geschreven: nog niet af. De taalkunstenaar kan er nog wat mee doen. Ik citeer uit een toelichting bij de verklarende woordenlijst in een dichtbundel van de Zuid-Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach. Die ‘gebruikt het nog zeer kneedbare Afrikaans op eigenzinnige wijze; hij schuwt het neologisme niet, en zet de grammatica naar zijn hand.’
Niet niks: hij zet de grammatica naar zijn hand. Creatief omgaan met een taal in wording, denk ik. In elk geval wat anders dan fouten maken, en daarover zal niet moeten worden overlegd in de keuken, als u begrijpt wat ik bedoel. Deze manier van omgaan met de taal kan mede omdat het Afrikaans (evenals het Limburgs) nog lenig is, niet verstard door ambtelijk gebruik en de ontaal van politici en andere welzijnswerkers die zorgvormen aanbieden.
Afrikaanders begonnen begin deze eeuw waar de Limburgse schrijvers in dialect van lieverlee ook mee begonnen: schetsen, verhalende gedichten, kinderliedjes noteren, humor, natuurbeschrijvingen. Daarna kwamen de betere gedichten. Komen die niet, dan ontstaat er geen cultuurtaal. Geen goede dichters, vergeet dan je nieuwe taal maar. En: ze moeten gelezen worden.
Ook wij moeten ‘het neologisme niet schuwen’, denk ik. Neologismen zijn nieuwe woorden, en ze horen bij een taal in ontwikkeling. Hierbij dienen we onderscheid te maken tussen puur verzonnen woorden (dat doen dichters sporadisch) en woorden die min of meer uit de taal zelf opstaan. Geboren worden uit andere woorden, zoals de woordspeling blootheit van Frits Criens. Hij gebruikt dat voor de eerste warme dagen, als de straat vol blote witte armen is. Tussen haakjes: ik gebruik bloodheit nooit als 't zo heit is wie eine bakaove. Liever: loejheit.
Verzonnen woorden zijn zover ik weet nog niet wijd verbreid in het Limburgse. Ik geef daarom eerst wat Afrikaanse voorbeelden. Een kameleon heet er verkleurmannetje. Allei maar. Ik zit evenmin te wachten op een woord als draadsister, iemand dus