het kan daar danig tochten. Een mooi gebruik van (zich) de naas sjnoeve. Je denkt hier aan het snuiven van bizons of wilde paarden.
Als er storm op komst is hoorde je: zit de blinje vas, 't geit boeze. Dat zou hetzelfde woord zijn als buizen = onmatig drinken. Er zijn in Germaanse talen (Noors vooral) ook betekenissen als: slaan, kloppen. Waem boes dao op de deur?
Drukkend weer is matsj waer. Matsj is week, prutterig. Peren die lang liggen worden matsj. En als aardappelen of groenten te lang opstaan zijn ze matsjgaar.
Het woord waer heeft in het Limburgs nog een andere betekenis: onweer. Kiek ins waat ei nut waer aan ginne kantj van de Maas. Mooier was -wanneer wolken als oorlogsschepen samendromden: dao waert ós hiel get ingelaje. Water in de wolken gestopt, dat eruit geklaats wordt door een hómmelsjoor.
Zeker moeten we blijven gebruiken dat de wind haart: een scherpe oostenwind, in het Middelnederlands al bekend. 't Guf haarwindj, de Pruse höbbe de deur aopgezat. Dat woord heeft waarschijnlijk niets met haren te maken, zegt het WNT, maar ik zie mijn vader op de haarból bezig.
Een woord dat we mooi bewaard hebben (hoop ik) is kelle: het koud hebben, vooral aan handen en voeten, maar ook in het gezicht. Brr, de henj kelle mich. Er hoort een wederkerend voornaamwoord bij (mich, häör), maar zich kelle is niet mogelijk. Het is te vergelijken met jeuke: de veut jeuke mich. Als de handen jeuken, is dat wat anders, en zich jeuke is: krabben, of: zich sjoebe, zich de poekel sjoere tegen de deurstijl, daar hebben we een liedje over: toereloere oek mit moere, waem zal mich dae poekel sjoere?, en als de jeuk erg is: kratse.
Aan zulke handelingswoorden is het Limburgs rijk, maar we moeten weer naar het weer en ik wijs daarom op zich wurme: bij de kachel of in de zon zitten. Dae 't duns biej 't vuur zit wurmp zich