Literatuur en ideologie
(1985)–Em. Kummer– Auteursrechtelijk beschermdProust en Ter Braak
4. Dreyfus en het onti-semitismeIk zal aan de hand van een voorbeeld laten zien waarom ik het niet eens ben met het standpunt van Zima inzake het sociolect bij Proust. Zima behandelt het onderscheid tussen schrijverschap en conversatie in de Recherche. Volgens hem worden bij Proust de sociale problemen gefilterd door het sociolect van de conversatie. De oppositie loopt parallel aan andere zoals tussen het mondaine en de kunst, of tussen bourgeoisie en aristocratie. Zima wil het onderscheid tussen schrijven en converseren echter verbinden met de tegenstelling tussen communicatie en niet-communicatie, of gebruikswaarde en ruilwaarde. Als voorbeeld neemt hij de Dreyfusaffaire, die onlosmakelijk verbonden is met het anti-semitisme dat als een rode draad door de Recherche loopt. Een Dreyfus-onderwerp aansnijden kan het prestige van de spreker verhogen of verminderen al naar gelang het milieu waarin hij converseert of tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
wie hij zich richt. Als Saint-Loup Dreyfusard is, verwerft hij iets wat de adel niet bezit: ‘kritische intelligentie’. Zo'n onderwerp van de conversatie (Zima spreekt over ‘intrigues’) bezit in een dergelijke gesprekssituatie: ‘geen enkele reële waarde (geen enkele esthetische, cognitieve of affectieve gebruikswaarde), maar de enige waarde is die van de vraag: het gaat er immers om apart, interessant of origineel gevonden te worden, wil men gevraagd en begeerd worden. Het mondaine communicatiesysteem kent dus geen enkele vaste waarde (geen adel, geen intelligentie, geen kunst, geen religie), al die waarden zijn relatief naar de mate waarin ze aan de wet van vraag en aanbod gehoorzamen’.Ga naar eind47. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Baron de CharlusEen dergelijk betekenisloos gesprek binnen een mondaine contekst vindt volgens Zima plaats tussen baron de Charlus en de verteller als beiden met het hele gezelschap van de Verdurin-salon van Boville-Feterne terugreizen naar Balbec en de trein stilstaat. De verteller ontmoet Bloch die graag wil dat hij zijn vader komt begroeten; de verteller wenst niet weg te gaan omdat hij jaloers is op Albertine en haar in de gaten wil houden. Baron de Charlus ziet Bloch, we weten dat hij hem al eerder gezien heeft en een oogje op hem heeft. Bloch gaat weg en de Baron probeert meer informatie over hem te krijgen. Hij zegt dan op een uiterst onverschillige toon tegen de verteller: ‘“Hij lijkt me intelligent, hij heeft gezegd dat hij schreef, bezit hij talent?” Ik zel tegen M. de Charlus dat het zeer vriendelijk van hem geweest was om tegen hem te zeggen dat hij hem hoopte weer te ontmoeten. De baron vertrok geen spier, zodat ik niet kon vaststellen of hij mijn zin gehoord had en daar ik vier keer mijn zin herhaalde zonder antwoord te krijgen vroeg ik me tenslotte af of ik niet een speelbal was van een akoestische zinsbegoocheling, toen ik meende te horen dat M. de Charlus tegen me had gesproken. “Woont hij in Balbec?” zei de baron op een zangerige toon (...). “Nee, ze hebben hier dichtbij “la Commanderie” gehuurd”. Na vernomen te hebben wat hij wenste te weten deed hij net alsof hij voor Bloch minachting had. “Wat een gruwel!” riep hij uit en gaf zijn stem weer het vertrouwde klaroengeluid. “Alle plaatsen of landgoederen “la Commanderie” geheten, zijn door de ridders van de orde van Malta (waar ik deel van uitmaak) gebouwd, net als de plaatsen die door de Tempeliers “le Temple” of “la Cavalerie” genoemd worden. Het zou niet meer dan normaal zijn als ik op “la Commanderie” zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
wonen. Maar een jood! Trouwens, dat verwondert me niet; dat houdt verband met een eigenaardige voorkeur voor heiligschennis zo eigen aan dat volk”’.Ga naar eind48. Deze passage wordt door Zima van het volgende commentaar voorzien: ‘In een andere communicatieve contekst, beheerst door de semen “adel” en “feodaliteit” siert baron de Charlus zijn gesprek op met lexemen die een begeerte uitdrukken om een verzoek uit te lokken; tegelijkertijd wil hij de indruk wekken dat hij koel en minachtend is ten opzichte van Bloch die zijn gezelschap zoekt. Door afstand te houden verzekert hij zich ervan dat hij voortdurend door een ander begeerd wordt en dat zijn mondaine waarde aanhoudt (...). Het seem “jood” dat als negatieve referentie dient voor de baron kan positief worden in een pro-Dreyfus-salon of in de wereld van M. Nissim Bernard waar de naam Rothschild heiemaal boven aan de sociale ladder staat’.Ga naar eind49. Zima laat voor het gemak de rest van de passage uit de Recherche weg, een passage die heel wat dingen kan verduidelijken, maar niet in het voordeel van zijn stelling. Want de baron gaat verder: ‘“Zodra een jood genoeg geld heeft om een kasteel te kopen, kiest hij er altijd één dat de Prieuré, l'Abbaye, le Monastère, la Maison-Dieu heet. Ik heb te maken gehad met een joodse ambtenaar, raad eens waar die woonde? In Pont-l'Evêque. In ongenade gevallen liet hij zich overplaatsen naar Bretagne, naar Pont-l'Abbé. Wanneer men in de week van Goede Vrijdag die onwelgevoegelijke schouwspelen opvoert die men passiespelen noemt, is de helft van de zaal gevuld met joden die jubelen bij de gedachte dat men een tweede keer Christus aan het kruis gaat slaan, hoewel natuurlijk niet in het echt. Tijdens een Lamoureux-concert zat ik op een dag naast een rijke joodse bankier. Er werd l'Enfance du Christ van Berlioz gespeeld, hij was ontsteld. Maar hij kreeg al gauw weer z'n gebruikelijke uitdrukking van gelukzaligheid toen hij l'Enchantement du Vendredi-Saint hoorde. Uw vriend woont in la Commanderie, de ellendeling! Wat een sadisme! Vertelt u me hoe ik er komen moet”, voegde hij eraan toe en keek weer onverschillig, “ik wil 's gaan zien hoe onze oude landgoederen een derglijke ontheiliging ondergaan. Wat ellendig, want hij is beleefd, en lijkt me scherpzinnig. Het ontbreekt er nog maar aan, dat hij in Parijs woonde, in rue du Temple!” M. de Charlus wilde, naar het scheen met deze woorden slechts een nieuw voorbeeld tot steun van zijn theorie vinden; maar in werkelijkheid stelde hij me een vraag met twee bedoelingen, waarvan de voornaamste was het adres van Bloch te weten te komen.’Ga naar eind48. Beiden worden vervolgens gestoord door Brichot, waarna de baron verdergaat met zijn tirade tegen de joden die in Parijs wonen. Als hij verneemt dat de vader van Bloch in de rue des Blancs- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Manteaux woont, roept hij uit: ‘“Wat een toppunt van perversiteit (...)” en hij scheen een diepe voldoening te vinden in zijn eigen ironisch verontwaardigde uitroep. “Rue des Blancs-Manteaux”, herhaalde hij en legde de nadruk op elke syllabe en lachte’.Ga naar eind48. De baron gaat in op een jodenbuurt in Parijs waar de oude Bloch had moeten wonen en maakt de opmerking: ‘“Ik bekijk dit alles slechts vanuit een artistiek standpunt. Ik doe niet aan politiek en ik kan niet een volk en bloc veroordelen, want Bloch bestaat immers, een volk dat Spinoza onder zijn beroemde kinderen telt. En ik bewonder Rembrandt teveel om niet de schoonheid te ervaren die een bezoek aan een synagoge kan oproepen’”.Ga naar eind48. Na nog een paar onaangename opmerkingen aan het adres van de joden gemaakt te hebben over hun sadisme, hebzucht en praktische instelling, zegt hij: ‘“Het is trouwens in die buurt dat er een merkwaardige jood woonde die ouwels in kokend water had gegooid, waarna ze hem zelf gekookt hebben geloof ik, wat nog merkwaardiger is want daardoor wekt men de indruk dat het lichaam van een jood evenveel waard is als het lichaam van onze lieve Heer. Misschien kunnen we met uw vriend regelen dat hij ons meeneemt naar de Blancs-Manteaux kerk”’.Ga naar eind48. Het commentaar van de verteller op de hele voorafgaande passage is in essentie dat de opmerkingen van de baron ‘anti-joods of pro-hebreeuws waren naar gelang men zich richt op de letterlijke betekenis van de zinnen of op de intenties die ze bevatten’.Ga naar eind48. Als de lezer deze passage over de Franse joden uit de mond van baron de Charlus onder ogen krijgt, heeft hij in principe al eerder, in Le côté de Guermantes, een andere scène met de verteller, Charlus en Bloch verwerkt. Na afloop van een bezoek bij Mme de Villeparisis loopt de baron mee met de verteller. Hun gesprek komt op het onderwerp Bloch naar aanleiding van wie de verteller opmerkt dat deze niet geweten zou hebben of Charlus tegen of voor Dreyfus was. De baron vindt namelijk dat de joodse kapitein geen verrader kan, zijn, want de joden zijn geen Fransen; het enige waarvoor hij veroordeeld zou kunnen worden is ‘schending van gastvrijheid’: ‘die landgenoot van uw schoolvriend zou een misdaad tegen zijn vaderland hebben begaan als hij Judea had verraden, maar wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft hij met Frankrijk te maken?’.Ga naar eind50. De baron stelt de verteller dan voor om Bloch feesten te laten organiseren in een zaal van de synagoge met opvoeringen zoals de meisjes van Saint-Cyr gaven voor Lodewijk XIV, met een besnijdenis of joodse zangen en voortbordurend op dit onderwerp zegt hij: ‘“Misschien zou u zoiets kunnen organiseren, misschien zelfs wel feestjes waar je kan lachen. Bijvoorbeeld een gevecht tussen uw vriend en zijn vader waarbij hij hem dan verwondingen toebrengt zoals David Goliath. Dat zou wel een dolle klucht opleveren. Hij zou zelfs, als hij toch bezig is, wat flinke meppen kunnen uitdelen aan zijn kreng, of zoals mijn oude dienstbode zou zeggen zijn karonje van een moeder. Dat zou nog eens goed werk wezen en bij ons zou het best in de smaak vallen, wat, jonge vriend? Wij houden wel van exotische taferelen en dat buiten-Europese schepsel een pak rammel geven zou een verdiende afstraffing zijn voor zo'n oude tweebult”’.Ga naar eind50. De verteller staat paf over deze gruwelijke woorden en vraagt zich af hoe je de relatie tussen goed en kwaad in één persoon moet bestuderen. Als hij hem antwoordt dat mevrouw Bloch dood is en de vader het niet zo leuk zal vinden om zijn gezichtsvermogen te verliezen bij zulke spelletjes, wordt Charlus kwaad. Er staat letterlijk ‘scheen hij kwaad te worden’, wat van belang kan zijn voor een interpretatie. ‘“Dat was heel verkeerd van die vrouw”, zei hij, “om dood te gaan. En over het verlies van beide ogen gesproken, precies, de Synagoge is blind, zij ziet de waarheid van het Evangelie niet. In elk geval, bedenk eens, in deze tijd, nu al die stakkerige joden doodsbang zijn voor de stupide razernij van de christenen, wat een eer voor ze dat een man als ik zich verwaardigt vermaak te scheppen in hun spelletjes!”’.Ga naar eind50. Als de verteller de vader van Bloch die op dat ogenblik toevallig langskomt, aan de baron wil voorstellen, ontsteekt de laatste in grote woede. Ongepast dat een jonge man als de verteller de baron aan een dergelijk waardeloos individu voorstelt: ‘“Hooguit zal ik misschien, als me ooit het oosterse toneel dat ik net heb geschetst wordt geboden, tot dat minne kereltje een paar minzame woorden richten. Maar op voorwaarde dat hij zich royaal door zijn zoon heeft laten afrossen. Misschien spreek ik dan zelfs mijn voldoening wel uit”’.Ga naar eind50. En tot slot komt de hele Dreyfus-affaire voor de baron erop neer dat hij nu allerlei onmogelijke, burgerlijke mensen bij zijn familie tegen het lijf loopt omdat ze aangesloten zijn bij de rechtse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
groepering van de Ligue de la Patrie Française. De reactie van de verteller is dan: ‘Deze luchthartigheid van M. de Charlus maakte hem nog meer verwant aan de Duchesse de Guermantes’.Ga naar eind50. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Eerste ideologische lectuurIk begin met het eerste stuk. Twee onderbrekingen in de Charlus' tirade zijn opmerkelijk, want ze brengen de lezer aan het twijfelen of de baron wel meent wat hij zegt.
Er is nog een andere reden om de woorden van Charlus te wantrouwen. Hij associeert het huis Orléans met de Blancs-Manteaux kerk, een huis waar hij zelf verwant mee is, maar dat bevolkt wordt door een stelletje oplichters en misdadigers, gevolg van het feit dat ze onder hun voorouders twee mensen tellen die homosexueel waren. Hij eindigt met de sarcastische opmerking ‘Wat een familie!’. We komen later te weten dat Charlus zelf homosexueel is en met alle geweld zijn sexueel gedrag wil verbergen voor anderen; hoe moeten we zijn woorden nu opvatten? Spot hij met zijn eigen afkomst en toont hij tegelijkertijd zijn afschuw voor het ‘vrouwelijk’ gedrag van de beide genoemde Orleans-leden? We | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
weten ook dat de baron nooit vrouwelijk gedrag van een man toestaat, terwijl hij er zelf gepoederd en geschminkt bij loopt. Deze tegenstellingen en woordspelingen in het betoog van de baron worden versterkt door zijn ‘ironisch verontwaardigde uitroep’, om maar niet te spreken over de ‘trotse en gezwollen toon’ waarop hij zijn esthetische standpunten uiteenzet. In dit kader kun je je vervolgens afvragen welke functie al die prachtige Franse namen van domeinen, plaatsen en straten met hun oud- christelijke traditie hebben. En of Charlus niet een loopje neemt met verteller en lezer met zijn verhalen over verontruste en verblijde joden bij het horen van gewijde muziek! Die namen moeten volgens het tot vervelens toe herhaalde recept van Proust een effect van associatie leveren, in dit geval van de grootheid en zuiverheid van de christelijke middeleeuwen tegenover de vers binnengedrongen joden. Maar het werkelijke effet is komisch, zoals bij vele delen van deze passage. Schijn en werkelijkheid, daar gaat het om. Wat zegt Charlus? Wat meent hij? Eén ding is zeker, hij wil weten waar Bloch woont en hij benadert de verteller zo dat deze er niet achter kan komen wat zijn echte gevoelens zijn. De tweede passage wordt ingeluid door een opmerking van de verteller die meent dat Bloch naar aanleiding van de opmerkingen van de baron over de zaak Dreyfus moeite gehad zou hebben om uit te maken of deze voor of tegen de kapitein was. Opnieuw is de vraag aan de orde of we de woorden van de baron letterlijk moeten opvatten of niet, of ook hier niet sprake is van ironie! Want in de periode van de affaires van Boulanger en Dreyfus werd heel serieus gedebatteerd over het nationaliteitsprobleem van de joden. En dat bracht vele nationalisten onder wie Barrès in moeilijkheden. Hoe iemand die geen Fransman was te veroordelen voor landverraad? Tenslotte de festijnen waarop hij zichzelf en de verteller wil trakteren met o.m. het David en Goliath-spelletje; en de termen waarin het voorstel wordt gedaan: ‘exotische taferelen’, ‘buiten-Europese schepsel’, ‘tweebult’, (in het Frans gebruikt Proust | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘chameau’, dus kameel, stommeling, of iets dergelijks, evenmin een subtiel woordspel), ‘oosterse toneel’, ‘royaal afrossen’. Van politieke onverschilligheid tegenover de joodse zaak gaan we nu weer over naar een esthetische opvatting die cynisch, zo niet krankzinnig is. Aan de andere kant is het ook zo, dat de baron sado-masochistische trekken heeft, dat Morel echt bang voor zijn waanzin is en dat hij zich laat aftuigen in een mannenbordeel! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Het groteskeCharlus toont zich van twee kanten: hij bezit een hooghartige kant die zo op het eerste gezicht ongeloofwaardig aandoet, zodat je geneigd bent zijn reactie op de dood van moeder Bloch en op het voorstellen van vader Bloch niet serieus te nemen; en een frivole kant, die we terugvinden in zijn houding tegenover de Dreyfusaffaire, waarop hij volgens de verteller reageert als een Guermantes. De hooghartigheid van de baron is niet een bewust komisch bedoelde houding en ook niet uitsluitend komisch. De baron staat in zijn eigen ogen buiten en boven alles, hij behoort tot de oudste geslachten van Frankrijk, is geparenteerd met alle gekroonde hoofden in Europa en bezit een buitengewone intelligentie en kunstzinnigheid. Het ongeloofwaardige in zijn gedrag wordt veroorzaakt door de tegenstellingen die wij opmerken tussen wat hij van zichzelf vindt en wat anderen van hem zien. Neem bijvoorbeeld zijn homosexualiteit. Daar wil hij niet voor uitkomen, maar iedereen weet ervan op het laatst, de Verdurins generen zich al niet eens meer. Zijn optreden geeft aanleiding tot allerlei komische toespelingen. Van een vreesaanjagende, onaantastbare en superieure man zien we hem veranderen in een kwetsbaar mens, aan wie niets bespaard blijft, ook het belachelijke niet. In zijn uiterlijk wisselen het tragische en het komische elkaar eveneens af: dik, gepoeierd, opgemaakt, met bewegingen die ‘de nicht’ verraden, is hij lang niet altijd degene voor wie hij gehouden zou willen worden. Toch blijft hij intelligent en angstaanjagend. De baron de Charius is het uitgesproken type van een grotesk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
personage, tragisch en komisch tegelijkertijd. En die tegenstrijdigheid brengt een omkering van waarden tot stand. Zijn personage illustreert op een indringende manier het ambivalente en subversieve die bij Bakhtine kenmerkend zijn voor het groteske. Een voorbeeld: in de visie van het radicale anti-semitisme werd de jood afgeschilderd als een vreemdeling die de Franse gemeenschap binnendrong en corrumpeerde; de joden vormden een syndicaat (term die door Proust vaak op de hak genomen wordt), dat wil zeggen een soort maffia met een groot aantal vertakkingen, die het werkelijke bestuur van het land, ja van de wereld in handen had. Tevens waren ze uit op het vermolmen van het volk en vormden ze een gevaar voor de gezondheid van de Fransen. Ze hadden het niet zomaar gemunt op de autochtone melsjes, maar gedroegen zich sexueel nog pervers ook. Later zou het tot een heilige drieëenheid uitgroeien: links-intellectueel - homosexueel - joods. Als je één van de drie kenmerken bezat kreeg je onmiddellijk de andere twee toegewezen. Léon Blum werd in de jaren van het Volksfront voor ‘nicht’ uitgemaakt, een belediging die als zeer zwaar gold voor de viriele rechtse denkers. En dat ging helemaal op als het een masochistische homofiel betrof. Wat doet Proust? Hij laat een baron die behoort tot een van de oudste geslachten in Frankrijk door zijn werk wandelen met al die aan joden toegedichte eigenschappen. Een baron die nota bene op een ironische manier anti-semitische leuzen belachelijk maakt! Ik wil nog wijzen op een ander element dat het contrast vergroot: de houding van de verteller. De relatie tussen de verteller en de baron is tekenend voor de functie van Charlus als snijpunt van contrasterende ideologieën. De verteller heeft uitgesproken meningen, hij is bijvoorbeeld Dreyfusard, vindt de baron een slecht en lichtzinnig mens, weet wat er achter zijn betoog steekt, maar fungeert toch als een soort aangever in een sketch. Want na het ook door hem afschuwelijk gevonden voorstel van Charlus, gaat hij gewoon door alsof er niets aan de hand is. Hij informeert de baron dat moeder Bloch dood is en wil hem de oude heer Bloch (d.w.z. Goliath uit het festijn) voorstellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. Het functioneren van de ideologieAls we de verschillende resultaten van onze tekstanalyse resumeren, kunnen we ze onderbrengen in de volgende categorieën:
De uitspraken (1) (2) en (4) zal elke rechtgeaarde anti-semiet uit die tijd onderstreept hebben, maar (3) daarentegen niet; (5) zou een anti- Dreyfusard ook wel aangehangen hebben, (6) en (7) niet; de punten (8) tot en met (12) kunnen dan enigszins beoordeeld worden als we als lezer het hele personage in een bepaald kader kunnen plaatsen, zoals ik geprobeerd heb te doen, door hem als een groteske figuur af te schilderen. Een kader dat tot stand gekomen is door andere passages waarin hij een rol speelt erbij te halen. Dat de baron a-politiek en esthetisch gericht is, lijkt me juist; zijn superioriteit wordt door hem en de schrijver gesteld maar vaak doorkruist. De mening van de verteller over de baron valt samen met het oordeel dat wij bij lectuur over hem vormen. En | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat is bij een groteske figuur altijd dubbelzinnig. Laten we nu terugkeren naar de eerste passage en opnieuw de vraag stellen wat schijn is en wat werkelijkheid. Van schijn spreken we als lemand iests zegt wat hij niet meent. Doet de baron dat? Nee! Zijn superioriteit staat voor hemzelf buiten kijf, hij gelooft vast in het Christendom en in de traditie, aan zijn voorkeur voor het esthetische valt niet te tornen en over zijn belangstelling voor Bloch wordt bij herhaling gerept. Het enige dat hij niet echt vermeldt is zijn voorkeur voor mannen; daarover zwijgt hij, wat dus niets te maken heeft met schijn. Blijft het laatste punt (13) over: is hij anti-semiet of pro-hebreeuws, is hij voor of tegen Dreyfus? Op het eerste gezicht is de twijfel van de verteller al voldoende om het probleem van schijn en werkelijkheid te laten vallen: als hij niet weet wat er nu precies aan de hand is, kunnen wij moeilijk vaststellen of de baron een consistent verhaal houdt of niet, of hij alles doet om zich op de voorgrond te plaatsen of niet. Maar zo gemakkelijk liggen de zaken niet. De relatie vertellerschrijver is niet zo helder. Zonder op theoretische modellen terug te willen vallen, stel ik vast dat er een verteller is die als personage in beide passages speelt, en een verteller die het gebeuren later optekent, een vertellend ik en een verhaald ik. Het curieuze is dat de verhaalde ik zo afstandelijk reageert op de op z'n zachtst gezegd vreemde voorstellen van de baron. Hij krijgt hier een duidelijk aangeeffunctie, een rol die hij overigens dikwijls vervult. Het feit dat de oudere ik alles weet en hij de verhaalde ik als een soort doorgeefluik neerzet, heeft een vertroebelend effect. Proust is uiteindelijk toch degene die deze hele scène registreert en hij speelt bewust met verschillende registers om de verwarring te vergroten. Het is een feit dat de lezer nergens een eenduidig oordeel van de baron over het anti-semitisme krijgt. Het is zoals de verteller zegt: houden we ons aan de letterlijke betekenis van zijn woorden dan is hij anti-semiet, maar gelet op zijn intenties is hij pro-hebreeuws, zoals hij ook niet ongevoelig is voor de hebreeuwse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
cultuur. Maar wat moet ik onder pro-hebreeuws verstaan? Dat hij een zwak heeft voor de riten van de joodse godsdienst, voor de joodse cultuur? De woordspeling in de eerste passage (bloc - Bloch) maakt zijn uitspraak niet meteen geloofwaardig. Zijn voorstel in de tweede passage geeft evenmin aanleiding met ongemengde gevoelens het cultuur-enthousiasme van de baron te beoordelen. De Lodewijk XIV - allure waarmee hij de riten wil aanschouwen en de woorden die hij gebruikt zetten alles op losse schroeven. Proust speelt de vertellende ik, de verhaalde ik en de baron zo tegen elkaar uit dat de lezer zelfs met de kennis van het hele verhaal verward achterblijft. In de passages die ik heb geïnterpreteerd heeft de baron een royale minachting voor het anti-semitisme van zijn tijd en staat hij daar ver boven. Die minachting verwoordt hij in termen die anti-semieten zelf ook gebruiken: het effect is komisch. Zijn onderbrekingen versterken dat effect. Voeg je daar zijn curieuze pro-hebreeuwse opvattingen aan toe, dan krijgt de figuur van de baron helemaal groteske allure. In hem komt een aantal contradicties tot stand; er is geen sprake van schijn of werkelijkheid, maar van verwondering en desoriëntering. In de baron is het tegenstrijdige vlees geworden. We weten niet meer wat we ervan moeten denken. De vermenging van het afschuwelijke en het komische werkt intens, vooral als het gericht is op een terrein waar het taboe in alle opzichten heerst. Proust laat ons lachen om dingen waarvan men in het algemeen alleen het tragische en afschuwelijke wil zien. Het tragische ontkent hij niet, hij laat zich er ondubbelzinnig over uit dat de jood en de homosexueel de verstotenen van deze wereld zijn. Maar je kunt om de tragiek lachen, zelfs als je niet precies weet wat je over de gebruikte voorstelling van zaken moet denken. Meent de baron het of niet? De schrijver laat de lezer om zijn personage lachen, en laat hetzelfde personage er zelf ook om lachen, zodat een surplus aan betekenis gecreëerd wordt dat ruimte openlaat voor twijfel aan de vaste waarden. Oude vertrouwde namen (oud-christelijke) worden verbonden met mensen (joden) die in de letterlijke betekenis van de tekst niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gunstig beschouwd moeten worden (het zogenaamde anti-semitisme van Charlus). Die vertrouwdheid kan niet beschermd worden tegen hen. Later blijken leden uit die zo gevaarlijke groep een uitgesproken aantrekkelijkheid te bezitten. Bloch is interessant en aantrekkelijk voor Charlus, mede vanwege zijn Hebreeuwse achtergrond. Erotiek en discriminatie worden op een wonderlijke wijze aan de man gebracht. We weten dat er naast de letterlijke betekenis van de tekst (tekstideologie) een maatschappelijke ideologie bestaat die over dezelfde groep mensen eenzelfde soort afkeuring uitspreekt, en daarnaast weer een andere maatschappelijke ideologie die, door ervaring rijk geworden, elke discriminerende uitspraak verwerpt.Ga naar eind51. En hetzelfde gaat op voor homosexualiteit. Alle ideologieën komen in hun onderlinge relaties samen in de persoon van baron de Charlus, een bij uitstek grotesk personage. Kortom, we hebben hier een mooi voorbeeld van het hanteren van ideologieën: tegenstrijdige uitspraken worden gedaan die rationeel lijken maar het niet zijn. Het gaat immers om de relaties die mensen hebben ten opzichte van ideologische uitspraken. De baron wordt in de Recherche een ‘literair’ instrument waardoor die relaties tot een bepaalde ideologie aan de kaak worden gesteld. Het functioneren van de ideologie wordt blootgelegd: literair omdat ze in een tekst voorkomt die wij via training als literair hebben leren opvatten, literair ook omdat de wijze waarop de hele argumentatie wordt opgediend alleen in een ‘literair’ betoog past. In een ander betoog zou ze niet geaccepteerd worden. Dat maakt literatuur tot een bij uitstek geschikt genre om te ‘dé-ideologiseren’. De kunstgrepen die men daarin kan hanteren, de vrijheid die men heeft om te kunnen spelen met allerlei presupposities zonder gebonden te zijn aan verplichte argumentatiefiguren, maken dat mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5. Uitgebreide ideologische lectuurMen zou kunnen aanvoeren dat de manier waarop Charlus met de anti-joodse opmerkingen een komisch effect bereikt, een typisch mondain gegeven is: lichtzinnigheid, Guermantes-achtig. Nu lijkt me dat laatste niet op te gaan, want de Guermantes hebben niet de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
esthetische voorkeuren die de baron erop na houdt. Hij behoort weliswaar tot de clan, het type Guermantes, maar neemt daarin weer een heel aparte plaats in. En dat is juist zo belangrijk bij Proust, wat tevens het anti- of pro-semitisme van de personages raakt: iedereen reageert op de affaire Dreyfus of op het jood-zijn op zijn eigen wijze. Voor de hertogin de Guermantes is het hele anti-semitisme, veroorzaakt door Dreyfus, een vervelende zaak, want door het gemêleerde gezelschap van anti-Dreyfusards vieren wansmaak en ongemak hoogtij en zij verveelt zich daarbij. Voor de hertog, die een modern mens is en de zon in het water kan zien schijnen, ‘best met een neger wil wandelen’, gaat de solidariteit met de groep voor. Als je Saint-Loup heet en gekozen moet worden voor de Jockey-club, dan sta je niet achter Dreyfus. Wanneer je als Swann geaccepteerd wordt door de kringen van Faubourg Saint-Germain, dan kies je de kant van de Faubourg, zeker hij: ‘een uitgesproken fijnproever, een positivistisch ingestelde geest, een kunstverzamelaar, iemand die van oude boeken hield, lid van de Jockey-club, een man die algemeen geacht werd, kenner van goede adressen die ons (de hertog, Em.K.) de beste port die je je kunt voorstellen opstuurde, een kunstliefhebber en een vader van een gezin’.Ga naar eind52. Afgezien van het komische effect, hoeven we ons niet te verbeelden dat zulke rare argumenten niet gebruikt worden in racistische uitspraken binnen alle groepen van de bevolking: ‘Hé jij, Dupont, Durant, Dupuy, bezitter van een Renault, lasser bij Essec et cie, lid van de locale boules-club, oud-strijder, médaille militaire, wat sta je daar te suffen, de Noordafrikanen staan in je slaapkamer. Jij, vader van een gezin’. Norpois spreekt de taal van de diplomatie, of hij voor of tegen is valt niet uit te maken. Hier hebben we evenmin met een mondain sociolect te maken, maar met het pasticheren van de diplomatentaal, waar je, glad en ondoorzichtig als ze is, alle kanten mee op kunt. Maar grappig is het wel! En generaal De Beautreillis, een naam die op zich al voldoende is voor het komische, is zó anti-Dreyfusard dat hij het niet eens meer probeert uit te drukken.Ga naar eind53. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Even opvallend zijn de bekeringen, door hun onverwachtheid, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de gebruikte argumenten, of door afwezigheid van argumenten. Saint-Loup, eerst vurig aanhanger van Dreyfus, verandert van mening en staat plotsklaps achter het leger. De hertog de Guermantes verandert plotseling van opinie, omdat hij wordt uitgelachen om zijn anti-ideeën door drie dames, een Italiaanse prinses en haar beide schoonzusjes. De prins de Guermantes, ongelofelijk anti-semitisch, gaat aan de schuld van de kapitein twijfelen na een gesprek met een generaal; zijn vrouw ook, maar dat heeft weer heel andere oorzaken. In de salons gaat het er nog veel gekker aan toe; de kringen van Saint-Germain behouden de gewoonte om mensen van een ander ‘slag’ die ze tijdens de affaire over de vloer hebben gekregen, te ontvangen: een sociale omwenteling. Voor de Verdurins (pro-Dreyfus geworden) is het een goede zaak geworden die hen geen windeieren heeft gelegd, want ze hebben er een hele pléiade musici en dichters aan overgehouden. Wat Mme Verdurin overigens niet verhindert haar goede politieke keuze naar de achtergrond te werken als het haar van pas komt, bijvoorbeeld als ze adellijke mensen wil uitnodigen. Kortom, bij Proust speelt duidelijk het irrationele karakter een rol in de keuze voor een bepaalde mening, ‘goed’ of ‘slecht’. Irrationeel bepaald zijn de relaties tot ideologieën, de manier waarop wij ze rechtvaardigen en aangeven wat onze plaats is in deze wereld. En dit gaat op voor alle lagen van de bevolking. Als de verteller terugkomt van het bezoek bij Mme de Villeparisis hoort hij twee bedienden, één van zijn eigen huis en één van De Guermantes, praten over de Dreyfus-affaire. Zijn commentaar is dan dat de waarden en tegenwaarden die in de top van de Ligue de la Patrie Française en van de Droits de l'Homme geproduceerd worden, doorklinken tot in de onderste laag van de bevolking.Ga naar eind54. Maar tegelijkhertijd wordt ook Reinach erbij gesleept, één van de joodse hoofdfiguren achter de rehabilitatie van Dreyfus. Proust beschouwt hem, hoewel hij zelf rationeel te werk dacht te gaan, als een manipulator van menselijke gevoelens. Hij en Bloch klezen voor Dreyfus vanwege hun afkomst, vanuit henzelf onbekende motieven. Trouwens, voor Proust is die hele affaire een irrationele breuk in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
het historische proces; ze komt uit de lucht vallen. Beroemd geworden is de vergelijking met een kaleidoscoop, waarin nadat het instrument gedraaid is de steentjes plotseling andere patronen en kleuren laten zien. Als er in de tijd waarin deze passages spelen een oorlog uitgebroken was met Duitsland, hadden de joden als verdedigers van het vaderland een uitgekozen positie bekleed. Dat lijkt me waarschijnlijk, want na de eerste wereldoorlog is het in Frankrijk tot de jaren dertig enigszins rustig gebleven op het terrein van het anti-semitisme. Zelfs de Action Française hield zich koest, totdat de crisis, het fascisme en nazisme zich aandienden en de kaleidoscoop weer keerde. Biedt de kaleidoscoop op dat moment echt een nieuwe configuratie van steentjes, of één die verdacht veel lijkt op die van voor de eerste wereldoorlog? Een probleem dat centraal staat in de discussies over de mate waarin de verschillende rechtse en linkse stromingen van vóór de oorlog een blauwdruk zijn van het later verwezenlijkte nationaal-socialisme.Ga naar eind55. De verteller constateert hoe de meningen in de oorlog zijn veranderd. Hoe weinig de jonge mensen op de hoogte zijn van de hele Dreyfus-affaire. Zijn conclusie is, nadat hij het pro-Duits gedrag van de baron en zijn eigen anti-Duitse standpunt vergeleken heeft met andere soorten gevoelens zoals zijn liefde voor Albertine en die van Saint-Loup voor Rachel, dat al die sentimenten komen en gaan en dat het object waarop ze gericht zijn na afloop zonder enige betekenis achterblijft. Zo ook met Duitsland. De verteller merkt op: ‘Ik had in mijn land al een reeks van haatgevoelens zien opkomen waardoor bijvoorbeeld Dreyfusards als Reinach als verraders beschouwd werden - duizend keer erger dan de Duitsers aan wie Frankrijk door hen werd uitgeleverd - Reinach met wie nu de vaderlandslievende mensen samenwerkten tegen een land waarvan elke inwoner vanzelfsprekend een leugenaar was, een woesteling en een stommeling, met uitzondering van de Duitsers die de Franse kant hadden gekozen, zoals de koning van Roemenië, de koning der Belgen of de keizerin van Rusland’.Ga naar eind56. Bestudeert men in dit verband de veranderingen in de gevoelens van een subject tegenover een object, dan dient men volgens de verteller te concluderen dat die gevoelens niet in het object huizen maar in het subject. Door ze op het object te projecteren, een vrouw of een land, treden er door onbegrepen tegenstellingen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
spanningen op en ziet men dat: ‘De intelligentie dan geen moeite heeft om op dat onderscheid een theorie te baseren (tegennatuurlijk onderwijs van de congregaties volgens de radicaal-socialisten, onmogelijkheid voor het joodse volk Frans te worden, eeuwigdurende haat van het Duitse volk tegen het Latijnse ras, terwijl het gele ras voorlopig in ere hersteld is)’Ga naar eind57. Met andere woorden, onze opinies en gevoelens, produkten van irrationele motieven, worden tot rationalisaties vervormd. Relaties worden op die wijze vanzelfsprekend en kunnen aldus onze identiteit helpen bevestigen. Gebeurt dat niet, dan volgt onbegrip, verwardheid etc. Zo functioneert ideologie! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.6. De functie van BlochNog beter inzicht in de werking van ideologie krijgen we als we onze aandacht richten op de figuur van Bloch. Te meer daar hij in beide passages betrokken is bij de houdingen en uitspraken van de baron. Bloch fungeert als kruispunt van ideologieën, als verstoorder van een goed geweten. Zijn jood-zijn krijgt van het begin af aan de volle aandacht en dat blijft zo in het hele werk. Bloch is tegelijk het drama en de klucht van de assimilatie. Hier opnieuw tragiek en humor rond zaken waarover wij ons nu, na de tweede wereldoorlog, terughoudender zouden betonen. We volgen Bloch vanaf zijn jeugd: in het begin zien we hem bij de grootvader van de verteller die een nogal eigenaardige manier heeft om de ‘jood’ in de vrienden van Marcel te herkennen. Later volgt de ontmoeting op het strand van Balbec waar Bloch zijn joodse afkomst verloochent; hij komt uit een gezin dat de verteller zelf ook liever niet ontmoet. De familie Bloch is te opzichtig joods voor hem, hoewel hij tegelijkertijd één van die typisch ‘joodse’ trekken, namelijk verlangen naar geborgenheid, sympathiek vindt. Maar dat is dan een ‘Oosteuropese’ eigenschap! Bovendien komt hier een aantal andere kenmerken naar voren die door de verteller niet expliciet in relatie met het jood-zijn gebracht worden, maar passen in het historische kader. Het gezin Bloch wordt o.m. gevormd door meisjes van wie het gedrag ‘aanstootgevend’ is. Eén van hen is zelfs leshisch. De vader is prollerig, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
grootvader zo mogelijk nog erger. Eigenschappen die toen en later graag als typisch joods beschouwd werden door de inwoners van Frankrijk. Zo ging het in die tijd. Jezelf opkrikken door anderen met je eigen normen verdacht te maken: ‘Ik, Dupont, edelkelt, viriel tot in de toppen van mijn lichaamsdelen, ik ben trouw, eerlijk en bescheiden, en heb het recht om anderen, en vooral als zij geen Galliërs zijn en zeker als het om Joden gaat, op grond van die eigenschappen uit te stoten. Dan hoef ik niet te twijfelen aan mezelf, aan mijn ethiek en vooral niet aan mijn “historische blunder”, de nederlaag tegen Duitsland van 1870. Een breuk in het beeld van mijn zelfbevestiging waar ik nog niet overheen gekomen ben. Zo heb ik de schuld van al mijn ellende gevonden’. Nu zou het maar al te gemakkelijk zijn bovenstaande reacties van de verteller tegenover het gezin Bloch vanuit de halfjoodse afkomst van Proust te verklaren. Hij zou zich daarvoor schamen onder meer door de vernederende opmerkingen die hij te horen had gekregen in aristocratische kringen! Of door reacties van het Franse publiek op de andere joden. Maar dat is lastig uit te maken en feitelijk niet interessant. Interessant zijn de verschillende tegenstellingen die de figuur van Bloch oproept en die we moeten plaatsen in het kader van de historische achtergrond en van de gevoelens van nu. Dat is de taak van de ideologische lectuur. Dat vele geassimileerde joden (en niet alleen in Frankrijk) zich zowel vóór als ná de eerste wereldoorlog gegeneerd hebben bij het binnenstromen van Oosteuropese Joden met hun vreemde uitdossingen en gewoontes, is een feit. En ook dat zij met hun opzichtige aanwezigheid de moeilijk verworven samenwerking en gelijkschakeling van de gevestigde Joden in gevaar brachten.Ga naar eind58. De inlanders waren gevoelig op dat punt, daar hadden de geassimileerde joden al genoeg leergeld voor betaald. Bovendien liepen onder die mensen uit Oosteuropa gevaarlijke elementen rond, revolutionaire, bommengooiers. Daar moesten al die bourgeois niets van hebben, joods of niet-joods. Een beetje links van het centrum was gewaagd genoeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kwestie is nu de volgende. De joodse assimilatie vormde al lang een probleem, dat door de Dreyfus-affaire nog in scherpte toeneemt. De verteller staat achter Dreyfus, zijn moeder ook, maar zijn vader niet. Interessant is de houding van de verteller tegenover het assimilatieprobleem dat achter de Dreyfus-affaire schuilging. Hoe verwerkt hij dat? En hoe verwerken wij het, nu we nauwelijks meer weten wie Dreyfus was en hoe hoog die hele affaire de gemoederen in Frankrijk heeft opgehitst? Vandaar mijn aandacht voor de volgende passage: de ontvangdag van Mme de Villeparisis, waar zowel de verteller als Bloch aanwezig zijn. De eerste geeft een algemeen beeld van de Dreyfus-affaire met de gevolgen ervan voor de Franse joden. Vooral de hoger geplaatste joden zullen eronder lijden. Hij knoopt daar echter de consequentie aan vast dat een onbekend iemand als Bloch dan onopgemerkt kan blijven. Dat vind ik moeilijk te geloven, want om te beginnen liegt het portret van Bloch er niet om, en bovendien wordt hij tijdens zijn optreden bij de Villeparisis juist als jood behandeld. Deze inconsequenties zijn typerend voor Prousts verteltrant! Hoe tekent de verteller Bloch? Hij zegt: ‘Hij had zijn kin nu aangepunt met een geitesik droeg een lorgnet, een lange redingote, en in zijn hand, als een papyrusrol, een handschoen. Roemenen, Egyptenaren en Turken kunnen joden verfoeien. Maar in een Franse salon zijn de verschillen tussen die volkeren niet zo merkbaar, en een Israëliet die zijn entree maakt alsof hij regelrecht uit de woestijn komt, zijn lichaam voorovergebogen als een hyena, zijn nek schuin naar voren gestrekt, zich uitputtend in diepe “salâms”, voldoet geheel aan een gevoel voor het oosterse. Alleen moet daartoe de jood niet tot de “society” behoren, anders neemt hij al gauw het uiterlijk van een lord aan en is zijn manier van doen zo verfranst dat bij hem een rebelse neus, als oostindische kers in onvoorziene richtingen groeiend, eerder aan de neus van Mascarille dan aan die van Salomon doet denken. Maar aangezien Bloch niet was versoepeld door de gymnastiek van “de Faubourg”, noch veredeld door een kruising met Engeland of Spanje, bleef hij voor een liefhebber van het exotische even vreemdsoortig en pikant om te zien, ondanks zijn Europese kostuum, als een jood van Decamps. Bewonderenswaardige kracht van een stam die uit het diep der eeuwen optrekt tot in het moderne Parijs, in de wandelgangen van onze schouwburgen, achter de loketten van onze burelen, op een begrafenis, op straat, een intacte falanx, het moderne kapsel gestileerd, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
redingote tot zich getrokken, ontdaan van een naam, aan tucht onderworpen, een jas in feite geheel gelijk gebleven aan die van de Assyrische schrijvers afgebeeld in ceremonieel kostuum op het fries van een monument in Susa buiten de poorten van het paleis van Darius’.Ga naar eind59. De hele passage is uiterst curieus. Het beeld dat de verteller van Bloch oproept zou zonder al te veel schaven in een anti-semitisch blaadje kunnen staan. De assimilatie wordt op de hak genomen. We weten dat Bloch aan het slot nog eenmaal optreedt in de groteske finale met alle participanten van de Recherche voorzover zij niet overleden zijn. Dan is hij volkomen geassimileerd en verengelst in zijn uiterlijk: ‘dankzij zijn kapsel, het wegscheren van zijn snor, de elegante houding van zijn persoon, zijn wilskracht, verdween die joodse neus zoals een vrouw met een bochel bijna normaal schijnt te zijn als ze zich goed gekleed heeft’.Ga naar eind60. Maar vooral is het de vervaarlijke monocle die alle expressie op zijn gezicht doodt. Dan, na het op z'n zachtst gezegd eigenaardige portret van Bloch, volgt een apologie van het joodse volk in termen die ontleend zijn aan het klassieke anti-semitisme. Want dat was nu precies wat men de joden altijd verweet, dat ze overal aanwezig waren, alle posten wisten te bekleden, zich aanpasten en desondanks hun identiteit bewaarden, zodat ze ongezien in een moderne staat konden leven en tegelijkertijd herkend worden. Daarop sluit een stuk aan over rassen dat naar mijn mening relevant is voor de opvattingen van de verteller. Voor hem huist in het portret van Bloch in zijn meest banale details lets bovennatuurlijks, iets van het ras dat we alleen maar in archetypische vorm kennen, iets atemporeels dat slechts grijpbaar is in de vorm van een kunstwerk. Het ras heeft als wezenlijk element een verwarrende maar ook een menselijke en daardoor een teleurstellende functie: zodra het zich manifesteert in een mens en zodoende deel krijgt aan de tijd, raakt het in verval en verliest het zijn mythische kracht. Dat geldt ook voor het geslacht van De Guermantes, blonde adellijke goden en godinnen met lange, slanke gestaltes en een uitspraak die hun band met de meest Franse van de Franse provincies verraadt. Een opvatting die wonderlijk dicht bij die van de Action | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Française ligt en die begrijpelijk maakt dat de verteller over het parlementslid dat in Le temps retrouvé de excessen van de Action Française afwijst, zegt dat hij niet in staat zou zijn geweest om ook maar één regel van Maurras en Daudet te begrijpen! Hij kan dat zelf wel! Bardèche, een fascist en rascist, die zijn politieke voorkeuren in zijn overigens uitstekende studie over Proust niet helemaal onder stoelen of banken steekt, suggereert dit ook: ‘Heimelijk, heel diep verborgen in het gevoelsleven van Proust vindt men een Proust die boer is en een telg van de Beauce, een Proust van l'Action Française die wij door zijn pro-Dreyfus houding niet konden ontdekken, maar die wij wel hadden kunnen vermoeden door zijn vriendschap met de Daudets en zijn relaties met Maurras’.Ga naar eind61. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.7. Proust en de mythe van het rasProust knoopt aan zijn overpeinzingen over Turken, Grieken en Joden bepaalde gevolgtrekkingen die heel interessant zijn als we ze vergelijken met operkingen van Colette Peter over de Action Française. In de al eerder aangehaalde passage lezen we: ‘vandaar dat het, als je in de uitgaande wereld oosterse mensen behorend tot die of die groepering tegenkomt, lijkt of je je in gezelschap van bovennatuurlijke schepselen bevindt die een spiritistische macht heeft doen verschijnen. Je kende maar een oppervlakkige beeltenis. En ineens heeft die beeltenis diepte gekregen, strekt zich in drie dimensies uit, beweegt’.Ga naar eind59. Een Turk, een Griek en een Jood bezitten toch, ondanks deelname aan het dagelijks leven iets trancendentaals, een ziel, een realiteit ‘an sich’. ‘Parapsychologische fenomenen’, zoals Bardèche stelt. Ze verwijzen naar een ‘perfect’ moment dat ons in verwarring brengt. Dat moment wordt gesymboliseerd door een beeld op een vaas, een figuur op een monument, kortom een moment uit het verleden waar het bovenmenselijke, het a-temporele, vorm heeft gekregen en waarna het als een kunstwerk in een museum te bezichtigen valt. Maar dat door een actuele ervaring ook uit het onbewuste naar voren gehaald kan worden, zoals de binnenkomst van Bloch bij de Villeparisis. Er bestaat een relatie tussen het oproepen van herinneringen, tijdloos produkt van ons spontane geheugen, en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
constateren van een rassen-essentie, die eveneens tijdloos is en zich soms voordoet als een astraallichaam, of die door een kunstenaar opgeroepen wordt. Voor Proust vormen landen en volken organismen die dezelfde reacties bezitten als individuen; ook op hen valt de theorie van het spontane geheugen toe te passen. De tegenstelling tussen een historisch tijdsverloop en een perfect moment in de geschiedenis waarin een land onaangetast in zijn harmonie en orde vastligt, vindt men volgens Colette Peter terug in de ideologie van de Action Française. Tijd is synoniem voor de dood, daarin voltrekt zich de ontbinding, de aantasting van het wezen van het volk. Vandaar de tijdloze functie van het nationalisme voor Maurras, het grijpt terug naar een ‘perfect’ moment in de geschiedenis (bijvoorbeeld Frankrijk onder Lodewijk XIV) en transcendeert het. Het maakt deel uit van het onbewuste, van een duur die in tegenstelling tot de historische tijd onbewegelijk is, roerloos, zonder verleden, zonder toekomst, een vrucht van een langzame groei die zich voltooit heeft en nu alleen maar in zijn volmaakte vorm gehandhaafd dient te worden.Ga naar eind62. Het doorstraalt het huidige Frankrijk en wordt teruggevonden in wat Maurras ‘het reële volk’ noemt, ter onderscheiding van het zogenaamde ‘wettige volk’. Het laatste is de actuele manifestatie van de Fransen in hun dagelijkse organisatie: de prepubliek. Zowel voor Maurras als voor Proust bestaat er een realiteit an sich, gelouterd door het tijdloze en door de schoonheid. Een realiteit die opgeroepen moet worden en zijn recht van bestaan heeft als een autonome entiteit: het ras van de Guermantes en het ras van de joden. Metafysische begrippen die esthetisch gekleurd zijn en absoluut niet in de politiek thuis horen. Proust beperkt zich tot het esthetische, maar Maurras niet, die schakelt wel degelijk over op de politiek en dan beginnen excessen: intolerantie.
Ras bestaat en bestaat niet, het leidt een mythisch leven, het bezit archetypische zuiverheid die van een grote poëtische kracht getuigt. Op de meest vreemde momenten springt het naar voren en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
laat 't zich gelden: Bloch bij Villeparisis, Swann als hij stervende is, de hertogin de Guermantes als ze 's ochtends wandelt, Saint-Loup in de Balbec-periode. Maar buiten zijn mythische staat en plotselinge manifestaties is het ras een begrip van tegenstrijdigheid en irrationaliteit. |
|