag neemt, wordt vager aangeduld: ‘tegen het einde van de maand’, ‘in november kwamen zijn ouders’, ‘een onbestemde zaterdag’, ‘een discrete december-sneeuw’ etcetera. Dit is het tijdsverloop in de hoofdstukken:
Deze tijdsindeling is het resultaat van een reconstructie, want, zoals gezegd zijn de temporele indicaties vaag en beschikken we uitsluitend over de datum van 1 september. Naar aanleiding van die datum filosofeert Andreas over historische indelingen, over het verschil tussen evolutie en plotselinge overgangen in de geschiedenis. Op dit 1 september-motief kom ik straks terug. - Ruimte. Ook hier wordt het subjectief realisme trouw aangehouden. De verschillende ruimtes waarin het verhaal zich afspeelt worden summier aangegeven, bijna uitsluitend vanuit de visie van Andreas en in functie van datgene wat hem overkomt. Objectieve gegevens beperken zich tot ‘de stad’, ‘het dorp’, ‘de kamer’. Krijgt de lezer meer informatie dan onderstreept die zijn gevoels-leven. Als hij bijvoorbeeld terugkeert naar zijn geboortedorp, loopt hij over een benauwde stationsweg, die overgaat in de dorpsstraat en ziet hij in de deuropening van zijn geboortehuis zijn moeder wachten. Zo'n beeld staat helemaal in het teken van de traditionele opvatting over geborgenheid op het platteland, met daartegenover de moderne corrumperende stad. Trouwens, deze vervreemdende functie heeft de ‘stad’ in HC. Eline woont in een groot deftig huis, Maffie in een ‘rothok’. Van Haaften eerst in een hoog grachtenhuis, met ‘een hellend slanke gevel’, later op een zolder die ingericht wordt als een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
atelier dat voor Andreas (als hij er de weekends doorbrengt) geen herinneringen had: ‘het was een fragment van het nieuwe leven, een blanco ruimte’. (HC, 103). Een duidelijk voorbeeld van de relatie tussen zijn gevoelswereld en de ruimte. - Personages. Objectieve gegevens over de verschillende figuren die in het boek optreden zijn schaars. Andreas is 21 jaar, studeert twee jaar rechten. Van Haaften is 30 jaar, beursman, heeft een broer die bij de koopvaardij vaart. Van Eline weten we heel weinig. Ze zal niet ouder zijn dan Andreas, komt waarschijnlijk uit een solide milieu, is intelligent, kordaat van karakter en niet preuts. Maffle is handschoenenverkoopster in een groot warenhuis, heeft geblondeerd haar en neemt het niet zo nauw met het verwerven van prettige relaties. De informatie die we over Diederik en Kareltje krijgen lijkt in verhouding tot hun optreden in het verhaal wel rijk, maar is in felte te verwaarlozen. Van de ouders van Andreas vernemen we ook niet veel: hij is notaris, zij een moeder die wat voor dorpsverenigingen doet. Van belang is de manier waarop Andreas op hen reageert en de wijze waarop de verteller ze via zijn perspectief presenteert. Naarmate Andreas verandert in zijn crisis, komen er andere aspecten van de personages naar voren. Zijn ouders zijn eerst irritant met hun opdringerige ouderliefde, maar later voelt hij zich opgewassen tegen hun aandacht en vindt hij dat ze soms wijze dingen zeggen. De positieve en negatieve eigenschappen van Maffie en Van Haaften staan helemaal in het teken van Andreas' geestelijke ontwikkeling. Alleen Eline blijft een raadsel. Ik ga dieper in op de relatie die Andreas met hen heeft naar aanleiding van het motief ‘het geheim van Hampton Court’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. MotievenUltgaande van het hele verhaal als eenheid, ga ik proberen een aantal motieven op te sporen dat mij in staat stelt betekenis te geven aan het geheel. Het motief dat het duidelijkst naar voren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
springt is dat van de crisis van Andreas, veroorzaakt door Hampton Court. Het HC-motief veroorzaakt verschillende reacties van Andreas, van diepe depressie tot grote vreugde, maar wordt steeds gepresenteerd als een raadselachtig iets. Als een geheim dat pas aan het einde zijn oplossing krijgt. Gaandeweg neemt het raadsel in het verhaal verschillende vormen aan; 't zal zelfs een hele periode niet meer aan de orde zijn, om tenslotte weer op te duiken. Het belang van dit motief komt mede tot uiting door het feit dat alle andere essentiële dingen ermee te maken hebben. Personages, stemmingen, narratieve veranderingen, ze zijn niet los te denken van het HC-geheim, dat vele motieven in zich draagt, zoals tijd, causaliteit, de jeugd, de derde, allerlei elementen die ook tijdens mijn poging om lijn in het verhaal te brengen, een belangrijke rol spelen. Het raadsel van Hampton Court staat centraal. Het ruisen van de fontein, het leegstromen van de natuur, de leegte, de sandwiches als dwaze lichaampjes, het gazon, dat alles vormt een geheim dat opgelost dient te worden. We krijgen aan het einde de oplossing voorgeschoteld en dat houdt in dat we bij een tweede lectuur, net als bij een detective, de roman anders zullen gaan lezen, het lijkt zelfs een andere roman geworden te zijn. Onduidelijke dingen worden plotseling opgehelderd, de gedragsstoornissen, de dromen en fantasieën van Andreas krijgen hun betekenis. Het jeugdliedje, de maan, de tijd, de mensen als vissen, dat alles heeft zijn plaats in het geheel dat zich nu pas helder aandient. Maar dat is de vraag! Ik weet niet zo zeker of de lezer, als hij aan het eind van het boek verneemt dat Andreas ‘geen verlangen meer heeft om gewoon te worden’, die tweede lectuur achterover geleund in zijn fauteuil kan voltooien. Of de lezer dan de duistere gaten in de tekst kan duiden, vraag ik me af. Integendeel, ik geloof dat er bij een tweede lectuur nog voldoende raadsels overblijven, wat hierna zal blijken. Voor het gemak van mijn speurtocht ga ik uit van het slot en in het licht van de feiten die ik daar vind zal ik vaststellen welke motieven ik ga onderzoeken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als Andreas Laan aan het slot van het verhaal op een bank in het park tot de conclusie komt dat dit ‘de nacht van Hampton Court’ is, dan gebruikt hij dat beeld als een samenvloeiing van twee andere beelden: het kasteel Hampton Court, met het zonovergoten park en de attributen die de crisis van Andreas veroorzaakten, én het park waarin hij, op een bank, in een maannacht constateert wat er precies met hem aan de hand is. Hampton Court staat voor een ijzeren tafeltje met twee sandwiches en een groen grasveld; het tweede park staat voor een oud kereltje en een wonderlijke maannacht. Beide beelden verwijzen naar hetzelfde, naar het ‘ongewone’, alleen is er iets verschoven. Bij het eerste beeld vluchtte hij in paniekstemming weg om gewoon te worden; bij het tweede constateert hij dat hij niet meer verlangt om gewoon te worden. ‘De mensen zullen niets meer aan mij merken, zo gewoon zal mijn ongewoonheid zijn. Allerlei dingen zal ik ondernemen.(...) Dit is de nacht van Hampton Court, immers nu zie ik het helder. Ik ging op de vlucht voor het allereenvoudigste, want het is moeilijk het zomaar aan te nemen, als een doorzichtig aquarium, het is gemakkelijker het hier of daar te zoeken. En dan loopt Andreas weg, terwijl hij een dwaas kinderliedje neuriet, dat reeds eerder ter sprake is geweest aan het begin van zijn crisis. Tussen de Fontein en de Maannacht is er heel wat gebeurd en wat eerst als het teruggaan in paniekstemming wordt ervaren, blijkt na het uitspreken van de verlossende formule ‘gewoon zijn in zijn ongewoonheid’ teruggebracht te worden tot een ‘kleine zwakheid’ en ‘het allereenvoudigste’. In de samenvloeiing zijn beide elementen opgenomen, maar hoe? Wat is precies ‘gewoon’, en ‘ongewoon’? Waar gaat het over? Wat is de kern van het HC-geheim? Waarom is het van belang te weten dat Eline, Maffie en Van Haaften er niet bij geweest zijn, en dat Andreas daar alleen was? Wat is zo allereenvoudigst dat hij ziet als door een aquarium? Hoe komt het dat het dwaze kinderliedje, eerst bron van angst en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leegte, hem nu vrolijk stemt? De tijd staat stil, dat is me nogal wat. Hoe moet ik de opmerking van Andreas opvatten: ‘Er gebeurde veel, eens berekende ik het nieuwe leven van 1 september, en Maffie had blonde haren, om te zoenen. Waarom gebeurde het zo?’ (HC, 144). Opmerkelijk is de manier waarop dit probleem aan ons voorgelegd wordt, waarop de twee verschillende dingen die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben, met elkaar verbonden worden: het verraadt meer luchthartigheid dan een diepe reflexie over het gebeurde. De volgende problemen zullen aan de orde komen:
Dit zijn voorlopig de motieven die een rol spelen in de tekstbouw; in eerste instantie zal ik de momenten waarop het HC-geheim nadrukkelijk naar voren komt ordenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Het HC-geheimA. Het HC-geheim begint in Engeland, maar de oorsprong van de angstgevoelens ligt veel dieper, in de jeugd van Andreas. Het heeft altijd op de loer gelegen, het heeft alleen maar van de gelegenheid dat hij in een vreemd land was, gebruik gemaakt om ‘door te breken’. Een park, een kasteel met kunstschatten in het buitenland maakten hem als toerist, zonder vrienden en vriendinnen, kwetsbaar en geïsoleerd. Hij vlucht naar de provincie en vervolgens naar de stad, maar zijn crisis wordt groter. Na het gesprek met Van Haaften, op 1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
september, lijkt het HC-geheim opgelost. De beursman heeft hem de Waarheid gebracht en de verlossing. En inderdaad voelt hij zich bevrijd van ‘de onzekerheid die zijn bestaan als een epidemie was binnengeslopen’. Pas tijdens zijn laatste droom komt het HC-geheim plotseling weer naar boven, samen met Eline. Dan blijkt dat hij het niet vergeten was, maar dat hij er alleen niet met Van Haaften over dorst te spreken. Uiteindelijk horen ook HC en Eline niet bij elkaar. B. Het HC-geheim manifesteert zich in verschillende vormen, waarvan de fontein en het suizen wel de meest voorkomende zijn, meer nog dan de sandwiches, de stoel en het gazon. Ik wil erop wijzen dat het HC-geheim al van het begin af aan iets magisch heeft, iets toverachtigs. Als hij de fontein hoort, dan is het alsof het regent bij heldere hemel en de opmerking ‘Het was niet gaan onweren, er was zelfs geen onverwachte wolk over de zon getrokken.’ (HC, 16) versterkt de indruk dat er bij dit voorval speciale krachten aan het werk zijn. Deze indruk blijft constant aanwezig in het verhaal. Het HC-geheim treedt eerst op als een zuigende kolk, een vervloekt centrum, een beeld dat grijs en doodstil, bevelend wacht, etcetera. In de provincie neemt het de vorm aan van het gezicht van de kandidaat-notaris, van de stem die ‘mij’ zegt. Maar vooral van het suizen. In de stad komt de Derde erbij en kun je je afvragen of het Delfts blauw er ook niet toe gerekend kan worden. Hoewel Andreas op een zeker ogenblik de termen ‘candidaat-notaris’ en ‘De Derde’ verwerpt en onder HC uitsluitend de fontein en de andere objecten uit het park wil rekenen, blijft het probleem van de Derde als een manifestatie van het HC-geheim toch bestaan. Na de laatste droom wordt het teruggebracht tot de vorm zoals we die in het begin hebben leren kennen en lijkt het alsof het geheim voor hem is opgelost. C. De gevoelens die Andreas Laan overvallen als het HC-geheim zich openbaart, zijn die van angst en leegte: hij wordt misselijk als hij nadenkt, en vraagt zich af of hij niet gek wordt, hij praat hardop in zichzelf, staart en neemt zijn toevlucht tot dagdromen en herinneringen. In de provincie worden deze gevoelens versterkt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij voelt zich nu echt bedreigd, wantrouwt zijn ouders en weet niet of hij droomt of hallucineert. Temidden van de feestende menigte in de stad worden de gevoelens van angst en achtervolgingswaan nog groter, het neemt ziekelijke proporties aan. Zijn zintuigelijke waarnemingen zijn volkomen van slag, hij staart zo erg dat het opvalt, hij hoort alles van heel dichtbij, neemt bespottelijk scherp waar, houdt hele redevoeringen tegen zichzelf en loopt rond als een pestlijder. Lichamelijk grijpt hem dit erg aan; hij is misselijk en duizelig. Al die gevoelens vloeien na de periode van 1 september weg, ze worden teruggebracht tot een knagend gevoel, vormloos, maar hardnekkig, dat overigens later helemaal verdwijnt. Hij is gelukkig met Maffie, gaat op in de gesprekken met Van Haaften. Als het HC-geheim weer terugkomt in de laatste droom, wordt het verbonden met Eline en veroorzaakt het geluksgevoelens. Er komt nu de obsederende gedachte bij dat hij met Eline over zijn droom moet spreken en dat alles dan in orde zal komen. De ‘onvoorstelbare combinatie’ Eline-Hampton Court blijkt aan het einde niet juist te zijn. Het HC-geheim heeft zich van een paniekstemming tot een kleine zwakheid ontwikkeld. D. Ik beland nu bij het commentaar dat de lezer krijgt op alles wat Andreas bezielt. Ik zal een aantal opmerkingen die op het geheim betrekking hebben, vrij weergeven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. Ik zal nu een aantal passages onder de loep nemen die naar mijn mening representatief zijn voor het wezenlijke probleem van Andreas Laan, maar die niet direkt een commentaar zijn op het HC-geheim. Al in de trein komt hij tot de conclusie dat hij niet gewoon kan nadenken zoals vroeger toen alles behoorlijk in elkaar paste. Wat ‘behoorlijk in elkaar paste’ wordt op verschillende manieren geïllustreerd. Het is de gewone wereld van ‘de ochtend aan het ontbijt’, alles wat hij van vroeger kende en wat vertrouwd was. Het zijn de ouders, die een decor vormen net zoals de natuur, het vloerkleed en de meubels; de jeugdervaringen, tot anecdotes geworden, die nu volgens de regels klaargemaakt zijn voor gebruik in conversaties, of die tot de zorgvuldig opgezette romantiek behoren; de dood, gepromoveerd tot ‘incident’, een andere manier van bestaan, die iedereen op ieder ogenblik van de dag onverwachts kan overkomen; de objecten om hem heen, die hem als oude vrienden tegemoet treden. Dit alles wordt verstoord, en wel grondig. Daarvoor in de plaats komen absurde feiten die aan elkaar verbonden worden. Mensen worden als dieren gezien, bloemen beschouwt hij als mensen, herinneringen roepen associatief, en niet volgens de regels, andere herinneringen op die Andreas vergeten was, maar die iets | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongerijmds in zich dragen. Als hem het kinderliedje te binnen schiet, herinnert hij zich plotseling ‘zonder omtrekken, meer alsof men iets ruikt’ (HC, 26) de omstandigheden waarin hij het toen zong. In de stad wordt de pyschische crisis wel groter, maar krijgt het geheel een andere voedingsbron: de massa, het moderne. Het vervreemdingseffect wordt veroorzaakt door een georganiseerd feest met zijn hossende menigte, de café's en de volle terrassen. Daar zitten ‘heren (...) in hun beste pak, zonder andere beweging dan die van hun oogballen de dringende voorbijgangers op te nemen, terwijl zij rook uit hun mond lieten walmen; de vrouwen, voorzover zij zich niet met jengelende kinderen bezig moesten houden, spionneerden met half nijdige, half verzadigde gezlchten naar jongere concurrenten. Zelfs in de open lucht stonken zij naar eau de cologne en virginia.’ (HC, 46). F. Bekijk ik na het rubriceren van de verschillende gegevens hoe het HC-geheim in het verhaal verankerd ligt en op welke manier Andreas Laan erop reageert, dan krijg ik het volgende. Toen Andreas nog kind was heeft het geheim zich geopenbaard; als hij zich aan het slot bewust wordt van de strekking daarvan, lijkt de zaak voor hem opgelost. Het geheim manifesteert zich in verschillende vormen waarvan de fontein met de sandwiches etcetera de kern blijft. De reacties van Andreas op dit mysterie zullen in de loop van het verhaal verscherpen en het karakter krijgen van een diepe psychische crisis, tot aan de ontmoeting met Van Haaften. Dan volgt een periode van vergeten en aan het eind worden de vroegere gevoelens van angst voor het HC-geheim vervangen door vreugde. Het HC-geheim houdt voorlopig het volgende in: de aangeleerde wetmatigheid van de hem omringende wereld geldt niet meer, de verworven regels om zich te kunnen oriënteren vallen weg. De gewoonheid van het leven blijkt niet meer te zijn dan een serie gladde clichés. Daarentegen schijnt een direct contact met mensen en dingen te bestaan. Het ik-gevoel wordt van alle kanten bedreigd: twijfel aan zijn autenticiteit, aan zijn sociale positie, en aan de hiërarchie is daar de oorzaak van. Wat vroeger als juist gold is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het nu niet meer. Er manifesteren zich twee werelden, die van de normale mensen en die van een abnormaal ik; de wereld van de orde en de wereld van de chaos.
De ontmoeting met Van Haaften brengt daar verandering in, onder andere in zijn houding tegenover de crisis die hem overvallen heeft. De cynicus Van Haaften zal Andreas leren een antwoord te vinden op al die gevoelens van angst, schuld en minderwaardigheid, waar hij aan lijdt. Hij brengt hem bij, dat er een andere wetmatigheid bestaat dan die waarin hij geen vertrouwen meer heeft, en toont aan dat de wereld te herleiden valt tot voorspelbare combinaties, gebaseerd op een aantal door idealen verhulde instincten. Niet het ‘ik’ is schuldig, niet het ‘ik’ hoeft zich minderwaardig te voelen, niet het ‘ik’ is een imbeciel, maar alle mensen zijn schuldig, alle mensen zijn imbecielen, alleen willen zij dat niet inzien. Iedereen is in zijn hart een moordenaar. ledereen pleegt in zijn geest overspel, en iedereen is krankzinnig. Het ongewone wordt niemand bespaard, alleen moet je de ‘vlegelachtigheid’ van een Van Haaften bezitten om het te durven zeggen. Opvallend is dat de eerste tekenen van verwijdering tussen Andreas en Van Haaften zichtbaar worden als de ouders ter sprake komen. Dan herleidt Andreas de imbecielen-theorie tot een paradox: als iedereen een imbeciel is, dan zijn wij, Van Haaften en Laan, het ook. Heeft Andreas de boodschap van Van Haaften op zijn manier eenmaal verteerd, dan kan hij bevrijd aan iets anders beginnen en eindelijk het HC-geheim onder ogen zien. Van Hafften speelt in Andreas' ontwikkeling een cruciale rol, terwijl de figuur van Van Haaften in de roman nauw verbonden is met De Derde en De Innerlijke Stem. Op die laatste twee ga ik eerst in. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. De Derde en de Innerlijke StemDe Derde treedt voor het eerst op wanneer Andreas Eline wil kussen en de stilte zo groot wordt dat hij zich | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘in de nek gegrepen voelde en weggetrokken van Eline's mond (...) Een derde was doodstil binnengekomen, om alles, wat hier voorviel, te kunnen volgen.’ (HC, 41) Andreas kijkt naar de deur, maar er staat niemand; weer wordt het stil en dan staat ‘de Derde’ bij de divan en wijst hem op Eline's radeloosheid. Wanneer ze wegvlucht, stelt hij vast dat die ‘derde’ uit de stoelen was gekomen. Door een vertelinstantie in te voegen die in de tweeded persoon Andreas toespreekt en hem en de lezer de gevoelens van Eline blootlegt, wordt het perspectief verplaatst, het schijnt alsof de verteller plotseling als persoon optreedt. Dat is althans de stelling van Dina van Berlaer-Hellemans, maar ik ben het niet met haar eens. Om te beginnen geeft Andreas na het optreden van de Derde in Eline's kamer commentaar op deze gebeurtenis. Eenmaal weer op straat voelt hij dat er iets aan de hand is met zijn ‘ik’, en legt hij in een innerlijke dialoog de nadruk op de persoonlijke voornaamwoorden ‘jij’ en ‘zij’, om vervolgens ironisch op de Derde te komen en zich af te vragen wie dat wel geweest kan zijn: ‘Jij staarde. Zij was daardoor terecht beledigd. Zij gaf je een stomp (...) Jij had haar kunnen kussen. (...) Zozo, een Derde? Wat voor een derde, als ik vragen mag? Een wezen van vlees en bloed, een geest misschien?’ (HC, 45) Dan beseft hij dat hij een aantal woorden zoals de Fontein en de Candidaat-notaris, maar ook de Derde, gebruikt heeft als termen die temidden van de chaos enige zekerheid kunnen geven. Als magische formules die hem een zekere rust schenken. En even later krijgt de Derde in een verbeelde discussie met Eline de schuld van alles wat er gebeurd is. De Derde wordt eigenlijk al in het begin van het verhaal aangekondigd: ‘“Het kan mij allemaal niets schelen”, zei iemand binnenin hem’. (HC, 16) Vanaf dat moment is er een stem aanwezig die in het verhitte brein van Andreas hoe langer hoe sterker op de voorgrond treedt. In de trein spreekt hij hardop, met een scherp accent iets uit; hij gaat zo sterk op in zichzelf dat hij woorden ‘als een gek’ uitspreekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog vreemder gaat het eraan toe wanneer hij zich in zijn geboortedorp, op een plek waar hij als jongen vaak ging spelen, aan zijn HC- angsten overgeeft. Eerst spreekt hij over zichzelf als een kind en provinciaaltje, over de dood en zijn vader, en dat gaat langzaam over in een stem die hem toespreekt. Deze innerlijke toespraak eindigt met: ‘“Dacht je, dat je mij ontlopen kon door naar je negorij uit te knijpen?” En dan besluit hij het zonder meer uit te maken met Eline. Ook hier weer perspectief-verschuivingen waarbij we moeten gissen wie die ‘stem’ is. De vleesgeworden Hampton Court? De toekomstige Van Haaften? De Derde die nog moet optreden? Of wordt de Stem een Derde en vervolgens Van Haaften? Dat de gespletenheid van Andreas van belang zal zijn om tot een redelijke verklaring te komen lijkt me voor de hand te liggen. Andreas ziet zichzelf en hoort zichzelf. Na de droom over Hampton Court, de candidaat-notaris en Eline, waarvan hij niet weet of het een droom of een hallucinatie is, hoort hij ‘zijn eigen adem ais die van iemand naast zich’. Het spookt behoorlijk in het hoofd van onze held. Maar er is nog lets anders, er bevindt zich in de toespraak van de Stem een aantal onderwerpen die later tijdens de omgang met Van Haaften terugkeren en ook dan blijken sommige gebeurtenissen iets magisch te bezitten, zoals toen de Derde bij Eline opdook! De Stem wijst Andreas op zijn houding en gedrag zoals de Derde hem op het gedrag van Eline wijst en zoals Van Haaften hem op het gedrag en de motieven van henzelf en de mensen zal wijzen. ‘Uit de beschaduwde hoek was iemand verrezen. Was hij er zoëven niet geweest? Andreas had hem niet gezien, zozeer hadden de kamer en Kareltje hem in beslag genomen. Hij stond daar nu, de vreemde, alsof hij uit de meubels was opgestegen.’ (HC, 49) Andreas krijgt bij deze ontmoeting weer bewustzijnsstoornissen, het is alsof hij de dingen anders en scherper dan normaal ziet. En dan komt hij tot de krankzinnige gedachte, die hij wil onderdrukken, dat Van Haaften de Derde is. Het is een gedachte die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘uit de onverschillige ogen van de vreemde overgevonkt scheen naar hem, als een fantasie zonder oorsprong in de gewone dingen: Dit is de Derde, die uit de meubels geboren wordt. Daar heb je hem, daar is hij! Wees voorzichtig!’ (HC, 50) Later vraagt Andreas zich af, waarom hij Van Haaften, de Derde en Hampton Court met elkaar geassocieerd heeft. Hij raakt de kluts kwijt, weet niet meer waarover gesproken wordt en voelt zich plotseling een gymnasiast als hij Van Haaften Vergelijkt met Alexander Farnese, hertog van Parma, landvoogd der Nederlanden. In de ogen van Van Haaften leest hij nu zijn eigen veroordeling: ‘Kind, provinciaal, jongetje in het hansopje.’ (HC, 57) Na één september moeten we wachten tot de scène op de kamer van Eline als Andreas zelf als derde optreedt tijdens de vrijpartij tussen Van Haaften en Eline: ‘een derde, uit de portières opgedoken, die geen belang heeft bij haar overgave.’ (HC, 141) Ik heb aangetoond dat er een lijn loopt van de Innerlijke Stem, via de Derde naar Van Haaften, en tenslotte naar Andreas zelf. Later zal ik dieper ingaan op de gespletenheid van Andreas, want zowel die gespletenheid als de relatie tussen de Stem, de Derde en Van Haaften geven aanleiding tot meerdere interpretaties. Nu behandel ik de cruciale verhouding tussen Van Haaften en Andreas. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5. Van HaaftenSchematisch verloopt de vriendschap tussen Van Haaften en Andreas als volgt: - 31 augustus. Andreas is volkomen in de ban van Van Haaften. Hij koestert gevoelens van haat, bewondering en angst voor hem. De beursman treedt zelfs op als een vervangende vaderfiguur wiens vriendin hij toegewezen krijgt. - 1 september. De gevoelens van haat gaan over in die van dankbaarheid en ondergeschiktheid, Andreas wordt de absolute luisteraar, maar zonder eerbied en zonder slaafsheid; hun wederzijdse verhouding lijkt nu wel spontaan gegroeid. Van Haaften is de man van 1 september, de man van de Generaal. Een leermeester met wie hij zich bijna volledig identificeert. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- eerste teken van verwijdering. Naar aanleiding van een discussie over Andreas' manier van leven krijgt hij te horen dat hij nog teveel eerbled voor het gezag heeft. Dat slaat op zijn ouders voor wie hij een restje respect heeft. Tijdens die discussie ziet hij het bloed van Van Haaften door de aderen langs zijn slapen stromen; dat brengt hem in verwarring en voert hem naar iets essentieels: leven en dood in hun meest concrete vorm. Een biologische gefixeerdheid waardoor alle praatjes, ook die van Van Haaften tot niets teruggebracht worden: ‘Bepaal je tot die perspomp, waarvoor de meeste mensen zo benauwd zijn, dat ze een deftige god nodig hebben; bepaal je tot die perspomp, die geen andere voorwendsels kent dan pompen en stilstaan. Laat het aan de konijnenzielen over, om te zeggen: “Er is nog iets anders...” Hoe is het, niet meer dankbaar voor 1 September? ... Ja, ja zeker, maar ...’ (HC, 90) Tijdens deze innerlijke dialoog komen de eerste twijfels op. - tweede teken van verwijdering. De verhouding tussen de Generaal en Van Haaften. De Generaal is een groteske pop, afzichtelijk en belachelijk. Hoewel Van Haaften steeds beweert dat hij de pop vergeet, merkt Andreas op dat hij er niet buiten kan: ‘waarom zegt hij voortdurend dat hij de generaal maanden lang vergeet,... terwijl er geen gesprek verloopt zonder de generaal’ (HC, 104). Er heerst tussen beiden volgens Andreas een ‘apenliefde’, dat wil zeggen een ridicuul aandoende gehechtheid, wat verwijst naar latere sentimentaliteiten! - derde teken van verwijdering. Andreas is op een bepaald ogenblik niet alleen in staat de liefde van zijn ouders te verdragen, maar zelfs een zekere genegenheid voor ze te voelen. Van Haaften rangschikt zulke gevoelens onder sentimentaliteit en de ouders onder de klasse van imbecielen. Dat brengt Andreas tot de paradox van de imbecielen-theorie. Voor hem zit Van Haaften ernaast, en kan hij geen goeie argumenten aanvoeren om die paradox te bestrijden. - vierde teken van verwijdering. Wanneer Andreas Van Haaften aanspoort zich te haasten om op tijd op een toneeluitvoering te komen, herinnert hij zich hun eerste ontmoeting, zijn angst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor hem. Dat is veranderd sinds de verbreking van zijn relatie met Maffie, en die verandering wordt versterkt als hij sporen van sentimentaliteit ontdekt tussen Van Haaften en zijn broer. - de breuk. Als afsluiting van de groeiende verwijdering tussen de twee mannen volgt de scène op de kamer van Eline, waar Andreas als ‘derde’ te voorschijn komt. De rollen zijn omgekeerd!.
De figuur van Van Haaften kenmerkt zich als vaderfiguur in de gedaantes van Landvoogd, Heiland of gesoigneerde Duivel. Tegelijkertijd verbaast Andreas zich erover dat hij geen heksenmeester is, noch de Derde. Maar nu treedt er nog een andere identificatiemogelijkheid op: Andreas is zelf een jonge Van Haaften. Als de man hem over de Generaal vertelt, die hij op een sinterklaasavond had gekregen, denkt Andreas: ‘Ik heb mijzelf in een duivelse lachspiegel gezien (...). Ik ben het niet, en ik ben het toch, die de generaal op Sinterklaasavond thuis kreeg, na die geschiedenis met Eline. Dat ijsgevoel ... Wie ben ik? Ik ga overstag naar Van Haaften, geloof ik.’ (HC, 75) Het parallellisme tussen beiden gaat erg ver, zeker als we de passages erbij halen waarin Eline van Andreas wegvlucht en hij het gevoel heeft ‘alsof het afscheid al veel vroeger had plaatsgevonden’. Het verhaal suggereert op bepaalde momenten, ook gezien de psychische toestand waarin Andreas zich bevindt, dat Van Haaften gewapend met zijn cynisme uit het wankele hoofd van Andreas is getreden. We kunnen in ieder geval stellen dat Van Haaften zijn Generaal heeft en Andreas zijn Van Haaften als personificatie van het ongewone, van de niets ontziende kritiek, de één het met een sinterklaasfeest moet stellen, en de andere met een koninginnefeest, dat beiden ‘stompen’ uitdelen óf krijgen van hun vriendinnen en een ‘ijsgevoel’ delen. De twee mannen hebben op een collectief feest hun openbaring gekend ten koste van hun vriendin. Er is blijkbaar een ‘kermis’ voor nodig om zich bewust te worden dat het individu in de mens verloren dreigt te gaan, doordat men elkaar wenst te bezitten in een liefdesrelatie; dat er onder het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
conventionele ‘ik’ een ander ‘ik’ schuilgaat, dat geen raad weet met die gesanctioneerde bezitsdrang. Maar iedereen, ook Van Haaften, heeft toch weer de conventie nodig om zich als enkeling te kunnen handhaven en dat wordt de lezer aan het eind duidelijk gemaakt als de cynicus zich deemoedig overgeeft aan de beschermende liefde van Eline, balkend in ‘gewone vernederende woorden’, zoals ieder ander. Tenslotte, als Andreas Van Haaften ontmoet, vergelijkt hij hem met de landvoogd der Nederlanden, en levert hij het volgende commentaar: ‘Hij staat daar op een prent, en toch weet ik niets van hem. Kneep hij de kat in het donker? Wat deed hij 's middags om vier uur?...’ (HC, 53) Van Haaften boeit Andreas door de onderwerpen die hij aansnijdt en door de toon waarop hij het ‘hogere’ ertussen neemt. Maar hij duidt diezelfde toon al snel met ‘heilslegertoontje’ aan, en heus niet omdat hij die zo apprecieert. Er is dus vanaf het eerste moment dat de lezer in aanraking komt met Van Haaften sprake van een negatieve beoordeling en dat zal, als ik de structurering van de tekst aan de orde breng, van groot belang zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6. ElineEline speelt een gecompliceerde rol in het boek; er is een Elineals-verloofde, een Eline-in-de-dromen, en een Eline-ná-de-droom die, als Andreas haar voor het eerst weer terugziet, anders is geworden: ‘onafhankelijker... of zachter, ...of meer in overeenstemming met zichzelf’ (HC, 130). Het is geen meisje meer in een meisjeskamertje! Het opmerkelijke is dat Eline-in-de-werkelijkheid niets met HC te maken heeft, en in de dromen wel; daarin wordt ze steeds met die gevoelens geassocieerd. Eline-als-verloofde behoort voor Andreas tot de tijd van zijn ‘gewoonheid’ en als zodanig voldoet ze aan het clichébeeld van de vrouw als toekomstige echtgenote. Hij wil van haar af om onduidelijke redenen, waarschijnlijk omdat zij tot zijn vaste principes zou | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan behoren, en hij niet in staat is zijn rol van verloofde te spelen. Zij daarentegen denkt, als hij tijdens hun ontmoeting zo afwezig doet, dat er een ‘ander’ in het spel is, totdat ze erachter komt dat hij een ‘ander’ is geworden. Verzekerd, kordaat, wil ze hem bezitten, een reeks van vertrouwde handelingen uitvoeren, die tot hun conventies behoren. Hij is echter een afwijkende persoonlijkheid geworden, een marginaal, onaangepast individu, bedreigend voor de wereld die naar de voorschriften luistert. Het ‘meisje’ dat hij in haar wil terugvinden, haar spontaneïteit, is er niet meer, en zal aan het einde van het verhaal helemaal verloren zijn. In HC is sprake van vier dromen, één die hij droomde toen hij nog een kind was en die over zijn vader ging, en drie andere, waarvan er twee te maken hebben met Eline. Dromen zijn altijd het onderwerp van veel aandacht en grote fantasieën als het erom gaat ze met een verklaring op te zadelen. Dat geldt al voor echte dromen, laat staan voor dromen in een roman. Daarmee kan de auteur van alles en nog wat bedoeld hebben. Of ze hebben een betekenis die met het verhaal te maken heeft, óf de auteur heeft ermee willen spelen en dan sta je voor onoverkomelijke moeilijkheden. De beide dromen waarin Eline voorkomt suggereren een pertinente betekenis binnen de tekst, maar beperk ik me uitsluitend tot de tekstgegevens, dan heb ik alle moeite om er een coherente interpretatie aan te geven. Ik onderscheid in de eerste droom vier elementen:
Het museum verwijst naar mijn mening naar Hampton Court dat Andreas in het begin als een enorme kostschool beschrijft met dul- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zend vertrekken vol schilderijen. Het is ook een plaats van vervreemding net als de moderne maatschappij met zijn gestroomlijnde organisatie, tempo, vooruitgang, en doelgericht handelen; met zijn massa onder leiding van autoritaire leiders zonder enige aandacht voor het individu. Ook de kunst wordt als produkt van de cultuurindustrie binnen dit kader geperst. Het individu valt uit de boot als hij niet mee kan, zie de candidaat-notaris, wiens gezicht Andreas al eerder verontrust had. Nu wordt de man gekoppeld aan de dood, zij het een pseudo-dood, wat door middel van het symbool van het hanenbloed wordt uitgedrukt. Die haantjes hadden hem immers niet de echte dood leren kennen, maar een dood van buitenaf. In ieder geval voert Eline hem door de tijdelijke inzinking heen. De gevoelens van de dromer zijn: medelijden met de candidaatnotaris als deze eenzaam achter blijft; jaloezie als hij door Eline gekust wordt. Het is natuurlijk niet voor niets dat deze droom een nachtmerrie is, het is zelfs zo erg dat Andreas zich afvraagt of het geen hallucinatie is. Hij zit midden in zijn crisis en moet het uitmaken met Eline. Alle gegevens uit de droom komen ook voor in de rest van de roman. De algemene betekenis van deze droom is dat iedereen een potentieel slachtoffer is van een HC-crisis, zelfs een candidaat-notaris, en dat dit alleen kan gebeuren op momenten van grote eenzaamheid binnen een koude gemeenschap. De komst van een vertrouwde vriendin, Eline, doorbreekt het isolement. Of hebben we te maken met een spel van betekenissen en persoonsverwisselingen? En is de candidaat-notaris Andreas zelf die misschien door Eline gered kan worden? De tweede droom met Eline wordt de lezer anders gepresenteerd. Andreas heeft moeite zich de droominhoud te herinneren en hij komt er tenslotte achter door middel van een reeks associaties. Ik volg de weg van de presentatie in de tekst:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het associatieve werkt op volle toeren, en daardoor worden vele elementen uit de tekst bij elkaar gebracht. De kern van de droom lijkt me te liggen in de twee ‘beelden’ van Hampton Court, een angstaanjagende en een stralende, die voortaan zal gaan overheersen. In beide beelden is Eline aanwezig. Beeld a. verwijst naar de eerste droom met de candidaat-notaris; beeld b. naar het einde van de roman. Alleen zal de combinatie van Eline met HC niet blijken te kloppen, zij wordt nooit deelgenote van het HC-geheim. De maan, de chrysanten, het bloeien en het dikke, groene gras, we zijn alles reeds tegengekomen. De maan vinden we in het begin van het verhaal als hij zich een kinderliedje herinnert en zich bevindt in een hotelkamer die het HC-syndroom oproept. Maar in deze droom krijgt het beeld van de maan geen negatieve betekenis, zoals toen, maar integendeel een positieve, zoals ook aan het slot, in het park. De maan laat verschillende visies toe: het is een ronde bol met oneffenheden én het is een symbool van het ongelofelijke, van de kinderfantasie of het irrationele. De chrysanten zijn wit, zoals de bloemen in de wei waarin hij speelde toen hij als kind droomde dat zijn vader begraven werd. Zoals ook een varkenslijk, of de norse zwaan die toekeek op het gestoej van Maffie en Andreas. Zoals de jurk die Eline aan heeft in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de droom. Wit, de kleur van leven en dood, van bloeien en vergaan. Het meisje van Blue Band wordt geassocieerd met Eline. Blue, blauw, Delfts blauw! Meisjes en Delfts blauw vormden het onderwerp van gesprek tussen Van Haaften en Diederik! Of is het een klankspel? Bloeien, Blue, (je zou kunnen denken aan negermuziek) Blue Band, de boterreclame, alles loopt door elkaar. Een ieder kan zijn eigen HC scheppen in zijn fantasie; en een ieder kan zich daar in een eigen park helemaal uitleven. Vervolgens komt de overgang van een HC met negatieve naar een HC met positieve connotaties. Eline verhuist van het ene HC naar het andere, van een angstaanjagend naar een stralend. De fantasie stelt iedereen in staat zich een eigen Eline te scheppen in een eigen HC. Er is een droomwereld die onverwachte combinaties toelaat die in de werkelijkheid niet opgaan. Dat ontdekt Andreas als hij een ‘reële’ Eline in een ‘reële’ situatie wil herplaatsen. Dat loopt immers uit op de Van Haaften-scène. Een spel van motieven, van fantasie en werkelijkheid, van stemmingen en visies, dat is de bedoeling die ik in deze droom ontdek. Het ‘volstrekte’ dat hij niet met Maffie kan bereiken, lijkt Andreas wel in een droom te kunnen realiseren. Het resultaat van de droom, het gezicht van Eline met een glimlach à la Dante Rossetti, vaag en mysterieus, mag niet doorbroken worden. Want dan blijken de combinaties uit de droom niet meer te kloppen! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.7. MaffieNa het afbreken van de relatie met Eline komt Maffie op het toneel, tijdens de ‘kermis’ waarin Andreas ook Van Haaften had leren kennen. Maffie, de ex-vriendin van Van Haaften, verovert hij mede om de laatste te tonen dat hij een ‘vent’ is. Van Haaften is trouwens constant op de achtergrond aanwezig. Als bij het eerste teken van verwijdering het bloed langs de slapen van Van Haaften jaagt, dan ontdekt Andreas 's avonds ongeveer hetzelfde bij Maffie, maar nu jaagt het bloed langs haar gesloten oogleden. Ligt hij met haar in het ‘rothok’ en hoort hij door de wand heen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een vent snurken, dan moet hij denken aan Van Haaften. Heeft hij het moeilijk met de imbecielentheorie dan verhaalt hij dat op het meisje en zoekt hij een roes om zich helemaal één met haar te kunnen voelen en zijn twijfels zodoende kwijt te raken. Andreas lijdt, zoals hij zelf zegt, aan twee hartstochten: Maffie en Van Haaften; de ene kost hem z'n nachtrust en de ander z'n studielust. Hij probeert ze van elkaar te scheiden, ook al omdat hun onderlinge verhouding niet goed meer is, maar het is tevergeefs: hij heeft twee levens die twee kanten van eenzelfde leven vormen, zijn eigen leven. Dat wordt helemaal duidelijk als hij tenslotte met Maffie de weekends doorbrengt in het atelier van Van Haaften. Dat hij trouwens eerst met Maffie breekt en daarna met Van Haaften, is een kwestie van toeval en heeft te maken met de laatste droom. Al eerder had hij zich afgevraagd voor wie van de twee hij zou moeten kiezen. Daarna volgde de discussie met Van Haaften over de ouderrelatie van Andreas, vervolgens de wens het ‘volstrekte’ te ervaren met Maffie, wat uitliep op een teleurstelling, met als apotheose de droom rond Eline. Maffie kan hem niet dat ‘volstrekte’ geven, voor haar is zoiets misschien wel een obsceniteit! Ze is het verhaal binnengewandeld als een simpel meisje aan wie Andreas op zijn manier gehecht was geraakt, en ze verlaat het in de lichte decembersneeuw ‘als een vriendelijke vreemde’. Later ‘zal blijken dat Andreas na de breuk met Maffie anders tegenover’ Van Haaften staat; hij hoeft beide relaties niet meer krampachtig uit elkaar te houden. Bij de behandeling van Eline en Maffie kunnen we spreken van het motief van twee soorten liefdes: de normale, door de bourgeois-moraal gesanctioneerde liefde met Eline, en de abnormale, hartstochtelijke, die overigens ook gesanctioneerd is als een noodzakelijke fase in de ontwikkeling van de bourgeois-zoon. De jeugd moet haar stormen laten uitwoeden om als volwassene aan het serieuze werkproces deel te kunnen nemen. Maar noch de vrouw als levenspartner, noch de vrouw als sexueel object biedt een oplossing voor het HC-gevoel. Ze behoren beiden in het systeem thuis en kunnen in de crisis van Andreas slechts als uiterlijke impulsen functioneren zonder aan zijn dienste emotionele stroom te raken, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is tijd om dieper in te gaan op de persoonlijkheid van de hoofdpersoon van HC. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8. Persoonlijkheid en vrijheid.Voordat Andreas naar de toneelopvoering gaat, bekijkt hij zichzelf in de spiegel en is hij tevreden met zijn beeld in smoking: ‘Nu paradeerde daar een van zijn liefste schijngestalten: de gentleman in avondtoilet, doordrongen van zijn waardigheid, (...) de blanke broeder van Diederik (...)’. (H.C., 118) De ironie is niet mis te verstaan! Van belang is echter dat Andreas op die bewuste avond een aangepast deel van zijn persoonlijkheid laat optreden. Met aangepast bedoel ik dat hij goed door heeft wat van hem vereist wordt, namelijk dat hij zichzelf ziet zoals anderen hem zien, en zoals de anderen willen dat hij zichzelf ziet. Dat doet hij dan ook, zij het met de nodige restricties, want tegelijkertijd heeft hij inzicht in de veelvormige gespletenheid van zijn ego, wat nog eens bevestigd wordt als hij nadenkt over zijn tentamen-echec en de manier waarop de mensen over hem gesproken zullen hebben. Voor velen onder zijn kennissen is zijn ‘gestalte’ al gevormd; sociaal gezien heeft hij zijn ‘type’ reeds aangetrokken en is hij opgenomen in de kaste van de toekomstige regenten. Voor hen is hij: ‘de man, die gescharreld had en daardoor zijn tentamen gemist, maar die nu geleidelijk aan omhoog zou stijgen met zijn bijeengeschar- relde mensenkennis, zó hoog dat niemand meer zou durven denken aan die kleine vergissingen, (...) Dat was nu voortaan zijn uniform, tot hij meester in de rechten zou zijn’. (HC, 119/120) Schijngestalten, uniform: zijn persoonlijkheid bestaat uit verwisselbare voorstellingen, uit fragmenten die hij naar believen kan gebruiken als hij in de wereld van de noodzaak een verplicht nummertje moet opvoeren. Er zijn andere en zeker wezenlijker bestanddelen van zijn ‘ik’ die naar voren geschoven kunnen worden als het in zijn belang zal zijn, zoals het-kind-in-hem, de fantast, de vlerk, de humorist. Er bestaat voor Andreas zolets als een mogelijkheid om van persoonlijkheid te verwisselen, wat een idee van vrijheid impliceert. De manier waarop hij reageert voor de spiegel geeft bovendien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan dat er iets fundamenteels veranderd is in de wijze waarop hij naar zichzelf kijkt, als je het vergelijkt met de periode tussen HC en 1 september. Een periode waarin hij geen raad wist met zichzelf. Want één ding moeten we niet vergeten, in de paar dagen dat Andreas het HC-syndroom beleeft, is hij er geestelijk beroerd aan toe. Er zal dan ook niemand zijn die zijn gedrag voor normaal houdt, ook al is normaal-zijn een betrekkelijk begrip. Hij zelf ervaart zijn psychische toestand als uitermate hinderlijk en angstwekkend. In zijn optreden en denken zit een pathologische kant die niet onbelangrijk is. Een extra bewijs voor zijn troebele geestelijke toestand is het feit dat hij de doorgestane ellende subiet weer vergeet. En wat te denken van de diepe depressie naar aanleiding van het HC-gevoel, gevolgd door de hoogste toppen van extase bij Van Haaften en in de droom. Deze dingen constateren is niet moeilijk, er een uitleg aan geven is een andere zaak. Eén van de meest opvallende karaktertrekken van Andreas is wel zijn passiviteit; hij wordt door de gebeurtenissen geleid, hij valt van de ene beleving in de andere, totdat hij uit het rijk van de Chaos op zijn manier weer in het rijk van de Orde terugkeert. Of hij dan tot werkelijke activiteit komt, is een vraag waar de lezer geen antwoord op krijgt. Orde en Chaos, daartussen pendelt zijn geest heen en weer. Vrijheid en dwangmatigheid zijn de situaties waartussen hij moet gaan kiezen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.9. Het pubermotiefEr is een andere kant in Andreas die al terloops aan de orde is geweest: de verhouding tot zijn jeugd. Vanaf het begin is duidelijk dat de verhouding van Andreas tot zijn jeugd een grote rol speelt, waarmee ik vooral bedoel de manier waarop het kind in hem doorwerkt. Op de boot van Engeland naar Nederland constateert hij, wanneer hij de zeezieke passagiers ziet: ‘Zij waren nu ook klein als hij.’ (HC, 17) Dat ‘klein’ kan slaan op zijn minderwaardigheidsgevoelens, die het gevolg zijn van zijn HC-syndroom, maar kan evenzogoed betekenen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ze letterlijk klein waren. Een kind als hij zelf is. Het kind-zijn ervaart Andreas in de periode dat hij bij zijn ouders verblijft als iets vernederends. In de volheid van zijn crisis, als hij juist een vent wenst te zijn, kijkt hij op zichzelf neer als een provinciaaltje, als een jongetje. Van Haaften zal hem nog in dat gevoel versterken. Het kind blijft zich voortdurend manifesteren, alleen verandert Andreas' waardering ervan. Als hij Van Haaften voor het eerst ontmoet, komt hem het beeld voor ogen van Alexander Farnese, de landvoogd, en vraagt hij zich af of hij de kat niet kneep in het donker! En dat doet Van Haaften ook, zoals veel later nog zal blijken. Het kind in Andreas rebelleert op zijn manier en stelt al vlerkerige vragen die vooruitlopen op de geschiedenis van hun vriendschap! Sterker wordt dit beeld als Andreas ineens besluit Maffie te gaan bespieden in het warenhuis. Dat idee voert hem terug naar zijn jeugd, naar de tijd van de indianenclub, herinneringen die onvruchtbaar bleken te zijn toen hij in de provincle de vroegere gewoontes van zijn kindertijd terugzocht. Nu voelt hij zich door deze gedachten bevrijd van een ‘dode, suffe onverschilligheid’ en merkt hij op dat ze, hoewel ze niets voorstellen, toch iets wonderbaarlijks bezaten, ‘iets uit een geheel andere wereld. Er zat een beetje doelloos risico in.’ (HC, 97) Dat doelloos risico is een paradox die precies vertolkt wat voor Andreas belangrijk gaat worden. Doelloosheid past niet in een maatschappij waar het doelgericht handelen voorop staat. Risico hoort er wel in thuis, zolang het binnen de perken blijft: als iets dat voorspelbaar is. De hele term wordt gebruikt voor een spel waarvan de risico's niet binnen de positieve termen van onze maatschappij vallen. En het is niet voor niets dat de term gebruikt wordt, want Andreas wordt bijna gesnapt en dan wordt het spel ‘onzinnige ernst’. Weer zo'n paradox! Ernst stamt uit de wereld van de volwassenen en die kan niet onzinnig zijn... behalve voor kinderen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn naar mijn mening twee werelden die in dit avontuur van Andreas een rol spelen: die van het spel met zijn doelloosheid en onzinnigheid, en die van de volwassenen met zijn risico's en ernst. De twee worden op een paradoxale en humoristische wijze bij elkaar gebracht. Het kind becommentarieert zijn avonturen en gevoelens in de taal van kinder- boeken, in de taal van Old Shatterhand en Winnetou. De waarden van doelloosheid, risico's, onzinnigheid en ernst lopen volkomen door elkaar heen. Spoorzoekertje spelen terwijl je er eigenlijk op uit bent je maitresse te bespieden, behoort niet tot de meest geëigende houdingen van een twintigste-eeuwse intellectueel! Onthullend is het moment waarop Andreas Eline ontmoet en in hem een kind ‘onzin wilde gaan brabbelen’. Het kind-zijn betekent dat hij de mensen volkomen anders wil gaan bekijken, dat hij onzinnige teksten in een serieuze situatie wil uitdragen. Het benadert heel sterk de dagdromen en fantasieën (waar hij zeker niet vrij van is) die naar men zegt, zo'n uitgesproken infantiel karakter hebben. Het zijn in ieder geval manieren om de meetbare en voorspelbare maatschappij van de burgers en hun realiteitszin te doorkruisen. Het speelt door op verschillende niveau's, zodat sommige gebeurtenissen in Andreas' ogen een magisch karakter krijgen. We kunnen denken aan zijn eerste ontmoeting met Van Haaften, aan zijn relaties met vrouwen, en aan de zogenaamde vierde lectuur die hierna nog aan bod komt. Die vierde lectuur verwijst naar een nieuwe manier van lezen die Andreas op 1 september begint: een cruciale datum. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.10. 1 september: het tijdsmotief1 september begint voor Andreas met een droom die net als de andere dromen een betekenis suggereert, maar goed bekeken voldoende vaagheden bevat om sterk aan de gevonden oplossing te twijfelen. Het droomverhaal zit als volgt in elkaar:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het opmerkelijke einde treedt plotseling een ik-perspectief op, nadat de droom in de derde persoon verteld was alsof het een vreemde man betrof. Betekent de kloof van 1 september de grens tussen het oude waarin een vertwijfelde Andreas achterblijft, en het nieuwe? Is dat nieuwe de moderne stad met zijn lichtreclame en zijn warenhuizen? De ‘onpersoonlijke stad’ van Maffie. En de zaterdag is dat de dag die nog moet komen waarop Andreas op zijn nieuwe vriendin wacht en met haar het ‘volstrekte’ wil bereiken? Dat de vrouw in de droom Maffie is, is mogelijk, vooral omdat ook het warenhuis erin voorkomt, maar het zou net zo goed om Eline kunnen gaan. En wie is de man met de hoed: hij zelf, Van Haaften? Of kunnen we de figuren als anonlem, als symbolen beschouwen en invullen met wie we willen? Deze vaagheid van de droominhoud is toch veelbetekenend voor de manier waarop 1 september door Andreas wordt ervaren. Hij ervaart die dag als een ingrijpende breuk in zijn leven, dat hij niet voor niets ‘het nieuwe leven’ noemt. Over die breuk krijgt de lezer twee versies die de geheimzinnigheid rondom deze datum versterken. Volgen we het ontwaken van Andreas op de bewuste dag zelf, dan valt onmiddellijk op dat er iets vreemds aan de hand is: hij herinnert zich wel een groot aantal dingen van de vorige dag, maar hij kan ze niet schikken, ‘Geen grein systeem was er in de hele geschiedenis het paste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet meer. De dingen saboteerden.’ (HC, 60) Later, als hij in gedachten terugkomt op die gedenkwaardige 1 september en op zijn relatie met Van Haaften, dan realiseert hij zich dat er een sluier hangt over de ‘beginverhouding’: hij kan zich wel herinneren dat hij hem gehaat en bewonderd had, en dat die gevoelens op een zekere bangheid berustten, maar niet waarvóór hij angst had gehad, en hoe hij zich die angst moest voorstellen. ‘Vormloos’, dat is misschien de beste omschrijving voor datgene wat Andreas voor ogen heeft als hij aan de periode denkt die tussen HC en 1 september ligt. Eén september betekent voor Andreas een nieuw leven, een muur, een taai schot, een geheimzinnige eeuw tussen de feiten die hij wel kan benoemen, maar niet meer vatten in hun gevoelswaarden. De datum wordt ook met de nodige geheimzinnigheid ingeluid: het lijkt alsof een tovenaar alle sporen van het feest heeft weggetoverd. Bovendien wordt er 's avonds een identificatie gesuggereerd tussen Van Haaften en Andreas. Eén september wordt een geheimzinnige formule, zoals ook met andere data en jaartallen gebeurt. Hiermee raken we aan een belangrijk probleem van de geschiedenis: hoe systematiseren wij ons verleden? Worden de historische feiten op grond van een ‘belangrijke’ gebeurtenis evolutief of schoksgewijze ingedeeld; evolutie of breuken? Voor Andreas is het een kwestie van associaties, van klanken, van lectuur: het nieuwe leven betekent ook het nieuwe lezen. Eén september staat gelijk aan de klanken van de naam Van Haaften. Maar het heeft ook te maken met het actuele: de waarde van een historische gebeurtenis wordt bepaald door het nut dat we ervan hebben. Dat illustreert Andreas met zijn eigen persoonlijk leven en het gaat net zo goed op voor de geschiedenis. Vandaar deze opmerking, overigens niet gespeend van ironie: ‘Ik moet mijn tijd ook indelen, en ik voel, dat ik een schutting moet zetten, niet ergens anders, maar op 1 September. Die datum heeft enige zin, 31 Augustus daarentegen niet, ik bevind me er wel bij. ...’ (HC, 79) Wat kenmerkt 1 september? Voorlopig dat de periode vanaf HC tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan die datum tot in zijn essentie vergeten wordt, een periode waarin Andreas een diepe psychosomatische crisis heeft doorgemaakt. Alleen de feiten blijven hangen. Het leent zich om die reden tot het uitroepen van een historische datum, met zijn eigen profeet, Van Haaften, en zijn eigen lectuur. Want vanaf deze datum gaat Andreas op een andere manier lezen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.11. Nieuwe lectuurEén september betekent voor Andreas het nieuwe leven en daarmee door overeenkomst in klank ‘het nieuwe lezen’: ‘Voor die datum lag het oude, er achter het nieuwe lezen en het nieuwe leven; en het nieuwe had met het oude alles gemeen, behalve nu juist de geheimzinnige, onuitsprekelijke formule, waardoor het mogelijk was onderscheid te maken tussen oud en nieuw.’ (HC, 79) De eerste lectuur is die van vóór de HC-krisis en wordt aangeduid als een conventionele benadering van de boeken, waarbij de kwaliteit van de teksten bepaald wordt door de culturele institutie. Plot, personages zag Andreas in die tijd slechts in algemene lijnen en hij bewonderde en minachtte ze op basis van hun reputatie. De tweede lectuur staat volkomen in het teken van de persoonlijke beleving van het boek. De teksten zeggen hem iets als individu, de personages zijn mensen van vlees en bloed geworden met leder hun eigen rol waarin hij zich helemaal kan verplaatsen, of juist niet. Hij leert het onvoorspelbare van de verhalen te waarderen en ontdekt in zichzelf net zulke verrassende mogelijkheden. Wat dat betreft imiteert hij Van Haaften die hem onthuld heeft dat zijn persoonlijkheid uit verschillende lagen bestaat, een moordenaar, een hoerenjager, een oplichter, en dat de meeste mensen er precies zo voor stonden, maar het niet durfden te bekennen. Deze leeshouding bereidt Andreas voor op de leer van Van Haaften. De derde lectuur betekent dat hij opgaat in die leer en doet de tweede weer volkomen teniet. Andreas' profeet vergelijkt het lezen met biljarten (en het schrijven trouwens ook): ‘Als je nu eenmaal weet, hoe de ballen lopen en wat voor effect je ze moet geven: waarom zou je je dan nog zo druk maken (...).’ (HC, 85) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De retoriek kan de voorspelbaarheid van het lezerseffect niet verhullen en evenmin de auteursintentie verdoezelen. De conventie maakt elke verrassing dood. Het is nog maar een kwestie van training en denkwerk om de hele gang van zaken rond de ballen ‘goed’, ‘slecht’ en ‘compromis’ door te krijgen. Mocht de tweede lectuur vooral het gevoel inschakelen, de derde is typisch intellectueel en analytisch. Ze sluit natuurlijk aan op de imbecielentheorie die de voorspelbaarheid in het gedrag van de mensen centraal stelt, en ontneemt zodoende aan Andreas elke mogelijkheid weg te vluchten in de kunst. Dankzij de imbecielen-theorie wordt de wereld zo doorzichtig als glas, en dat vernietigt het spontane van de tweede vorm van lezen. Andreas raakt verstrikt in een nieuw soort wetmatigheid; die van het ongewone. Het ongewone wordt verheven tot een doctrine en vandaar tot een gewoonte waar alle fantasie uit verdwenen is. De vierde manier van lezen komt aan de orde als Andreas op de kamer van Eline zit en een advertentieblad onder ogen krijgt. Naar aanleiding van wat hij leest beseft hij plotseling dat de massa een boeiend schouwspel kan opleveren. En welke massa! De middenstand nog wel, het ergste soort in burgerlijkheid (zie ook het motief van de middenstand): ‘Hoe kwam het, dat hij nu pas dit boeiende concurrentiespel ontdekte, terwijl hij duizenden kranten had gelezen?... Gelezen, wie zei daar: gelezen? Hij had niets gelezen in de laatste tijd, in het halfjaar dat achter hem lag! Kranten, studieboeken ja, maar geen boeken, die hem troffen als dit advertentieblad. ...’ (HC, 137) Dat hij ‘niets gelezen’ heeft, wil hier zeggen dat hij geen romans meer gelezen had: met zijn derde lectuur was Andreas op een dood spoor terechtgekomen, en, vanwege de nauwe samenhang tussen literatuur en leven die hij ervaart, daarmee ook in de manier waarop hij tegen de werkelijkheid aankeek. De vierde manier van lezen nu is een synthese van beide voorafgaande lecturen, de affectieve en intellectuele. De gevoelsmatige en de scherp verstandelijke. Beide leesmodellen worden op een hoger niveau geplaatst en krijgen daardoor een nieuw effect: de fantasie, of als men dat liever wil, de humor. Of allebei! Maar dit laatste is alleen verklaarbaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als we naar aanleiding van deze passage ingaan op het motief van de middenstand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.12. De middenstand; het motief van het aquariumOm te begrijpen wat er met Andreas aan de hand is als hij plotseling via het advertentieblad belangstelling voor de middenstand krijgt, moeten we een aantal losse elementen bij elkaar brengen. Als hij in het begin van zijn HC-crisis met de boot naar Nederland terugvaart en de mensen voor het merendeel zeeziek zijn en naar de railing rennen, vergelijkt hij ze voor het eerst met dieren, ‘zonder zich daar inwendig tegen te verzetten’. En overigens vergelijkt hij ze niet alleen met dieren, later in de provincie heeft hij ook de behoefte bloemen als mensen te zien. Hij beseft tegelijkertijd dat tegenover de dood alle onderscheidingen tussen mensen, dieren en planten wegvallen. Bomen, varkens, haantjes en zijn grootvader: welk verschil bestaat er tussen hen, als het erop aankomt? De humanistische traditie die ons leert dat de mens boven aan de trap van de natuur staat omdat hij begiftigd is met rede, verliest voor Andreas al z'n waarde. Daarnaast komt een ander credo om de hoek kijken: de massa als een verzameling van ‘gelijke verschillende smoelen’, waarvan alleen de kwantiteit telt, niet de kwaliteit. Die kwaliteit kenmerkt zich uitsluitend door hun lelijkheid en stompzinnigheid. De wijze waarop Andreas tijdens het koninginnefeest naar de mensen kijkt, is daarvoor een duidelijk bewijs. De imbecielen-theorie, die er vanuit gaat dat de mensen zichzelf bedriegen en niet willen zien hoezeer zij vanuit vastgeroeste sociale structuren handelen, maakt de overeenkomst tussen mensen en dieren nog gemakkelijker. En dan moeten we vooral niet vergeten dat de maatschappij voor Andreas en Van Haaften voornamelijk uit middle- en lower-middle class mensen bestaat. Beursmensen, diplomaten, tramconducteurs en professoren worden in een gesprek over de mate van imbeciliteit als representatief voor de mensheid beschouwd. En het is binnen dit kader dat Van Haaften over de massa spreekt als een ‘suffige, toevallig samengedwaalde kudde’ die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de bioscoop hangt. Nog directer gaat de vergelijking op als Andreas zich herinnert hoe hij met Van Haaften de individualiteit van de mensen in een massa vaststelde door ze te beschouwen als dieren. Details die uitsluitend slaan op lichamelijke tekortkomingen maken dat mogelijk. Na het incident, veroorzaakt door het bezoek van zijn ouders, waardoor zijn geloof in Van Haaften een knauw krijgt, verandert zijn standpunt ten opzichte van de menigte, hoewel hij zich nog niet helemaal overtuigd voelt. Maar wanneer Andreas door de spiegelruit van een bodega (als door aquariumglas) naar de voorbijtrekkende menigte zit te kijken en hij opnieuw in eerste instantie geattendeerd wordt op hun afzichtelijke houding en kleding, vergelijkt hij ze plotseling in een vlaag van fantasie met wonderlijke en grillige diepzeevissen; en wat hem net te voren zo geïrriteerd had, wordt elegant, sierlijk en kranig. ‘Maar hoe prachtig doen zij het allemaal in dat heldere luchtwater, dat alle lelijkheid van hen afwast, hoe elegant zijn zelfs hun flodderigste bewegingen, hoe kranig profiteren zijn van hun element, om vooruit te komen, hoe sierlijk ontwijken zij elkaar, zwemmen zij om elkaar heen, zonder ook maar één moment in botsing te geraken!’ (HC, 127) Terwijl hij volledig opgaat in zijn speelse fantasie, vraagt hij zich af waarom hij mensen niet, maar vissen wel kan bewonderen, hoewel zij allebei net zo afzichtelijk als mooi kunnen zijn. Hij constateert: “Ik geloof, dat het maar een kleine stap is, hen mooi te vinden, van hun bewegingen te genieten, met een intens genot, waar geen ander bij haalt.” (HC, 127) Hij doet die stap op de kamer van Eline, als hij op haar wacht; het is het moment dat voor hem tegelijkertijd een nieuwe lectuur inluidt. Andreas spelt het advertentieblad uit dat voor hem ligt, het lijfblad van de middenstand. Wat leest hij: een historische spreuk, aforismen, kortom literatuur en cultuur aangepast aan de middenstand. De kruidenier als dichter met het verheven doel winst te maken. En waarom ook niet? Wat geeft literatuur met een grote L het recht daarop neer te kijken? De paradoxen zijn nu niet meer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de lucht, het moment van de parodie is daar! En dan gebeurt er iets dat van groot belang is: ‘Het was Andreas of al deze wezens plotseling in hem binnengedrongen waren, scharrelend, kwekkend, elkaar toelonkend.’ (HC, 137) Hij neemt de burgers als vissen in zich op; hij, Andreas, student in de rechten, heeft iets van de burger in zich, en zelfs iets van de middenstanders! Vervolgens ontdekt hij dat deze groep ook haar crisis kent, net zoals hij die zelf gekend heeft; dat hun orde eveneens kwetsbaar is en verscheurd kan worden door de chaos: de dood en de oorlog, waar ze niets van begrijpen. In hem zit net zo goed de burger als in de burger iets van de dichter zit, en allemaal staan ze voor het mysterie van de dood en het leven. Als Andreas zich dit bewust wordt door zijn lectuur, en dit begrijpt met de fantasie en humor die tegelijkertijd de nodige afstand schept waardoor hij zijn positie van de chaos en orde kan inzien, kan hij eindelijk de verschillende variaties bewonderen die de overigens gelijkvormige massa produceert. De beelden van vissen en mensen vloeien in elkaar over zoals in zijn uiteindelijke lectuur gevoel, intellect en fantasie eveneens in elkaar overgevloeid zijn! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.13. Het toeval‘Mijn god, dat noemen ze nu het Toeval. Dat iemand geen gelegenheid geeft, om er lang van te genieten, omdat hij twintig fouten van zijn toevallig figuur moet beginnen te corrigeren.’ (HC, 129) Dit zijn Andreas' gedachten als hij volkomen onverwachts tijdens de toneeluitvoering tegen Eline aanbotst, door wie hij geobsedeerd wordt. Het woordspel van ‘Toeval’, samen met ‘toevallig figuur’ laat aan duidelijkheid niets te wensen over; het geeft aan welk een belangrijke rol het toeval speelt in de tekst. Ook elders, in een andere vorm, maar daardoor niet minder suggestief, wordt de lezer op de onvoorspelbaarheid van de gebeurtenissen gewezen. Andreas staat achter de portières te luisteren naar de liefdesscène tussen Eline en Van Haaften en verbaast zich erover dat hij ‘niet meer onder de indruk was van de onverwachte combinatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen Eline en Van Haaften, waarvan hij toch geen enkel vermoeden had gehad; alles kwam hem voor als een stuk verleden, dat nog door toevallige omstandigheden geleefd moest worden, eer het kon worden bijgezet.’ (HC, 141) Het verleden is gestold heden, het heden bergt toekomstige historische feiten in zich, maar is belangrijk omdat de acteur er nog bij betrokken is: dat hebben we al meer gehoord, namelijk bij de behandeling van 1 september. Een gebeurtenis wordt geschiedenis zodra elk belang ervan weggeëbd is - het kan niet existentialistischer. Het is opmerkelijk dat de gebeurtenissen en de onderlinge relaties tussen de personages in dit verhaal gekenmerkt worden door toeval en vaagheid en niet het produkt zijn van duidelijk omschreven oorzaken. Waarom gaat Andreas terug naar de provincie? Om een gevoel van leegte te ontlopen en een zekere vertrouwdheid terug te vinden. Wat drijft hem ertoe het met Eline uit te maken? Een innerlijke stem die hem duidelijk maakt dat hij komedie speelt en dat hij zich maar wat inbeeldt. Die hem eraan herinnert dat hij het HC-gevoel niet kan ontlopen. Schrijft hij de volgende dag een afscheidsbriefje aan Eline, dan komt hij tot de ontdekking dat hij niet eens weet om welke redenen hij van haar scheiden wil. Hun uiteindelijke breuk is meer het gevolg van angst van haar kant, dan het uitvoeren van zijn voorgenomen besluit. Hij is niet in staat om te handelen. Zijn ontmoeting met Van Haaften is puur toeval zoals hij zelf onderstreept. De relatie tussen hen beiden ontwikkelt zich vanzelf, zomaar. Grote zekerheid over de motieven die hem aan Maffie verbinden, bezitten we evenmin. Als lezer weten we alleen dat hij haar toevallig heeft leren kennen via Van Haaften, dat ze lief is en dat de sexualiteit in hun verhouding een grote rol speelt. Als ze eenmaal verdwenen is, kent hij een puur formeel schuldgevoel, dat overigens snel weggerationaliseerd wordt. Hij staat er zelf van te kijken zo gauw als hij Maffie en Eline vergeten is. Natuurlijk is het zo dat Andreas tot aan 1 september niet ‘normaal’ is en dat er daardoor storingen kunnen ontstaan in zijn manier van handelen. Hij herinnert zich bijvoorbeeld niets meer via intellectuele inspanning maar ‘zonder omtrekken, zoals men iets | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ruikt’, hetgeen toch een buitengewoon zintuigelijke benadering van de leefwereld verraadt. Laten we eerlijk zijn! Zijn gehele zintuigen-huishouding is danig in de war, wat wel veel verklaart, maar toch niet alles. En na 1 september wijst niets erop dat de logica een groter aandeel krijgt in zijn levenswandel. De verbreking van zijn relatie met Maffie bijvoorbeeld blijft een kwestie van toeval. Een andere verklaring voor zijn handelen die hij geeft is dat hij ‘ongeneeslijk oppervlakkig en egoïstisch is’. Maar volgens mij kan dat niet slaan op de periode waarin Andreas worstelt met zijn persoonlijke crisis, want ik zou tenminste niet weten op grond waarvan ik zijn gedrag nu zo oppervlakkig zou moeten noemen. Bovendien, wat te doen met al die magische momenten, de vrucht van associaties? Wat drijft hem ertoe het warenhuis als een verkenner binnen te sluipen. Dat is toch geen redelijk genomen besluit, noch een brandende liefde of een alles verterende jaloezie. We kunnen dat gevoel er wel bij slepen als hij de man die Maffie probeert aan de haak te slaan, hoort praten, maar dat is toch niet de oorspronkelijke oorzaak van zijn optreden. Kortom, we hebben in dit verhaal te maken met een reeks ontmoetingen en handelingen van Andreas, die niet gekenmerkt worden door heldere en verklaarbare oorzaken. Er is geen sprake van een logische ontwikkeling van het verhaal; het hangt van breuken, tegenstellingen en toevalligheden aan elkaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.14. De structurele ‘beweging’Toch valt op dat er nog een andere structuur in het verhaal zit. Ik heb er al eerder op gewezen (zie par. 3.1., ‘hoofdstukindeling’ en ‘tijd’) dat het verhaal de indruk geeft hecht gestructureerd te zijn en andere elementen versterken dat beeld. De parallellie van een aantal gegevens versterkt de symmetrie van het uit twee delen bestaande verhaal. Ik geef een paar voorbeelden: het HC-syndroom verdwijnt van het toneel, maar duikt later weer op; Eline, de ouders, de maan en het kinderliedje komen in het begin voor, dan hoor je er niets meer over, en aan het eind komen ze weer op de proppen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De drie dromen zijn gelijkmatig over de tekst verdeeld en het parallelle optreden van Van Haaften en Maffie schaadt het beeld van symmetrie geenszins. Het motief van de stem, de Derde en Van Haaften ontwikkelt zich schematisch en daarnaast komen bepaalde motieven als de dood, het blauw, het suizen regelmatig terug. De Nacht van Hampton Court brengt als apotheose de oplossing van het geheim in beeld, de synthese van een bepaalde beweging waarin het leitmotiv ‘gewoon en ongewoon’ steeds aanwezig is. Deze symmetrie en parallellie krijgen zo'n sterk accent omdat het voortgebracht wordt door een beweging van het narratief verloop, waaraan drie breuken ten grondslag liggen: de HC-beleving, 1 september en de nacht in het park, die alle drie op elkaar betrokken zijn. Deze drie veranderingen zijn in eerste instantie radicaal, maar de eerste twee blijken na de derde breuk, met de oplossing van het geheim, dat radicale aspect verloren te hebben. Mijn probleem is nu: wat betekenen structureel deze abrupte overgangen precies, welke functie hebben ze in de tekst? Wat hebben ze met betekenisvorming te maken? Ik omschrijft ze nog eens:
Deze breuken komen echter niet zomaar uit de lucht vallen. Wij lezers weten dat het HC-syndroom al in zijn jeugd is opgetreden in de vorm van gesuis en maanlicht, etc. en dat het de gelegenheid heeft afgewacht om zich te kunnen manifesteren. Er is in Andreas een innerlijke kracht aanwezig die vanuit hemzelf te voorschijn komt en tot verandering leidt op het moment dat een van buiten komende impuls die ommekeer veroorzaakt; Hampton Court, het mo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ment van hulpeloosheid van Andreas. Tussen HC en 1 september gebeurt er weer iets dergelijks, dan treedt er opnieuw een innerlijke kracht op in hem die vooruitwijst naar een nieuw wereldbeeld. Het is de innerlijke stem, evoluerend tot de Derde waaruit tenslotte Van Haaften tevoorschijn komt. Die ontmoeting met de beursman is weer de impuls van buitenaf. En zoals ik al heb aangetoond zit vanaf het begin van de derde periode (1 september - de Nacht) in de relatie Andreas-Van Haaften de interne aanzet tot een nieuwe breuk, de laatste. De figuur van de regent, de heilslegertoon van Van Haaften, leidt tot een herwaardering van de gewoonheid. Deze gevoelens zullen wederom via van buiten komende impulsen hun weg vinden: de ouders, de burgers, en tenslotte de bijeenkomst op de kamer van Eline. Na dat moment komen alle elementen die een rol spelen, in de park-apotheose samen: muziek die door een kind gespeeld wordt, het oude mannetje op de bank, het afscheid van de belangrijke personages uit het verhaal, de aanvaarding van de gewoonheid in zijn ongewoonheid. Schematisch ziet deze beweging er als volgt uit:
De periode van HC tot het park moet opgevat worden als de be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vestiging van de ongewoonheid, maar dan wel van een ongewoonheid met een speciale waarde. Die bevestiging gebeurt dan ook in twee fasen zoals dat in het schema valt af te lezen: II - de crisis, de ongewoonheid gecombineerd met een verlangen naar gewoonheid en III - de imbecielen-theorie, waarin de ongewoonheid als zodanig geaccepteerd wordt en waardoor uiteindelijk het gewone in een ander daglicht komt te staan. Nu gaat deze structurele organisatie van het verhaal gelijk op met de geestelijke ontwikkeling van Andreas, het gewone en het ongewone geven aan hoe hij zichzelf ziet ten opzichte van de maatschappij en ten opzichte van zichzelf. Ik zal deze gang van het bewustzijn van Andreas in het kader van de breuken en verschuivingen weergeven. Vóór Hampton Court, de eerste fase, levert zijn relatie met de maatschappij en de plaats die hij daarin heeft geen enkel probleem, het bewustzijn ervaart zijn positie in de culturele en sociale context als iets vanzelfsprekends, het denkt daar verder niet over na. We kunnen in deze fase spreken over een spontaan bewustzijn dat een komplete en onmiddellijke eenheid met de gegeven realiteit vormt en de aan Andreas opgedragen rol zonder meer accepteert. Storingen die optreden worden niet als belemmerend aangevoeld. De tweede fase, die van de crisis, is die van de bruuske vervreemding: hij wordt zich plotseling bewust van zijn anderszijn en beschouwt de spontaan uitgevoerde rol binnen de vertrouwde context als een ziekte, als een zwakheid. Het ‘ik’ dat daarin een plaats heeft gekregen, hangt van kunstmatigheid aan elkaar, wat voor vanzelfsprekend doorgaat is cultureel bepaald en niet echt. Er treedt een ik-splitsing op, een ander ‘ik’ komt op de proppen, dat zich als een anderszijn manifesteert, in de vorm van een stem, van de Derde, en tenslotte in Van Haaften. Het treedt buiten zichzelf, en aanschouwt zichzelf door een ander bewustzijn; vreemd aan de wereld, wordt het bewustzijn vreemd aan zichzelf. De derde fase is die van het volledig anderszijn en die van de theoretisering van de vervreemde maatschappij. Het andere ‘ik’ staat helemaal los, op zichzelf, behalve in de meester-leerling relatie tussen Andreas en Van Haaften, van wie de wederzijdse af- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hankelijkheid gesymboliseerd wordt door de vrouwen die ze bezitten of willen bezitten: Eline en Maffie. Maar helemaal vrij van de sociale en culturele instituties raakt men nooit, dat is onmogelijk, want die instituties zijn noodzakelijk voor de handhaving van het ‘ik’. Dat is het probleem dat gesteld en uitgewerkt wordt: het bewustzijn wordt zich bewust van de eigen versplintering: er is een groot aantal ‘ikken’ mogelijk en ieder daarvan representeert een bepaald deel van het subject in de rol die de sociale context van een gegeven ogenblik vereist. Er zijn net zoveel rollen als de instituties binnen de maatschappij produceren. De laatste fase is die van de verzoening. Na zijn omzwervingen keert het vervreemd bewustzijn naar huis en weet zich nu voorgoed versplinterd. Er bestaan geen objectief gegeven maatschappelijke contexten, er bestaan slechts contexten waarin het ‘ik’ zich elke keer moet realiseren volgens een ingegrift systeem. Deze kennis bevrijdt het bewustzijn van al zijn remmingen, doordat het inzicht krijgt in het spel van de maatschappij en van het subject dat daarin zijn rol vervult. Maar, van een echte verzoening is geen sprake, want de geconstateerde verschillen binnen de persoonlijkheid worden gerationaliseerd. Hampton Court is de biografie van een bewustzijn, een narratief verslag van de verschillende ervaringen die het ondergaat: de avonturen van Andreas Laan. Nu is het moment gekomen om het slot weer onder handen te nemen na de behandeling van de verschillende motieven en de structurering van het verhaal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.15. Hampton Court revisitedIn het park worden de belangrijke gebeurtenissen zoals die zich in HC en op 1 september afspelen, gereduceerd tot een kleine zwakheid en tot de vraag ‘waarom gebeurde het zo?’ Alle personen rond Andreas zijn van het toneel verdwenen en wat overblijft is een oud kereltje dat in het maanlicht zit te eten, de maan, en de herinnering aan een kinderversje. En daarbij nog het inzicht dat het allereenvoudigste voor 't oprapen ligt en dat hij voortaan in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gespletenheid verder zal leven: in gewone ongewoonheid. Dat is in feite de eindboodschap, de synthese, de kern van het slot. Maar ze wordt omkranst door wat ik een van de belangrijkste motieven heb gevonden: het magische, de fantasie van het kind, het kind in hem. Het oude mannetje, dat eet in het maanlicht, heel gewoon en heel ongewoon, de maan, een ongelooflijk en heel doodeenvoudig iets, het kinderversje dwaas en tegelijkertijd kinderlijk eenvoudig, betekenen dat rondom de kern, resultaat van de strak schematische uitwerking van de narratieve elementen, een krans van poëzie, van toeval, van subversiviteit hangt. Aan de ene kant het solide werk, een zich lineair chronologisch zich ontvouwend discours, schoksgewijs weliswaar maar toch systematisch, een door allerlei parallellen haast wetmatig aandoend verhaal, en aan de andere kant een totale doorbreking van elk causaal verbonden verloop van gebeurtenissen, een recit gebaseerd op toeval, magie en subversieve teksten. Het verhaal eindigt dan ook in een apotheose van deze fantasiewereld: op het allerlaatste ogenblik voelt Andreas plotseling de tijd niet meer. Het kind en de volwassene zijn één geworden, het ongewone verstart zich tot een oneindigheid; de tijd; produkt van de wetmatige wereld van de volwassene is opgelost. De strijd tussen de verschillende werelden is op dat moment in het voordeel van de fantasie beslist. Vertaal ik het probleem van gewoon/ongewoon in termen van orde en chaos, dan ziet het slot er als volgt uit. Orde en chaos, het volwassene en het jeugdige, de ernstige taal en de fantasie, de aanvaarding en de subversiviteit, het wetmatige en het toeval, het ongedeelde ‘ik’ en het verbrokkelde ‘ik’, de enkelvoudige betekenis en de los aan elkaar hangende fragmenten, vormen een reeks begrippen die de tekst in zijn tegenstellingen bepaalt. De dodelijke chaos die Andreas overvalt kan worden omgezet in humor, fantasie, 't middel om afstand van de orde te scheppen. Want de enige manier om de chaos tot de bodem door te denken en er uit te komen zonder in de terreur van de orde terecht te komen, bestaat erin om steeds stukjes orde in de chaos te projecteren en tegelijkertijd de orde met behulp van de fantasie te ondergraven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inzicht hebben in de wetten van de orde leidt ertoe dat je de nodige distantie ten opzichte van haar kunt innemen, dat je ontdekt wat vrijheid precies is. Vrijheid is niet het grenzeloos opgaan in zichzelf, dat betekent niets, dat is lucht. Vrijheid wil zeggen dat je erachter gekomen bent hoe de orde functioneert, dat haar normen en waarden volstrekt fictief zijn, maar dat je tegelijkertijd beseft dat je er niet zomaar onderuit kan komen. Vrijheid betekent inzicht in de werking van de ideologie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.16. De ideologische lectuur van ‘Hampton Court’In mijn analyse van Hampton Court heb ik het begrip ideologie weinig gebruikt; ik ben zoveel mogelijk ingegaan op het centrale motief: gewoonheid/ongewoonheid. In verband daarmee heb ik constant de nadruk gelegd op allerlei tegenstellingen als massa-enkeling, orde-chaos, vrijheid-gebondenheid, en ook op sociale rollen als producten van de instituties. Nu is het moment gekomen het accent te verschuiven naar de ideologie. In mijn artikel ‘Ter Braak en het verschil’ heb ik al eerder getracht een ideologische interpretatie van HC te geven, uitgaande van het begin van de roman, als Andreas uit Londen terugkeert en in de trein een ongeluk fantaseert. Deze passage geeft eigenlijk al aan wat er aan de hand is met de held. Daar wordt het probleem individu-subject, in de betekenis van het ideologiseringsproces zoals ik dat in het eerste hoofdstuk heb behandeld, aan de orde gesteld. Andreas vraagt zich dan af of de fantasiebeelden die hij op dat moment heeft, zich niet in een ‘andere laag van zijn hersens’ afspelen, of ze niet tot een droom gerekend dienen te worden. Maar ze zijn ook ‘nuchter en logisch’ en net zo ‘beklemmend en spannend’ als echte gebeurtenissen. Het zijn dromen, fantasiebeelden, illusies, waarin een kern van waarheid steekt, het zijn allemaal vormen van ideologie, en ze functioneren op precies dezelfde manier. Ze ontspruiten aan zijn fantasie en tegelijkertijd weer niet, zo waarschijnlijk zijn ze. Hijzelf is er wel de bron van maar toch schijnen ze ergens uit zijn hoofd te stijgen zonder dat hij er zelf iets aan kan doen. De beelden vormen een werkelijkheid die ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als fictie dienst doet en die hij niet goed kan plaatsen, zoals we onze werkelijkheid die eveneens gedeeltelijk fictie is in de betekenis van ‘ideologie’, ook niet goed kunnen plaatsen. Want we beschikken niet over alle maatschappelijke gegevens die nodig zijn om een volledig reële kijk op onze situatie te verkrijgen. We zijn dan aangewezen op ‘verbeelde’ kennis, droombeelden, die ons opgelegd worden: de ideologie. Het is alsof Ter Braak de werking van ideologie door heeft en alsof zijn tekst een vingerwijzing is naar het ontstaan en het probleem van de ideologie. Want ook in diezelfde passage zien we Andreas zich bewust worden van de opgedrongen collectieve bewustzijnsvormen waar hij geen raad mee weet. Dat zijn elementen in het verhaal die van belang zijn voor mijn ideologische lectuur: het ideologiseringsproces en de verschillende manifestaties waarin het zoeken van Andreas naar het individu-inzichzelf uitgebeeld wordt, het ‘individu’ zoals dat aan de subjectvorming voorafgaat. Het ongevormde ik dat in de verschillende identificatieprocessen en binnen een reeks van instituties tot een bruikbaar lid van de maatschappij gevormd dient te worden. Je kunt in dit verband eveneens van een authentiek spontaan zelfbewustzijn spreken, dat echter nooit gerealiseerd wordt. Soms, in een flits, lijkt het alsof men de bodemloosheid van het ‘ik-zijn’ ervaart. Maar het subject-zijn is te sterk, de ideologie te machtig om dat gevoel enige levenskans te bieden. Want onmiddellijk zullen bij zulke ervaringen de identificatiemechanismen in werking treden en zullen de Subjecten: God, Wet, Vader, noem ze maar op, het gevaar van de anarchie bezweren. In een ideologische lectuur van HC ligt het wel erg voor de hand ‘ongewoonheid’ aan ‘individu’ en ‘gewoonheid’ aan ‘subject’ te koppelen, want dan kun je vervolgens de daaruit voortvloeiende motieven: het kinderlijke, het magische, het toevallige, de breuken er prachtig bij betrekken. Op die manier neemt de psychische en fysieke afbladdering van Andreas de tegenovergestelde weg die een normaal mens aflegt, hij gaat van ‘subject’ naar ‘individu’ en terug. Illustratieve uitschieters in de tekst zijn in dit verband het optreden van Van Haaften, de verschillende leesprocessen, de dromen, de spiegelscène en het slot waarin Andreas inzicht krijgt in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de werking van de ideologie. ‘Er zijn net zoveel rollen als de instituties binnen een maatschappelijk geheel produceren en die rollen zal hij, Andreas, voortaan hyperbewust spelen’, is de uiteindelijke conclusie van het boek, wat nu niet zo verschrikkelijk revolutionair klinkt. Van belang is echter de manier waarop Andreas tot die conclusie komt en zijn uiteindelijke opstelling tegenover dit inzicht, een opstelling waarop Ter Braak in Dr. Dumay verliest... uitgebreid zal terugkomen. Ik wil enkele van de meest sprekende passages als illustratieve voorbeelden van een ideologische lectuur behandelen. De vier verschillende leeshoudingen van Andreas binnen het verloop van het verhaal kunnen we als vier verschillende posities beschouwen van ‘individu’ en ‘subject’ ten opzichte van de tekst als werkelijkheid, en eveneens als een spel van lisibiliteit en scriptibiliteit, zoals ik dat in paragraaf 2.2. aan de orde heb gesteld.
Ook in de dromen komen allerlei elementen voor die verwijzen naar het probleem van de ideologie. In de eerste droom waarin Andreas' vader dood in een wagen ligt, met de notabelen erom heen die de dode willen afschermen, is er sprake van de vernietiging van het Subject de bron van herkennen, erkennen en miskennen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kortom de ideologie. Met het wegvallen van de identificatiemogelijkheid stort de wereld van ideologie in elkaar en bestaat er een reële mogelijkheid dat Andreas doorkrijgt wat die wereld feitelijk inhoudt: illusie. Het merkwaardige van de eerste en de andere dromen is dat ze niet alleen het thema van de verloren subject-wording behandelen, maar tevens een nieuwe maatschappijvorm presenteren waarin een subject-vorming plaats moet vinden. Het is alsof die dromen een overgang van een rurale of standenmaatschappij naar een moderne, grootsteedse, samenleving weergeven. Die nieuwe gemeenschappen veroorzaken identificatiemoeilijkheden. Het Amerikanisme, de metropool met zijn massacultuur, modernisme, anonieme leiders, scheppen nieuwe Subjecten waarin Andreas zich niet kan vinden. In de vierde en laatste droom lijkt het alsof het ‘individu’ als ‘individu’ zich zal kunnen handhaven zonder een noodzakelijke subjectwording, of misschien is het beter om te zeggen dat ieder ‘subject’ zich als een ‘individu’ kan handhaven daar iedereen zijn krot een ‘slot’ mag noemen. Andreas is niet alleen een mens die het probleem van de subjectvorming door de ideologie concreet ervaart, maar is eveneens een Westeuropeaan die zich in een algemene culturele crisis bevindt, een crisis waarvan vele intellectuelen al voor, maar vooral na de oorlog de symptomen meenden te zien. De oude culturele training schiet tekort, de nieuwe die zich aandient jaagt angst aan. Wat zal daarvan het Subjectbeeld zijn: de techniek, de massa, de discipline, de stad; is er nog een mogelijkheid voor het spontaan bewustzijn zich een eigen gemaakt HC te scheppen? Het is opmerkelijk dat na 1 september het vraagstuk van de nieuwe cultuur niet meer ter sprake komt. Interessant met betrekking tot de ideologische lectuur van HC is de figuur van Van Haaften, die als een bron van een bijzonder soort kennis uit Andreas oprijst. Hij belichaamt een waarheid die ‘onwrikbaar’ is, een vrucht van eigen ervaring en daardoor in ‘vrijheid’ door hem geproduceerd lijkt. Het is dan ook alsof zijn imbecielentheorie de normen en waarden van de heersende ideologie aantasten, alsof hij door zijn gelijk de autonomie van het spontaan bewustzijn garandeert. In werkelijkheid bezit de theorie dezelfde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onverzettelijkheid van de ideologie; ze is net zo goed een produkt van een ‘beleefde’ relatie met de werkelijkheid, namelijk die van Van Haaften zelf. Daardoor bezit ze precies dezelfde kenmerken als de ideologie, ze gaat altijd op want Van Haaften is het begin en het einde van die kennis, de criteria bezitten in hem hun eeuwigheidswaarde. Zijn theorie is niets anders dan een wereldvisie vol tegenstrijdigheden die geen geldige verklaring geeft voor de maatschappelijke positie van de mens. Andreas moet zich eerst van deze illusie bevrijden, en dat lukt hem als hij de gecompliceerde werkelijkheid in haar tegenstellingen doorziet. Opvallend is het feit dat de imbecielentheorie deel uitmaakt van de vermeende dialectische beweging waardoor het nog duidelijker wordt dat de verzoening niet plaats vindt. Andreas neemt net zo veel van de imbecielentheorie op als hij nodig acht om de distantie met de bestaande ideologie in stand te kunnen houden. Alleen aan het slot krijgt de lezer nog even de mogelijkheid achter te schermen te kijken en het mysterie van het authentieke spontaan bewustzijn te peilen. Bij de ideologische lectuur van Ter Braaks HC is het zeker niet onbelangrijk na te gaan hoe tijdgenoten over dat werk oordeelden, al was het alleen maar om uit te zoeken of hij in die roman is afgeweken van de gangbare ideologie, en of er in zijn geval sprake is van modernisme. Een voorlopig onderzoek aan de hand van een twaalftal recensies heeft niet zoveel opgeleverd. Dat ligt ook aan de moeilijkheden die altijd aan een receptieonderzoek kleven. Wil je enigszins overzicht krijgen van de relaties tussen de recensies en het gerecenseerde werk dan moet je de ideologische uitgangspunten van de recensenten erbij betrekken, maar ook de persoonlijke relaties tussen hen en de auteurs. In het kleine wereldje van de Nederlandse letteren spelen persoonlijke rancunes en machtsstrijd een niet te verwaarlozen rol. Wil je daar inzicht in krijgen dan kom je al snel op het anecdotisch vlak terecht. Bovendien moet je ook selecteren uit het aanwezig materiaal wat de betrouwbaarheid van het onderzoek niet vergroot. Een ding staat vast: de tijdgenoten van Ter Braak bulkten niet van enthousiasme over HC; saai, puberaal, liefdeloos, intellectualistisch, narcistisch, cynisch waren de vrien- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delijke kwalificaties over het boek. Deze uitlatingen moeten we ook weer plaatsen tegen de gemiddelde literatuuropvattingen van de critici uit die tijd die meenden dat een roman het leven diende weer te geven, liefst op een bezielende manier. Kunst had als taak de mens tot het hogere te voeren. Voorzover er over moderne tendensen bij Ter Braak wordt geschreven komen de literatoren niet verder dan naoorlogs cynisme, bandeloosheid, gebrek aan ideaal, verzet tegen tradities, kortom niets om zich over op te winden. Zelfs de constatering van W.A.P. Smit en Hiegentlich, dat HC een essayroman was, meer een betoog met demonstratie dan het weergeven van het leven en dat Ter Braak daardoor verwant was aan Gide en Rivière wier intellectuele en morele verontrusting tot in hun romanteksten doorklonk in de vorm van essayistische elementen, levert niet veel op. Een modernistische periode construeer je er niet mee. In het uitgebreide artikel van Dina van Berlaer-Hellemans, ‘Twee romans uit de Forum-tijd: Hampton Court en Het land van Herkomst’ gaat zij uit van een literair-sociologisch standpunt dat hoofdzakelijk berust op opvattingen van Lukács, Lothar Köhn, Goldmann en Adorno. Volgens haar lijkt HC op het eerste gezicht een traditionele roman maar bij een nauwkeurig onderzoek blijkt dat dit niet het geval is. Het probleem wordt voor haar of HC door de geconstateerde afwijkingen een ‘meer waarheidsgetrouwe en doeltreffende commentaar’ op de werkelijkheid van toen geeft dan vele andere goed geconstrueerde werken. Dat pakt zowel positief als negatief uit. Haar onderzoek wijst uit dat de werkelijkheid zoals die door de auteur uitgebeeld wordt hyperrealistisch is en dat deze vorm van de realiteit een voyeuristische passiviteit van Andreas in de hand werkt. De bouw van het verhaal verraadt een tendens tot intellectuele constructie, een vermenging van allegorie en een filosofisch tractaat. De nevenfiguren belichamen begrippen (Maffie bijvoorbeeld de botte sexualiteit), de hoofdstukken kunnen we beschouwen als denkstappen, de intrige als een logische redenering (252). Het verloop van de hoofdstukken levert geen levensgeschiedenis in de vorm van een traditionele Bildungsroman op, die ‘èn individueel èn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exemplarisch zou zijn, èn realistisch èn tegelijkertijd betekenend’ (251). Het gebrek aan handelen moet gecompenseerd worden door ideeën. Vervolgens wijst ze op de dialectische indeling van de narratologische vorm: these (de gewoonheid), antithese (de ongewoonheid) en synthese (de ongewone gewoonheid). De synthese, het slot van de roman, zal de tegenstelling tussen de spontane wereld van Andreas en zijn ervaring van het ‘het niets’ opheffen in de oplossing van de ongewone gewoonheid. Voor Dina van Berlaer-Hellemans is deze oplossing het resultaat van een zuivere intellectualistische houding en beantwoordt die niet aan de dialectiek van Hegel. Want de verzoening dient niet alleen abstract maar ook concreet te zin, en dat is niet het geval in HC. Andreas steunt op zijn ‘egoïsme en oppervlakkigheid’ en aanvaardt de vervreemding waardoor het Bildungsideaal wel gesteld wordt, maar niet beleefd of uitgebeeld. Naar aanleiding van haar veroordeling van de roman in naam van Hegels dialectiek (elke tot het uiterst doorgevoerde redelijkheid die losstaat van enige concretisering leidt tot onredelijkheid) schakelt ze over op ‘Die Zerstörung der Vernunft’ van Lukács, en wijst ze Ter Braaks politieke houding af op grond van diens opvattingen. Ter Braaks irrationalisme, gevolg van relativisme en nihilisme, drukt de machteloosheid van de geest uit om los van enige praktijk de werkelijkheid te doorgronden. (255). Van Berlaer-Hellemans komt tot de conclusie dat Ter Braak door ‘detailrealisme in de werkelijkheidsvoorstelling enerzijds en voyeuristische passiviteit van het hoofdpersonage anderzijds’, iets heel anders weergeeft. Niet de burgerlijke maatschappij van de humanistische ideologie wordt uitgebeeld, maar de werkelijkheid van het interbellum in haar onzekerheid, tegenstrijdigheid en vervreemding. Dit in overeenstemming met de historische ontwikkeling van het Westeuropese kapitalisme. De problemen die in de roman gesteld worden, krijgen daardoor geen oplossing, maar blijven onveranderd. Ter Braak erkent de tegenstellingen maar doet er niets aan. Dina van Berlear-Hellemans schrijft: ‘de bouw van de roman evenwel vertolkt zeer precies de ideologische stellingname waarmee de burgerlijke intelligentie het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofd trachtte te bieden aan de opeenvolgende crisissituaties tussen beide wereldoorlogen’. (256) De oplossing aangevoerd in HC werkt de ‘ideologische leugen’ in de hand omdat ze de concrete historiciteit van de levensvragen ‘negeert’. Haar verwijt is dan ook dat Ter Braak zoals zoveel andere intellectuelen uit die tijd het nationaal-socialisme als een ‘denkprobleem’ hebben gezien en niet ‘als een maatschappelijk en politiek verschijnsel’ hebben bestreden. (256)
Tot zover een korte samenvatting van haar artikel. Op een aantal van haar argumenten ben ik al ingegaan. Haar verwijt dat HC wel in zekere zin het interbellum adequaat weergeeft door middel van het fragmentarische en het chaotische in zijn tekst maar er geen conclusie aan verbindt die welgevallig is voor het ‘realistisch’ standpunt van Lukács, vind ik niet terecht. Waarom zou in een roman de kloof tussen de romanwerkelijkheid en de romanpersonages te alle tijde overbrugd dienen te worden? Dat is een ethische eis aan een tekst stellen die nooit als criterium voor een analyse mag gelden. Bovendien kun je je afvragen of haar bezwaren wel juist zijn. Als een werk als HC van Ter Braak het probleem van het ideologiseringsproces in de moderne Westeuropese maatschappij aan de orde stelt en tegelijkertijd het vraagstuk van de vrijheid, als een roman toont dat er verschillende realiteiten zijn die nooit en te nimmer door de dialectiek verklaard kunnen worden omdat deze alleen maar pseudowetenschappelijke uitspraken produceert en vervolgens een valse eenheid poneert, dan heeft die tekst juist heel wat te betekenen. Voor Ter Braak bestaat er geen vloeiende dialectiek, maar wel breuken, tegenstellingen die paradoxaal zijn en daarom als probleem gesteld dienen te worden. En in het geval van HC door middel van een romantekst. |