Letterbak. Moeles van de sjalevaeger
(1999)–Wim Kuipers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Dat brengt me op het merkwaardige woord sjiet (schijt dus) als bijvoeglijk naamwoord, in de betekenis: klein. Het viel me pas op bij een stadswandeling door Roermond. Daar heb je 't Sjietbergske, een smal verbindingsstraatje waar honden nogal wat deponeren. Uit het plaatselijk woordenboek valt op te maken dat dit straatje genoemd is naar die (of misschien wel menselijke) uitwerpselen. Edoch de dienstdoende gids verklaarde: het loopt hier heel licht omhoog, het is dus ei sjiet bergske.
Juist. Sjiethuuske is een ouderwetse wc, ei sjiet huuske een klein miezerig huis. De klemtoon van de woordgroep ligt hier meer op huuske. Ik kan me ook herinneren: det sjiet kaerelke van dem: een min mannetje, al of niet uit jaloersheid zo genoemd. Ik noem dit gebruik hevig Limburgs, althans: ik zou geen Nederlands neefje weten. Misschien lullig: een lullig huisje. Maar daar kun je geen lulhuisje van maken, dat is wat anders. En hebben we ook niet: waat ei klómmels huuske is det? Ei klómmels kaerelke. Er valt nog veel te doen.
Sjiethoes, sjaelenammie (Frans ami: vriend), sjörger (zelfde als sjab en sjojer): je hebt honderden scheldwoorden. Of harde karakteriseringen, zoals sjiethoes en linksepoot.
Is dat wel een echt scheldwoord, linksepoot? Soms, als iemand zwaar onhandig is. Maar toch niet als je alleen maar linkshandig bent? Heeft niet een linksepoot de uitdrukking wie linker wie flinker, wie rechter wie sjlechter bedacht? Maar er staat linker, en link is toch zeker geen links? Toch wel. Het grondwoord van links is link, dat met buigen te maken heeft (aanhanger lenkt aus, staat op Duitse vrachtwagens). Link betekent dus: niet recht, en zo zullen (kunnen) de combinaties rechts-recht en links-link ontstaan zijn. |
|