Welnu: dat geldt voor het Limburgs in hoge mate. Althans: de laatste vier, vijf eeuwen zijn er geen kenmerken van het Limburgs opgenomen in de algemene taal. Woorden ook nauwelijks. Een woord als sjoemele zou uit het Duits komen. Ik wil het best geloven, maar de vlaai, daar kun je niet omheen. In de jaren zestig stond deze vruchtentaart, zoals de definitie luidt, nog als vla in de woordenboeken, meervoud vlaas. Nu is vla drijfpudding. Een woord dat een kans maakt, zij het vernederlandst in klank, is de korenwolf, de alleen nog in Limburg voorkomende wilde hamster. Hij heet hier kaorewouf, meervoud kaorewuif, want hij leeft in graanakkers, en wil nog wel eens een graantje meepikken.
Het dier is zeer bedreigd, daarom komen er speciale leefgebieden. Dat is landelijk nieuws en zo drong derhalve het woord korenwolf door tot enkele landelijke kranten. De NRC bezigde het in een kop. Wie weet komt het zo in de woordenboeken. Maar haalt het dier korenwolf het niet, dan verdwijnt het woord ook.
Allerlei andere woorden waren niet welkom. Ze werden mede door onze eigen schoolmeesters verboden. Ik heb het al over de windvogel gehad. Bovendien: wie kende die Limburgse woorden? Slechts mensen die in Limburg geboren of opgegroeid waren. Marie Koenen bijvoorbeeld. Ze was anderhalf toen ze met haar ouders vanuit Den Bosch naar Maastricht verhuisde. Ze leerde gretig al die voor haar ouders vreemde woorden, en gebruikte die in haar boeken. Honderden. Zelfs woorden die nu nauwelijks meer bekend zijn, zoals finistig: uiterst fijn. Ze had het ook over goeddoen, bronk en kamerschieten. Hier zal meegespeeld hebben dat haar vader een maker van woordenboeken was. Echte Limburgse schrijvers gebruikten geen Limburgse woorden. Bij Pierre Kemp moet je ze met een kaars zoeken.