Krieg dich good get
Tot slot: er moet vooral een boek komen vol idioom: een idiomaticum. Daarin staat wat je nog meer nodig hebt om een taal optimaal te gebruiken wanneer je spelling, spraakkunst en zinsbouw beheerst, en een tienduizend woorden kent. Het idioom bepaalt mede de rijkdom van een taal, maar vooral de charme en de held're kracht.
Ik wil idioom definiëren als: het eigene of taaleigen (van het Limburgs), het individuele karakter, zoals dat blijkt uit uitdrukkingen, zegswijzen en zinsbouw. Je kunt met een grammatica plus woordenboek een taal een eind onder de knie krijgen, maar die taal zal zo wel schools blijven, misschien wel een kleutertaal. Geen ramp, want de vreemdeling die die taal vloeiend spreekt, zal je best verstaan. Maar wat je zegt is verre van kleurrijk, niet pittig, beeldend, verrassend.
Er zijn meer omschrijvingen van de term idioom. v. Dale zei in de negende druk (1970) nog bijzondere eigenaardigheid van een taal. Maar dat doet denken aan rariteiten, zoals de spelling stovembrangk in het woordenboek van Tegelen. Een prachtig (misschien uitsluitend Tegels) woord: ‘op maat gezaagd kachelhout’ verduidelijkt het woordenboek, dus: brandstof voor de stoof. Maar waarom moet dat zo gespeld worden, met die m die je alleen maar even hoort? Deze m komt in een beperkt gebied voor, evenals brank (waarom brangk, met een g?) voor algemeen Limburgs brandj, zodat we hier kenmerken hebben van een laten we zeggen noordelijk regiolect binnen het Limburgs.
Heel belangrijk is de vraag: welke woorden gebruik je waar en hoe?
Een voorbeeld uit het Nederlands. Het woord broeder betekent zowel broer (deftig), geestverwant (‘broeders en zusters’, zo begon pastoor vroeger zijn preek), kloosterling en een me-